Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 40e Jaargang. Vrijdag 16 Juli 1926. No. 29. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Serooskerke (W.) en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke, Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. De Heere zal het voleinden. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Geen blijde boodschap. Recht van het hart. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonn ementsprljs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,— Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten^en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF Spar\jaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 280. De Heere zal het voor mij vol einden; Uwe goedertierenheid, Hee re is in eeuwigheid1, en laat niet varen de werken Uwer handen. Ps. 138:8. Aan David had de Heere een kostelijke belofte gedaan. Zijn koningschap zou erfelijk wezen in zijn geslacht. Onafgebroken zou er een, die uit zijn lendenen voortgekomen was, op den troon van Israël zitten, totdat ten laatste de Messias kwam, die in eeuwigheid regeeren zou. Voor zooveel gunst dankt David zijn God met zijn geheele hart; in de tegenwoordig heid der goden, van de voornaamsten des lands, psalmzingt hij den Heere. Het geeft hem grond om te verwachten dat eenmaal, als de belofte zich meer en meer vervullen gaat, alle koningen der aarde den Heere zul len loven. Want aan die vervulling behoeft niet getwijfeld te worden. Ziet hij op zich zelf dan is er geen hope. Machtige vijanden staan tegen hem op en in hem is geen ver mogen om die allen te weerstaan. Maar hij ziet op zijn God en die zal het voor hem vol einden. Zijn stoel zal niet bewogen worden, zijn rijk zal blijven tot in verre geslachten, zijn heerschappij zal in vorst Messias geen einde hebben. Dit geloofde hij zoo vast, omdat de oor sprong van dit gunstbewijs lag in de goeder tierenheid des Heeren," en zooals die haar aanvang heeft in de eeuwigheid, zoo zal zij ook duren tot in eeuwigheid. Zelf was hij maar uit een gering huis en de kleinste on der zijn broederen. Maar de Heere had hem verkoren en geroepen naar eeuwig welbe hagen, en die vrije gunst, die eeuwig Hem bewoog, deed David vervulling wachten van wat de Heere toezegde. En omdat hij geloofde, kon hij ook bid den. Bidden, niet door twijfel gedrongen of door bange vreeze, maar door zielsverlangen. Zijn heele hart ging <uit naar 'i beloofde, zijn ziel beminde het heil des Heeren, heel zijn wezen strekte zich uit naar de schoone toekomst, door den Heere in 't vooruitzicht gesteld. En zoo klonk het innig en krachtig, bezield en verlangend ten hemel op En laat niet varen de werken Uwer handen Het is niet te zeggen welken troost David en zijn geslacht genoten hebben uit de toe zegging des Heeren. En voor David èn voor zijn geslacht zijn er tijden geweest, waarin het scheen dat de Heere zijn belofte niet meer gedacht, ja, dat Hij vergeten had ge nadig te zijn. Geweldenaars onder de men- schen en machten der duisternis hebben zich ingespannen om Gods belofte ,te verijdelen en de hope van Gods volk te beschamen. Maar wie heeft ooit tegen God gestreden en daarbij voorspoed gehad. Zou eenig schepsel den raad des Heeren kunnen breken en daarin triomfeeren over den Allerhoogste? De historie der eeuwen is daar om ons het tegendeel te zeggen. God durft veel en kan veel durven omdat Hij God is. Tegen den donkeren achtergrond van boosheid en vij andschap zijner haters teekent zich te heer lijker af zijn wijsheid en liefde, zijn trouw en macht. Het koningshuis van David moge in Athalia's dagen uitgeroeid schijnen, dan is er toch nog een kind'eke in den tempel be waard, dat straks de koningskroon zal dragen. Het koningshuis van David moge zoo diep vernederd schijnen dat het naar menschen- gedachten zich nooit meer zal kunnen op heffen, dan zal er toch nog een rijsje voort komen en een scheut uit zijne wortelen zal vrucht dragen. Gods beloften kunnen niet gebroken worden, zij zijn ja en amen in Christus. En het was die Christus, dien God wilde