Kerkelijke goederen
Heils- en historiefeiten.
Juiste diagnose.
DADERS DES WOORDS.
De studenten.
Walchersche Brieven.
UIT DE PERS.
Roomschen en Joden.
verricht, zal bevestigen en dat Zijn zegen zal
zijn voor de nakomelingschap. Door alle oor-
deelen heen leidt Hij Zijn volk en eens doet
Hij het samenkomen uit alle landen. Dit ver
langen leeft in aller hart, dat Hem vreest en
wat ons ook scheidt, wij blijven herhalen
Ik ben een vriend, ik ben een metgezel,
Van allen, die hun Naam in ootmoed vreezen.
BOUMA.
Onder dit opschrift maakt Prof. Hepp in
de Reformatie een opmerking over het con
tract dat in Amsterdam-Zuid over de kerke
lijke goederen tot stand is gekomen, bij min
nelijke schikking.
De Reformatie erkent dat zulk een schik
king veel aanlokkelijks heeftde verscher
ping der verhoudingen wordt er door ver
meden, maar ziet er toch gevaar in, wanneer
dit een precedent zou scheppen voor de
toekomst. „Wanneer de kerken voor de toe
komst jegenover elk schisma van eenige be-
teekenis haar rechten geheel of gedeeltelijk
zouden prijs geven zou dit niet alleen beden
kelijke schade kunnen berokkenen „maar ook
het ideaal naar beneden drukken."
Wij onderschrijven dit.
En gaan nog een stap verder.
Beter is een heilige oorlog dan een onhei
lige vrede.
Blijkens het in de bladen opgenomen con
tract is gehandeld naar den maatstaf van ge
lijke monniken, gelijke kappen. Immers in den
aanhef staat, dat men in aanmerking neemt
dat de beide Geref. Kerken binnen en buiten
het verband voortgekomen uit de ééne on
verdeelde Geref. Kerk (van de Overtoom) er
elk aanspraak op maken werkelijk de eenige
zuivere, Rechtzinnige en rechtmatige voort
zetting dier kerk te zijn en dat men ter
voorkoming van een procedure die van dit
standpunt het gevolg zou kunnen zijn tot
een .onderlinge schikking wenscht over te
gaan. Het is heelemaal geen nieuws, dat de
schismatiekegroep beweert, dat zij preten
deert de zuivere voortzetting der kerk te
zijn. We weten in de heele geschiedenis der
kerk niet anders.
Een andere vraag is Heeft Amsterdam-
Zuid door die schikking niet eigenlijk erkend
de groep van Dr. G. heeft naast onze Geref.
Kerken als Geref. Kerk recht van bestaan
We zijn wars van inmenging van den rech
ter i n kerkelijke zaken anders dan in gevallen
Van uitersten nood.
Maar wij hadden nog liever gezien dat
Amsterdam-Zuid het finantiëel schadelijk ge-
volg geleden had van een eventueel onjuiste
uitspraak van den rechter, dan dat ze nu op
voet van gelijkheid onderhandeld heeft met
een groep die als wij ons niet vergissen van
het standpunt van Assen uit niet meer als
Geref. Kerk kan worden beschouwd.
De goederen van Amsterdam-Zuid Schin-
kelkerk en Parkkerk en Rusthuis en als die
er zijn de schulden die desnoods de bezit
tingen mochten te boven gaan behooren aan
de Geref. Kerk van Amsterdam-Zuid. Die
ken ik er maar één. Van die rechten c.q.
van die verplichtingen mocht zij geen afstand
doen, terwillé van het gemak en de veiligheid.
En de vraag, die zich hier ook bij voor
doet is deze nu de schikking eenmaal ge
troffen is, en de Schinkelkerk is toegewezen,
hoe staat het nu met de bekende circulaire
die door de Geref. Kerk van Amsterdam-Zuid
aan de kerkeraden is toegezonden, waaraan
met zeker enthousiasme door vele hunner
reeds gevolg is gegeven Eenig licht ware
hier niet ongewenscht.
