Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Uit het woord.
40e Jaargang.
Vrijdag 9 Juli 1926.
No. 28.
Redacteuren: Ds. P.VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
Het adres van ds P. van Dijk is na
12 Juli Serooskerke (W.)
AARDBEVING.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Een Tantalus-arbeid.
Recht van het hart.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v, d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonne nv en i s p r IJ s
Advertentieprijs:
por kwartaal by vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurtenj^en Advertentiën toT:,Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ ie OLTHOFF
Spargaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 80.
En ik zag, toen het Het zesde ze
gel geopend had, en ziet, daar werd
een groote aardbevingen de zon
werd zwart als een haren zak, en de
maan werd als bloed.
Openb. 6:12.
De laatste dagen brachten weerberichten
van aardbevingen. Eerst vond een geweldige
beving plaats in de streek der Grieksche eilan
den, in de Middellandsche Zee gelegen. En
daarna bereikten ons nog banger tijdingen
uit onze Oost, met name van Sumatra's west
kust. Groote schade is er aangericht aan have
en goed, en zooals dat meestal het geval is
zijn er ook thans vele menschenlevens bij
verloren gegaan.
Zulke aardbevingen vervullen den mensch
met schrik en ontzetting.
In een zekeren zin is de aardbodem nooit
rustig en stil. Allerlei gebeurtenissen die aan
de oppervlakte plaats grijpen, het voortrollen
van treinen, het neerploffen van lawines, het
instorten van rotswanden, geweldige donder
slagen en orkanen doen de aarde trillen en
beven. Toch spreekt men hierbij niet van
aardbevingen, maar eerst dan wanneer de
oorzaak der trillende bewegingen in het in
wendige der aarde gelegen is. Want ook die
binnenwereld der aarde is nooit in rust. Daar
in brandt rusteloos, meer of minder fel, een
niet te blusschen vuur, daarin hebben zonder
ophouden verschuivingen, verzakkingen, in
stortingen plaats, allerlei evenwichtsverstorin-
gen, die voor de oppervlakte soms van ern
stige beteekenis zijn en gansche streken ver
woesten.
Geen wonder dat zulke aardbevingen den
mensch verschrikken, verbijsteren en ontstel
len. Wie ze heeft meegemaakt, heeft geen
woorden om het bange en beangstigende
daarvan ons te zeggen. Waarheen moet bij
gaan om redding te zoeken, als door het
schokken der aarde de huizen instorten, de
rotsen scheuren, de bergen waggelen als een
dronken man, als de aarde voor hem ge
worden is als een golvende zee
Die aardbevingen zijn teekenen.
In algemeenen zin spreken zijl ons van de
grootheid, de macht en majesteit van onzen
God. De psalmist zegtAls Hij de aarde
aanschouwt, zoo beeft zij als Hij de bergen
aanroert, zoo rooken zij (Ps. 10432). En
Job belijdt van zijn God Hij is wijs van
hart en sterk van krachtwie heeft zich tegen
Hem verhard, en vrede gehad Die de ber
gen verzet, dat zij het niet gewaar worden,
die ze omkeert in zijnen toorn die de aarde
beweegt uit hare plaats, dat hare pilaren
schudden (hfst. 9 4—6). Onze God is groot
van kracht en geweldig in vermogen, en in
het bewijzen van zijn macht schuilt voor den
mensch dikwijls een openbaring van zijn
toorn.
Maar die aardbevingen zijn ook in bizon-
deren zin teekenen, en wel van niets minder
dan van de wederkomst van onzen Heere Je
zus Christus. Met deze belijdenis lacht en
spot de ongeloovige wereld, zij maakt er
zich vroolijk over. Doch de Christen staat
anders tegenover die machtige verschijnselen;
zij spreken hem niet alleen van zijn God, die
hemel en aarde geschapen heeft, maar ook
van zijnen Zaligmaker, die voor den zondaar
verlossing heeft teweeggebracht door zijn
bloed en die nu komende is, om straks in
heerlijkheid gezien te worden als Hij de le
venden en dooderr zal oorffeelen.
Jezus zelf heeft het gezegd dat ook de aard
bevingen door ons te tellen zijn onder de
wereld en menschheid beroerende gebeurte
nissen, die zijne wederkomst zullen vooraf
gaan en inleiden. Daarom hebben wij er niet
alleen op te letten, maar behooren we ons
hart er op te zetten en moet ons zielsoor
daarin beluisteren het gelui der hemelklokken.