voortbrengen. Die zat in Davids len denen zooveel het vleesch aangaat, entoen de volheid des tijds gekomen is, heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij degenen die onder de wet waren verlossen zou en wij de aanneming tot kinderen ver krijgen zouden. Bethlehems stal, Golgotha's kruis, de open groeve in Jozefs hof, de op vaart van den Olijfberg zij zijn de bewij zen dat God zijne woorden niet op de aarde laat vallen, dat Hij het voor Zijn volk vol eindt, dat zijne goedertierenheid in eeuwig heid is en dat Hij niet varen laat de werken Zijner handen. En niet alleen David en zijn huis, maar heel Gods kerk en volk putte troost uit de toezegging des Heeren, ja allen leven daarbij tot op dezen dag. De Heere begint het met Zijn volk en Hij voleindt het met hen, zijne beloften gaan dagelijks en ieder oogenblik voor hen in vervulling. Zien wij op ons zei ven en de vele gevaren, die ons omringen, op den invloed der wereld en de listen van den vijand onzer ziel, dan moeten wii wel vreezen dat wij ten slotte zullen bezwijken. Maar door 't geloof mogen wij zeggen de Heere zal het voor mij voleinden. Hij verlost en spaart het volk, dat op zijn hulp ver trouwt. Hij is de machtige om door te helpen en uit te redden en eeuwig is Hij dezelfde in goedertierenheid. In het mysterie der goddelijke liefde ligt het geheim van ons leven. Aan die liefde danken wij onze toebrenging, onze leiding, onze bewaring, onze zaligheid' voor nu en eeuwig. Die liefde is niet door ons verwekt of gaande gemaakt, maar ze is vrij en wordt in haar werking alleen bepaald' door God zelf, door Zijn welbehagen, dat vast is in Christus, en daarom is onze verlossing en behoudenis ook zeker en vast tot in der eeuwigheid. Toch vertraagt daarom het gebed niet. Integendeel, het vindt hierin zijn sterkte en bemoediging. De Heere zal het voor ons vol einden, en wat is er nu kostelijker dan den Heere in Zijn werk te ontmoeten, en aldoor en zonder ophouden bij den Heere te mogen pleiten op Zijn verbond en trouwbeloften? De Heere heeft lust aan den bidder, en de bidder bemint den verborgen omgang met zijn God. Wij gelooven, en daarom spreken wij wij vertrouwen en daarom bidden wij. Het is natuurlijk vóór alle dingen noodig te weten dat God ons begenadigd heeft in den Geliefde. Hoe zouden wij anders op Zijn trouw kunnen steunen voor het volein digen? Waar niets begonnen is, kan niets voleindigd worden. Daar moet eerst om den aanvang van het genadewerk gebeden wor den. En daartoe noodigt u de Heere in dezen uwen dag. Hij wil dat ge nu bij Hem zult zoeken wat tot uwen vrede dient. Maar mogen wij tot roem van Zijne ont ferming de aanvangen van Zijn werk bij ons kennen, dan mogen wij verblijd zijn. Dan mogen wij met blijmoedigheid vertrouwen dat geen macht ter wereld in staat zal blijken Gods werk bij ons te verstoren. En dit doet ons het hoofd oprichten om op den Heere te wachten te aller tijd. Dit schenkt ons moed en krachten tot den strijd met eiken vijand. Dit doet biddend en vertrouwend voortgaan in de loopbaan. Want we weten de Heere zal het voor mij voleinden; uwe goedertieren heid Heere, is in eeuwigheid, en laat niet varen de werken Uwer handen VAN DER VEEN. Welk een verschil bestaat er tusschen de kerk naar het oordeel van de moderne theologen en die, zooals de Apostelen haar kenden. Volgens de eerste is zij een maat schappelijke instelling en daarom kan de vraag opkomen, of het geen tijd1 wordt om haar op te ruimen, want de historie spreekt toch ook nog altijd een woord mee en dit kan niet anders dan verwarrend werken. Het zal toch wel eenigen tijd duren, alvorens de menschen daaraan gewend zijn. De Apostelen zagen in haar een woning Gods in den geest. Zoo hoog de hemel is boven de aarde, zoo hoog staat deze beschour wing boven die der modernen. Welk een ver heven gedachte Hij heeft den hemel tot Zijn troon en de aarde tot een voetbank Zij ner voeten, nochtans heeft Hij' de kerk ver koren om aldaar te wonen en te rusten. Al de eeuwen door heeft Hij het getoond en steeds duidelijker is het gebleken. Sedert het woord