In de Overtoomsche Kerkbode komt Dr.
G.. terug op wat ook ons blad schreef over
den. bekenden versregel „ons! heil hangt
niet af van historiefeiten."
De verklaring is naar Dr. G. alleen deze
De verstandelijke kennis en erkenning van
de feiten der heilshistorie maken ons het feit
niet deelachtig. „Al ware Christus duizend
werf in Bethlehem geboren en niet in U
zoo gingt gij nog verloren." Ons heil hangt
aan Christus, den levenden Christus.
Alleen dat is zaligmakend geloof, dat hij door
de historische feiten van Zijne geboorte,
kruisdood en opstanding verworven heeft,
deelachtig maakt.
Daarmee zijn wij het natuurlijk ten volle
eens. Maar daarom deugde de versregel niet.
En met zijn uitlegging daarvan kan Dr. G.
dien regel niet goed maken.
Het is niet hetzelfde of ge zegt Ons heil
hangt niet af van het historiefeit zonder
meer: ge moet het ook gelooven dan of
ge zegt Ons heil hangt niet af van het his
toriefeit.
Dit laatste is onjuist. En als het goed be
doeld is, dan nemen wij dit wel dankbaar
aan, maar laat het dan beter gezegd zijn.
Intusschen constateeren wij met blijdschap
dat al was de text niet juist, de thans gegeven
exegese rechtzinnig is.
Het is al meer gezegd, o.a. doords. Land-
wehr, doch het is niet kwaad het te herh!a-
halen, dat het kwaad in onze Gereformeerde
Kerken niet uitsluitend het kwaad van on
zuiverheid in de leer is.
Zeer terecht wijst ds. Bouma van Leeuwar
den in zijn brief aan Lector op het gevaar
van eenzijdigheid.
„Wij mogen niet vergeten, dat we met
elkaar verantwoordelijk staan voor den
toestand, gelijk die geworden is."
Wat Assen deed was constateeren van een
krankheid die reeds langen tijd in de Kerken
werkte. Daarom mag niet alle schuld geladen
worden op Dr. Geelkerken c.s. maar is het
noodig te vragen hoe het mogelijk was dat
zulke dingen konden plaats grijpen.
Ds. B. gaat dan den zegen na dien we ge
noten na Afscheiding en Doleantie. We won
nen aan kracht en invloed. We breidden ons
uit op breed terrein. Begonnen aan de hoofd
straten onze Kerken te bouwen.
„Als er ooit ergens menschen geweest
zijn, van wie verwacht mocht worden,
dat ze in gloeiende dankbaarheid den
Heere wilden dienen, dan zijn wij het
geweest.
Als er ooit een geslacht geweest is,
dat een goede kans had, om in het bezit
van het Gereformeerd geloofsbelijden,
daarvan de volle consequentie in zijn
leven te genieten, dan is dat het onze
geweest."
Maar zoo werd het niet. Daar was eens
deels een te gemakkelijke tevredenheid met
wat we verkregen, anderdeels een te weinig
beseffen van de waarde van het verkregene.
Verkilling trad in, die symptoon was van
inzinking. Het leven leed schade bij sommi
gen die het zeer streng namen met de belij
denis, en de belijdenis leed bij anderen, die
veel nadruk legden op het subjectieve leven.
Om reformatie werd geroepen, zonder dat
men begreep wat dit eigenlijk voor eischen
stelde de waardeering voor kerk en ambt
ging schuil onder neuswijze critikasterij.
Daarom is ds. B. dankbaar voor de hand
having van het gezag der Schrift in Assen
doch
„Er zijn andere dingen, die niet door
de Synode van Assen behandeld zijn en
die toch niet mogen verwaarloosd
worden."
We merken het tekort, zeker ook bij onze
kerkelijke gemeenschap, maar allereerst bij
ons zelf.
„En dan gaan we ons schamen over
ons zelf en ons bekeeren tot den Heere.