En het is zeer de vraag of dit onder Gods
volk wel genoeg geschiedt. Ons leven is zoo
vol van indrukken en emoties. Van allen kant
komen uit de natuurlijke, zedelijke en geeste
lijke wereld gebeurtenissen op ons af, die
onze aandacht en belangstelling vragen. En
't is alsof wij daarbij afstompen, niet fijn en
diep genoeg meer voelen, de dingen wel eens
langs ons heen laten gaan inplaats van er
mee werkzaam zijn.
Tot niet geringe schade van ons geloofs
leven De gemeente des Heeren heeft acht
te nemen op de teekenen der tijden, opdat
haar geloof zich temeer richte op Hem, die
komen zal, wiens naderende voetstappen wij
kunnen beluisteren in het wereldgebeuren.
En onder alles wat gebeurt, zijn het zeker
niet het minst de aardbevingen, die bij ons
de spanning des geloofs .moeten bewaren,
opdat wij altoos genieten den troost zijner
gemeenschap.
Vooral in het Oude Testament worden de
aardbevingen ons voorgesteld als gerichten
Gods, die over de menschen gebracht worden.
En terwijl het Nieuwe Testament deze voor
stelling overneemt, verbindt zij daaraan be
slist de gedachte dat zij Jezus' wederkomst
inluiden. Johannes zag, toen het Lam het
zesde zegel opende, dat er een groote aard
beving werd, zooals er waarschijnlijk tevoren
nooit een geschied was. En die aardbeving,
reeds zoo vreeseli^k op zich zelf, viel samen
met een algeheelen ommekeer van den zicht
baren hemel. De zon werd zwart, alsof zij1
met een zak bedekt wasde maan werd
bloedrood en de sterren vielen uit hunne ba
nen. De hemelen, zoo vastde sterren, zoo
schitterend de aarde met hare bergen en
eilanden alles werd aangegrepen door de
hand des Almachtigen
Want de Heere komt om gericht te hou
den, met zijne vele duizenden van heilige En
gelen, en de mensch zal voor zijn aangezicht
gesteld worden.
Wee, die dag, die dag Dan zal de nood
der wereld groot zijn. Dan zal het ontzet
tend angstgeschrei ten hemel klimmen, waar
bij door de goddeloozen aan bergen en steen
rotsen om hulp zal gevraagd' worden.
Maar tevergeefs Het is te laat De troon
der genade is veranderd in den troon des
gerichts. De dag, de groote dag van Christus
is gekomen. En wie zal bestaan De
goddeloozen zullen niet bestaan in het ge
richt noch de zondaars in de vergadering der
rechtvaardigen.
Maran-atha, de Heere komt
Welgelukzalig zijn allen, die op Hem be
trouwen
VAN DER VEEN.
Het gebeurt nog al eens, dat hier in 't
Noorden een orthodox predikant beroepen
wordt door een gemeente, welke jarenlang
bearbeid is door een modernen dominé en
als hij dan komt en ernstig zijn taak opvat,
dan heeft hij het niet gemakkelijk. Hij moet
beginnen met de menschen op te zoeken, met
hen te spreken en beproeven hen naar de
Kerk te krijgen. Voor een groot deel waren
zij1 aan het laatste ontwend en de meesten ge
voelen niet veel voor de Kerk en den Bijbel.
Noodzakelijk komt het er toe, waar de mo
dernen enkele jaren achter elkander de vrije
hand hebben. Dr. Snethlage zegt dan in zijn
rede, dat de moderne theologen niet voor
het kritiekste zijn teruggedeinsd, zoodat zij
dan ook in de Kerk niets anders zien dan
een maatschappelijke instelling, in den Bijbel
niets anders dan een menschelijk geschrift en
in Jezus niet anders dan een Joodsch Rabbi
uit de eerste eeuw. Wij hebben er achting
voor, dat deze schrijver er eerlijk voor uit
komt, maar wij verstaan dan ook, dat waar
zulk een beschouwing gebracht wordt aan
een gemeente, deze op den duur alle belang
stelling verliest in de negatieve resultaten,
waartoe men haar brengen wil. Wanneer de
Kerk niets anders is dan een maatschappelijke
instelling, dan is zij misschien nog bruikbaar
om voor maatschappelijke veranderingen pro
paganda te maken, gelijk de socialisten haar
daarvoor aanwenden, maar dan kan zij' niet
dienen om het religieuse leven te sterken en
te verheffen.