neergeschreven kon worden Het Woord is vleesch geworden en heeft onder ons getabernakeld en wij hebben Zijn heer lijkheid aanschouwd, vol van genade en waar heid, is er een licht opgegaan, dat nooit ver donkerd kan worden. Het is het hoogste en het zaligste, 't welk ons kon geschonken wor den en het opent het uitzicht op den tijd, waarin volkomen vervuld wordtZiet, de tabernakel God's is bij de menschen en Hij zal bij hen wonen en zij zullen Zijn volk zijn en God zelf zal bij hen en hun God zijn. Als wij de kerk beschouwen bij het licht dat de H. Schrift over haar heeft dóen opgaan, hoe heerlijk is zij dan en welk een waarde krijgt zij. Met den dichter zeggen we dan Zeer heerlijke dingen worden van U gesproken, o stad Gods Hoe ver hebben zij zich ver wijderd van het licht en hoe zijn ziï gezonken, die er toe gekomen zijn om enkel inde Kerk nog te zien een maatschappelijke instelling. Doch het blijkt, dat een inensch daarbij niet leven kan. Als de werkelijkheid zoo diep teleurstelt, als zij niets verheffends aanbiedt, als zij ons ook het laatste ontneemt, dan moet wel komen tot het idealisme. Dit is dan ook met de moderne Theologen het geval. Hoor, hoe dr. Snethlage het teekent „Maar uit het gezichtspunt van het geloof wordt al dit vergankelijke ons een gelijkenis en zien wij sub specie aeternitatis de Kerk als de re- presentante van de zaligmakende ecclesia, de Schrift als de uitbeelding van het Woord Gods en Christus als de verpersoonlijking der eeuwige Idee". Aanvankelijk valt het mee, dat dit naakte geloof zulk een vermogen heeft. Wij hebben zulk een geloof niet noodig om te zien, dat alles rondom en aan ons vergankelijk is. Reeds eeuwen geleden stond het voor het menschelijk bewustzijn vastAls een kleed zal het al verouden. Niets kan hier zijn stand behouden, wat stof is, neemt een end, door den tijd, die alles schendt. Door nauwkeurig te letten op al wat er gebeurt zijn allen tot de slotsom gekomen, dat niets blijft, maar dat alles verandert. IJdelheid der ijdelheden, het is alles ijdelheid. Dit heeft dan ook altijd een gevoel van weemoed gewekt in 't mensche lijk hart en door het duidelijk aan te wijzen brengt men niemand een schrede verder. Dit is dan ook niet iets, wjat alleen aan de mo dernen behoort. Wij kunnen zeggen, dat zij dit met alle menschen gemeen hebben. Roe rend schoon hebben de dichters van alle vol ken daarover geklaagd en zij' doen het nog. Dit is het dan ook, waarop zij den nadruk leggen. Maar uit het gezichtspunt van het geloof wordt al het vergankelijke een gelij kenis. Het klinkt inderdaad aantrekkelijk. Bij het eerste hooren zijn we wel geneigd om te zeggen het is een schoone vrucht. Doch, wanneer we even nadenken, dan valt het niet mee. Het heeft den schijn, dat het naakte geloof deze vrucht voortbrengt, maar we her inneren ons, dat velen in het vergankelijke een gelijkenis gezien hebben, alvorens er spra ke was van moderne theologen. Het is der halve niet een ontdekking, welke pas in den laatsten tijd is gedaan. Oude heidensche wij zen hebben het reeds uitgesproken. Velen hunner hadden ook verbazend veel met ideeën op en zij hebben in 't zichtbare een afbeel ding er van gezien. Wij keuren het niet af, maar we willen er even in 't voorbij gaan op wijzen, dat deze twee niet onafscheidelijk verbonden zijn, het geloof der modernen en het zien van deze gelijkenis. Onze belijdenis heeft het zoo treffend juist gezegd, dat de natuur een opengeslagen boek is, waar alle schepselen >als groote en kleine letteren zijn, welke ons de macht, de wijsheid en de goed heid des Scheppers prediken. En dat het zichtbare een gelijkenis aanbiedt, heeft Jezus ons geleerd om nu van de profeten en de Apostelen niet te spreken door ons zoo menige gelijkenis te geven, welke Hij aan de natuur ontleende. Dit brengt mij er onwillekeurig toe om op te merken, dat er geen woord bijgevoegd wordt om ons duidelijk te maken waarvan het veranderlijke een gelijkenis is en daarom vermoed ik, dat de schrijver dit niet noodig achtte, omdat hij gedacht heeft aan die din gen, welke onder ons van algemeene