En daarna gaat ons drukken alles, wat;
in onze Kerken wijst op inzinking. En
als we ook dat voor den Heere hebben
gebracht, dan pas zijn wij in staat, om
waarlijk te zorgen voor de Kerk, gelijk
daarvoor gezorgd moet worden."
We moeten niet alleen de crisis doorkomen
we moeten er beter door worden.
Met deze woorden in ons Friesch zuster-
orgaan zijn we het hartelijk eens.
S. v. D.
Voor de V.U. is onmisbaar de sympathie
en het meeleven van het Gereformeerde volk
Volkomen terecht werd door den voorzit
ter op de algemeene vergadering van de
V.U. opgemerkt, dat het zielecontact met ons
Gereformeerde volk ongerept moet blijven!
En voor dat zielecontact is niet onverschillig
ook wat er omgaat in de studentenwereld.
Ook de studentenwereld van de V.U. kwam
in de belangrijke rede van den voorzitter ter
sprake. Volgens het Standaard verslag zei hij
daar dit van
„Studenten zijn jongens vergeten we
dat toch niet. De jeugd is impulsief en
redeneert weinig. Voorzichtigheid is niet
haar grootste deugd, en wie onze Uni
versiteit zou afvallen, omdat studenten
wel eens iets doen, wat wij niet behoor
lijk vinden, aan diens weegschaal, waar
mee hij de dingen weegt, hapert iets.
Daar is het evenwicht in het oordeel zoek.
Men behoeft de verkeerde of minder
aangename dingen niet onbesproken te
laten, zelfs moet daar met ernst tegen
gewaarschuwd worden, doch ze mogen
niet beslissend zijn voor onzen steun
aan en onze liefde voor de Universiteit."
Hier worden enkele dingen gezegd, dié
alleszins de behartiging waard zijn.
De Vrije Universiteit te veroordeelen om
dat er in de studentenwereld weieens iets
voorvalt, dat niet door den beugel kan, is wel
zeer afkeuringswaardig.
Wie dat zou doen, zou hetzelfde doen als
die de Christelijke school veroordeelt omdat
er onder de leerlingen weieens zijin, die niet
deugen.
Dat laatste nu kwam wel voor en komt
ook nu nog wel voor. Maar dan bij haar
v ij a n d e n. Zich ergerende aan den bloei
der Christelijke scholen zoeken die vijanden
dan naar iets om er kwaad van te kunnen
spreken. En wanneer dan eens een leerling
van die school zich aan baldadigheid heeft
schuldig gemaakt, wordt dat feit met gretig
heid aangegrepen en breed uitgemeten om
daarmee aan te toonen, dat het met die
Christelijke scholen niets gedaan is.
Veel indruk maakt in onze kringen echter
die redeneering niet. Het verkeerde, datzoo'n
ondeugende jongen deed keuren we aller
minst goed, maar we stellen daarvoor de
school niet aansprakelijk en denken er in
geen geval aan ze daarom te veroordeelen als
onbruikbaar. En we vinden het den groot
sten onzin, wanneer men alzoo de voortref
felijkheid van de openbare séhool wil aan-
toonen. Als we het gedrag der leerlingen eens
moesten nemen als maatstaf tot beoordeeling
van een school, dan moesten we ook in 't
geding betrekken wat leerlingen van open
bare scholen zich soms durven veroorloven
en geen voorstander van die scholen zal
durven beweren, dat die allen in alle opzich
ten modellen zijn van braafheid.
Maar zoo is het dan ook bij de beoordee
ling van wat enkele leerlingen der V.U. zich
soms durven veroorloven.
Het gaat niet aan, zonder meer, daarvoor
de V.U. aansprakelijk te stellen en nog min
der haar daarom te veroordeelen. Wie daarom
haar zijn steun zou onttrekken, zou bedenke
lijk veel op een vijand van de V.U. gaan ge
lijken en den indruk maken, dat hij een stok
zoekt om den hond te slaan, en een aan
leiding om zijn geld te behouden. Van groote
liefde voor die stichting zou dat in elk ge
val niet getuigen. Zouden die menschen dan
liever onze zonen toevertrouwen aan de
Openbare Universiteiten Valt daar nooit
iets voor, dat niet door den beugel kan
Als het op een vergelijking aankomt, kan de
studentenwereld der V.U. die in alle opzich
ten glansrijk doorstaan.