Eveneens verliest de Bijbel zijn plaats. Er
wordt zoo nu en dan steen en been geklaagd
over de verregaande onkunde, welke bij het
onderzoek aan 't licht treedt, wanneer men
op de scholen eens tracht te weten te komen,
wat leerlingen uit beschaafde en ontwikkelde
kringen nog van de H. Schrift weten, maar
dat is toch waarlijk geen wonder. Eerst heeft
men alle moeite gedaan om voor het bewust
zijn van velen het goddelijk karakter des Bij
bels te verdonkeren, waarvan het gevolg is
geweest, dat er van een geregelde lezing van
de H. Schrift in de gezinnen geen sprake meer
is. Er zijn woningen genoeg, waarin zelfs geen
Bijbel meer gevonden wordt. De menschen
lezen nog wel, maar de boeken, welke daar
toe in aanmerking komen, bevatten heel an
dere lectuur dan ons de Bijbel aanbiedt. Wie
vindt het nog belangrijk om eens nauwgezet
te overwegen, wat meinschen, die in die!
vroege tijden geleefd hebben, geschreven heb
ben. Het moge waar zijn, dat zij in een
schoone taal gedachten hebben weergegeven,
maar zulke menschen zijn er ook nu nog wel
en dan is het wat de laatsten ten beste geven
toch veel verstaanbaarder dan wat de eersten
meegedeeld hebben. Wie leest de oude boe
ken van de Buddhisten, hoewel het algemeen
erkend wordt, dat er vele goede dingen in
staan en wie zou dan tegenwoordig nog in
zich willen opnemen, wat de Joodsche schrij
vers van weleer ons voorhouden.
Lang was er nog een groote sympathie
voor de redevoeringen en de gelijkenissen van
Jezus en dit ontbreekt ook nu nog niet ge
heel, maar dit neemt ook af, want wat kan
ons nu nog bewegen om te gaan zitten aan
de voeten van een leeraar, die voor een twee
duizend tal jaren zijn meeningen heeft gege
ven. Men moge het betreuren, dat het tegen
woordig geslacht weinig meer van den Bij
bel weet, omdat hij zooveel goeds en zoo
veel schoons bevat, toch zal dit er niet toe
mede werken om de menschen weer te doen
luisteren naar Jezus. Beroemde Rabbijnen zi jn
er meer geweest en de menschen zullen het
u zeggen, als ge er bij hen op aandringt, dat
zij toch ook kennis moeten hebben, wat de
evangeliën ons over Jezus zeggen, dat zij'
daarvoor geen tijd hebben.
Waarlijk, het bevreemdt mij niet, dat een
prediking, welke geen anderen inhoud heeft
dan deze De Kerk is een maatschappelijke
instelling, de Bijbel is een menschelijk boek
en Jezus is een Rabbi uit de eerste eeuw,
geen verheffenden invloed op de menigte uit
oefent.
De redenaar erkent dan ook, dat het voor
de moderne theologen moeielijke tijden zijn.
En tot op zekere hoogte verwondert het mij,
dat zij den moed niet laten zinken. Inderdaad
was ik benieuwd, wat hen prikkelde om voort
te gaan, want het leek me toe, dat zij tamelijk
wel aan 't eind van hun weg en van hun
werk waren. Zij zagen wel in, dat er nog
een verlangen is bij de gemeente, een verlan
gen naar zekerheid, maar het moet hun toch
ook wel duidelijk zijn, dat zij dit verlangen
niet stillen kunnen. Wat doet hen nu nog
verder arbeiden, wat houdt nu nog den moed
er in „Het idealisme is onze redding. In
het naakte geloof zijn wij in beginsel van de
crisis, waarin wij staan, ontheven. Sola fide
justificamur."