bekend heid zijn. O zeker, het doet ons weldadig aan, dat de modernen dan toch overgehouden heb ben een gelijkenis in het vergankelijke, maar het komt ons alleen voor, dat zij dit met ver heffing van stem behoeven te verkondigen. Beter doen zij' en wij om' er het rechte ge bruik van te maken. De uitdrukking „sub specie aeternitatis" is nu juist ook niet spiksplinter-nieuw, maar zij heeft altijd nog dit voor, dat wij haar lang zamerhand verstaan. Als ik ooit in dó gele genheid kom om eens te kunnen vragen aan iemand, die in die kringen leeft en nog al op de hoogte is met wat daar irt hoofden en harten omgaat, dan zou ik wel graag nadere inlichting hebben over het licht der eeuwig heid, waaronder en waarbij de m'odernen de Kerk en de H. Schrift en den Christus aan schouwen. Indien iemand spreekt over't licht, 't welk de zon geeft, of over het licht, dat de H. Schrift uitstraalt, of over het licht der wereld, dat in Jezus opgegaan js, dan zeggen we tot ons zelf zie, daar kunnen wij bij, maar waarom is het noodig om zulke vreem de woorden te bezigen, welke velen niet ver staan en welke zelfs aan hen, die deze uit drukking wel kennen aanleiding geven tot het stellen van vragen. Men zou echter genegen zijn om te zeggen, dat het wel van hoog belang is, want dan wordt de Kerk als de representante van de zaligmakende ecclesia maar ook hier stuit men dadelijk op ik zeg niet onoverkome lijke toch groote bezwaren. Wij weten wat het beteekent als iemand spreekt van een zaligmakende gemeente of kerk, maar wij dachten, dat allen die zich protestanten noe men, daarvan niet weten willen. Onze belijd denis kent een Kerk, buiten weljke er geen zaligheid is, maar wij blijven ons verzettenl tegen een zaligmakende Kerk en nu heeft het den schijn, alsof de modernen van heden nog al op hebben met deze echt Roomsche gedachte. Doch ook hier tasten we weer in 't donker, want sub specie veternitatis wordt de Kerk als de representante van de zalig makende ecclesia en wij krijgen alzoo de Kerk alal )de vertegenwoordigster van een andere, welke zalig maakt. Wij willen op deze wijze niet voortgaan, hoewel er veel is, dat ons daartoe verlokken zou, maar wij zeggen alleen, dat wij haast niet weten zouden, als wij tusschen die twee de Kerk een maatschappelijke inrichting en de Kerk als de representante van de zalig makende ecclesia kiezen moesten, aan welke we de voorkeur zouden' geven. Wij hebben met zekere belangstelling uitgezien, sedert men begonnen is met het vrijzinnig kerkbegrip aan de orde te stellen1, maar wij hebben als resultaat iets heel vaags en ma gers te boeken. De H. Schrift wordt dan de uitbeelding van het Woord Gods. Als wij nu niets anders wisten, dan zouden wij allicht denken dit begint er op te lijken, maar wij weten nu eenmaal, dat de term „Woord Gods" in den mond van een moderne theoloog een geheel andere beteekenis heeft dan die w>e er aan toekennen en het lijkt ons dan ook toe, dat de prediker daarmee dezelfde ervaring zal op doen, als wel wat Jiij' tot dusver gebracht heeft. De gemeente zal er geen belang in stellen, zij verlangt naar zekerheid'. En over het laatste kunnen wij nu ook zeer kort zijn. Christus als de verpersoon lijking der eeuwige Idee. Niet het vleesch- geworden Woord, zooals de evangeliën Hem ons teekenen, in Wien een volheid van genade en waarheid Js, maar de verpersoonlijking der eeuwige Idee, welke niet den eenigen draagt, door welken wij alleen zalig moeten worden. Wanneer zullen de oogen nog eens open gaan voor het rijke, volle, zalige evangelie der H. Schrift. Al die inspanning om zich in den strijd van deze dagen staande te houden blijft geheel vruchteloos. BOUMA. (Vervolg.) En hoe is het thans? Wij vreezen dat in ons drukke rumoerige leven de rechten des harten te weinig practisch worden erkend. Reeds een kwart eeuw geleden klaagde Ba- vinck er over in zijn zekerheid des geloofs, dat er onder hen die den naam van geloovi- gen dragen te veel opgeschroefdheid enon- natuur was, te veel geloof uit sleur en ge-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 1