Bij de beoordeeling der studentenwereld
aan de V.U. valt te letten op de groote uit
breiding, die het getal der studenten de laat
ste jaren verkreeg. En het ligt voor de hand,
als er eenige honderden studenten zijn, dat
er dan ook wel enkele onder kunnen schuilen,
die niet deugen, en vreemd zijn aan het be
ginsel, waaruit de V.U. leeft.
Voorts is te letten op dé h u i s g e z i n-
n e n, waaruit de studenten worden gerecru-
teerd. Het is gebleken in de bekende tooneel-
kwestie, dat de studenten, die daaraan deel
namen, vergunning hadden van hun ouders.
Hadden de ouders de toestemming daarvoor
geweigerd, dan zou er niets gebeurd zijn. Als
onze huisgezinnen maar goede Gereformeerde
gezinnen blijven, waar men de wereldgelijk
vormigheid tegenstaat, zal de studentenwe
reld ook wel goed blijven.
Het is ook waar, wat gezegd werd in de
rede van den voorzitter dat studenten nog
jongens zijn, de jeugd impulsief is, weinig
redeneert en voorzichtigheid niet haar groot
ste deugd is. Bij de beoordeeling van wat
studenten doen, moet dit zeker in aanmer
king genomen worden.
Toch willen we hier een opmerking bij
maken. Kan men wel zeggen dat d e stu
denten nog jongens zijn Dan zijn er een
paar, die voor een half jaar en voor een paar
jaar nog jongens waren, maar die nu al zich
geroepen achten mee leiding te geven aan
ons kerkelijk leven. Ds. Smelik van Tienho
ven kwam daar 6 Dec. van het vorig jaar,
was dus in 't laatst van dat jaar nog een
jongen. Ds. Buskes werd eerst dominee Maart
1924, voor een paar jaar behoorde hij dus
nog tot de jongens. Als het waar zou zijn
dat deze toen nog „jongens" waren, dan zou
het toch ook wel duidelijk zijn, dat wat die
„jongen" doen, ook belangrijk genoeg is
„jongens" doen ook belangrijk genoeg is
dacht aan te schenken. Het komt ons voor
dat men de studentenwereld niet onder de
generale benaming „jongens" kan saamvat-
ten. Daar zijn ook jongens onder, die pas
van het gymnasium kwamen, maar daar zijn
er ook onder, die gereed staan het leven in
te gaan en verantwoordelijke positie in te
nemen. Uit dien hoofde is het voor ons Ge
reformeerde volk lang geen onverschillige
zaak, wat er in de studentenwereld leeft.
Daarin kan leven, wat een paar jaar later
de kerken kan in beroering brengen. Zoo
wordt dit dan ook door ons Gereformeerde
vólk gevoeld en daaruit is te verklaren, en
ook te rechtvaardigen, de belangstelling, die
ons volk schenkt ook aan die studentenwe
reld.
En daaruit vloeit, naar het ons voorkomt,
ook een roeping voort voor de Universiteit,
haar hoogleeraren, directeuren en curatoren.
Voor de studentenwereld geldt de regels
van het nil contra Deum aut bonos mores.
Aan dien regel worde streng de hand gehou
den. Elementen van wie een zeer ongunstige
invloed op de studentenwereld zou uitgaan,
moeten worden verwijderd.
Maar meer is de V.U. geroepen tot het
positieve. Het is metterdaad waar, dat van de
sfeer, waarin de mensch leeft, een grooten
invloed op hem uitgaat. De leidende personen
aan de V.U. hebben de roeping er voor te
zorgen, dat daar een goede Gereformeerde
sfeer gevonden wordt.
Daarom is ook ali van belang, dat de
professoren in Amsterdam wonen, opdat er
meer contact mogelijk zij tusschen de hoog
leeraren en de studenten. Het is dan ook zeer
toe te juichen, dat directeuren aan nieuw
optredende hoogleeraren den eisch stellen in
Amsterdam te wonen.
Maar dat is niet genoeg. Dan moet ook
al het mogelijke gedaan, dat dit contact ge
oefend wordt.
We zullen ons daarom er over verheugen,
afs mede daardoor 'de geest van de studenten
wereld aan de V.U. een zoodanige is, dat we
zonder vrees haar leerlingen zullen kunnen
ontvangen als betrouwbare leidslieden van
ons Gereformeerde volk.
HEIJ.
I.
Amice.
De opmerking zou kunnen gemaakt wor
den, dat het land van Vlaanderen toch op den
duur zoo aantrekkelijk niet bleek te zijn voor
briefschrijvers, die overigens niet moede wer
den over de schoonheid van dat land de lof
trompet aan den mond te zetten.
Want dat vóór het honderdtal nog bereikt
was der brieven uit Zeeuwsch Vlaanderen)
de inkt in die pen was opgedroogd en er
niets meer van te zeggen viel.
Geheel juist is die opmerking niet. Men
kan door het schoone of het goede aange
trokken zijn, zonder dat men er blijvend door
gebonden wordt. Ik weet wel, dit is op som
mig gebied zeer gevaarlijk.
In het geestelijk leven komt men zoo tot
predikers die naar de teekenachtige volks
uitdrukking „de lantaarn op den rug" dra
gen. Ze geven anderen licht maar wandelen
zelf in donker.
En het effect van de prediking gaat voor
een groot deel verloren.
Op zedelijk gebied is het 't zelfde. Leerin
gen wekken maar voorbeelden trekken. Wan
neer Tolstoï in zijn Biecht zegt „Ik heb dik
wijls naast den weg dronken in de sloot
gelegen, doch dit is nog geen reden om te
zeggen, dat de weg dien ik gewezen heb, niet
de rechte zou zijn," dan heeft deze heraut van
de nieuwe toekomst ongetwijfeld gelijk. Maar
hij doet mij toch denken aan een in zekere
studentenstad niet "onbekenden Kapper, die
hoewel hij zelf een flinke pruik droeg niet
moe^e werd de deugdelijkheid van zijn haar
water aan te prijzen.
Wij hebben dan het meeste resultaat op
onze lessen als we ze allereerst toepassen op
ons zelf.
Maar in deze zaak staat het toch anders.
De schoonheid van een streek en de vrucht
baarheid van den grond is niet de hoofdreden
waarom men er blijven zou.
En ware nu Walcheren minder schoon,
moest Zeelands tuin het afleggen bij de wijd-
gestrekte polders van vierde en vijfde district,
ik zou in verlegenheid zitten in denzelfden
trant te blijven schrijven uit Walcheren als
dit geschiedde van uit de pastorie van Z.
Doch dit is niet zoo. En zoo hoop ik dat op
mij als briefschrijver niet het beeld van den
lantaarndrager of het voorbeeld van Tolstoï
toegepast zal worden, en meen ik me met
eenige vrijmoedigheid te mogen zetten aan
deze nieuwe serie, die daarom het vroegere
geschrevene niet onwaar maakt.
Ik voor mij, Amice, had liever gewild dat
een ander uit Z.-VIaanderen dit briefschrijven
had overgenomen. Het is nog altoos een ide
aal^ van mij om ons blad uitgebreid te zien,
zóó, dat er uit verschillende streken van onze
provincie stemmen vernomen worden. Er
schuilen nog zooveel krachten, die nuttig aan
ons blad en daardoor aan ons Gereformeerd-
kerkelijk Zeeland zouden kunnen arbeiden.
We hebben volstrekt niet te klagen over ge
brek aan lezers, maar onze lezers hebben mis
schien wel eens te klagen over gebrek aan
afwisseling in stof.
Doch laten wij daarop blijven hopen. Ik
beloof u, zoodra ik mijn plaats inruimen kan
voor een ander met brieven uit Z.-Vlaanderen,
dat ik de brieven uit Walcheren stop zal zet
ten. En als je soms iemand1 weet in een
ander district, Amice, of als je zelf lust zoudt
hebben, we houden ons aanbevolen. Doch ter
zake.
Wat is dat een groote eer, mijn waarde,
die ons land in de afgeloopen week genoten
heeft Ik bedoel het bezoek aam Ommen.
Ommen heeft voor Antirevolutionairen nog
zoo'n huiselijken klank. Je weet wel, dat
dit het vaste district van Kuyper was. Die
moest natuurlijk altoos in de Kamer, en daar
om zat hij voor Ommen.
't Is later geducht tegengevallen.
Nu in datzelfde Ommen is vorige week een
internationaal congres geweest van de Orde
van de Ster in het Oosten. Typisch is het dat
de Bijbel ook hier weer dienst moet doen om
een mooien naam te leenen. Want de Ster in
het Oosten is een uitdrukking aan kenners
van de geschiedenis in Bethlehem niet
vreemd. Ge begrijpt nu al waar het om gaat.
De Orde van den Messias, van den Heiland,
den Wereldredder heet deze godsdienstige
kring.
Maar als ge nu meent, claf Het de Heiland
der Schriften is, dan zijt gij het mis. Het is
de Orde van den nieuwen Messias. De
Orde gelooft in den terugkeer te eeniger tijd
van den Wereldleeraar. Dat doen wij niet.
Want als Christus wederkomt, komt hij niet
als Wereldleeraar wij hebben den Wereld
leeraar bij ons den Trooster, die het alles
uit den Christus neemt.
Het is volstrekt geen orde die den Heiland
op de wolken des hemels, weder verwacht.
Integendeel, de meeste leden hebben de over
tuiging dat die Wereldleeraar den op 't con
gres aanwezigen Krisjnamoerti zal gebruiken
voor zijn verblijf onder de menschen. Het was
29 December 1925 dat Krisjnamoerti spre
kende tot 6000 Indiërs, plotseling van stem
veranderde en de bekende zinnen sprak waar
van zoovelen meenen, dat het de eerste open
baring was van den weer verschenen WereDd-
Ieeraar.
Dien Krisjnamoerti heeft Annie Besant ont
dekt.
De Orde heeft groote uitbreiding gekregen.
Reeds in 35 landen telt zij aanhangers. Er
waren 22 landen in Ommen tegenwoordig.
Dat ze nu juist in Ommen vergaderd zijn,
komt hier van daan dat baron van Pallandt
zijn kasteel Eerde onder Ommen aan de
Orde ten geschenke heeft gegeven. Dat dit
een waardevol geschenk is, kunt ge wel na
gaan, als ge weet dat er 2000 H.A. grond
bij behoortdie echter nog in kuituur ge
bracht moet worden.
Ons land zal nu de twijfelachtige eer ge
nieten in de toekomst het hoofdkwartier van
de Orde te worden. Krisjnamoerti, de per
soonlijkheid waarin de nieuwe Leeraar op
treedt zal er drie maanden per jaar verblijven.
Ommen moet worden „een levend' middel
punt, vrij van alle slagboomen van kaste,
geloof of stand, een plaats waar de menschen
in gemeenschap met de natuur kunnen komen
en zullen kunnen opstijgen tot een werkelijke
ervaring van de goddelijke liefde, die de bron
is van alle ware vreugde."
Wat dan eigenlijk die Orde van de Ster
wil
Ik hoop daar in een of een paar brieven
nog eens wat van te schrijven, Amice. Tot
ziens.
S. v. T>.
Indien één eere der Roomsche kerk niet
onthouden mag worden, dan wel deze, dat
zij ijvert voor de Zending.
Voor de Zending niet maar onder de Hei
denen, maar ook onder de Joden.
Uiteraard is verhouding van loden en
Roomschen nu niet zoo bijzonder vriend
schappelijk.
Immers, juist in Roomsche landen is het
Jodendom dikwerf zeer slecht behandeld.
Hoe steekt, om iets te noemen, donker en