Eer we verder gaan, moeten we even pau
zeeren, want wij moeten een oogenblik na
denken. Van idealisme heeft ieder wel eenig
verstand, maar ge vraagtwelk idealisme
blijft er na zulk een ontnuchtering over. In
het volgende wordt het duidelijk. Wij zijn
er niet aanstonds achter, wijl we niet aan
zulke uitdrukkingen gewoon zijn. Dat naakt
geloof staat ons in den weg. Dit begrijpt men
eerst niet. Blijkbaar staat er tegenover een
geloof, dat inhoud heeft. Als wij spreken over
geloof, dan gebruiken wij dit woord in den
zin, zooals dc H. Schrift het bezigt. Wij spre
ken wel over het geloof naar zijn wezen, naar
zijn aard, doch „naakt geloof" zit ons eerst
wat dwars. Het is wel opmerkelijk, wat daar
na volgt. Alleen door het geloof worden wij
gerechtvaardigd, het is een uitspraak, welke
zoo vaak gehoord werd in de dagen der Re
formatie van de 16e eeuw, maar die mannen
hadden dan niet het oog op een naakt ge
loof. Voorheen was de inhoud van 't geloof
het Woord van God, maar natuurlijk sedert
de Bijbel voor hen niet meer is dan een men
schelijk geschrift, blijft er van het geloof
niets over. Het is dan ook bloot een vorm
zonder inhoud, een gedaante zonder kracht.
„En gewapend met dit geloof, worstelen we
nu door tot een nieuwe wereld-beschouwing,
tot een fides quae creditur, waardoor wij' de
werkelijkheid zien en uitbeelden „alsof" zij
de idee representeert." Ziedaar, een toe
komst Ge merkt, er is een afstand tusschen
hen en de nieuwe wereld-beschouwing en
dien afstand zullen zij afleggen al worstelend.
Het zal niet zoo licht vallen om haar te ver
overen, doch het is mogelijk en daarom willen
zij zich inspannen. Het spreekt niet van rijk
dom, maar van armoede. Zij' hebben geen
enkele bezitting meer, maar zij willen haar
veroveren. Op dit oogenblik zijn zij in de
woestijn, waar het brood der ziel' ontbreekt,
maar zij ondernemen den tocht naar het be
loofde land. Dit laatste is te veel gezegd. Zij
weten immers niet, of er wel zulk een lan'u
is dat van melk en honig vloeit, maar zij
moeten nu eenmaal verder. Stilstaan is niet
mogelijk. Als iemand zonder iets te hebben
in woeste plaatsen is, dan kan hij er niet
blijven. Het zou trouwens uitloopen om van
honger en van dorst om te komen. Er be
staat wel niet de geringste zekerheid, dat zij
ooit vinden, wat zij zoeken dat zij ooit ver
krijgen, wat zij behoeven, maar het moet ge
waagd omdat er niets anders overblijft. Door
worstelen tot een fides quae creditur, waar
door wij de werkelijkheid zien en uitbeelden,
gelijk zij is. Neen, daar is het niet om te
doen, daar is de mensch niet mee geholpen.
„Alsof" zij de idee representeert. Ja, dat
„alsof" is kostelijk, dat alsof moet vooral
staan tusschen aanhalingsteekenen want daar
door wordt aangewezen, dat als er later weer
geroepen wordt„wij hebben gevonden", dan
kan ieder weten, dat het slechts een nieuwe
„Fata Morgana" is, een wereld-beschouwing,
welke evenmin stand houdt als elke andere,
welke met zooveel gejuich werd ingehaald,
doch welke men later willens of onwillens
heeft moeten loslaten. Dit kan niet anders,
omdat de ideeën zoo hoog boven ons staan,
omdat zij onuitputtelijk zijn, omdat de wer
kelijkheid er steeds ver beneden blijft. Heel
de inspanning, welke zij zich opnieuw ge
troosten, zal een kwellende Tantalus-arbeid
zijn.
Arme leidslieden, die juist wat de gemeente
verlangt, niet geven kunnen.
BOUMA.
(Vervolg.)
Wanneer wij op het recht des harten wij
zen, is het werkelijk niet omdat we dwepen
met het allerwege openbaar wordend verlan
gen naar retraite naar wereldvlucht en asce
se. Want ascese is geen religie en wereld
vlucht nog geen vluchten met zorgen en met
zonden naar den Christus van 't kruis.
We zijn er niet blind voor dat in dit vrome
zuchten van onzen tijd meer geestelijke af
matting en ziekelijke overspanning dan Gods
verlangen, verlossingsbehoefte schijnt open
baar te worden. Zeker zelfs zijn in die stilte
de menschen ons liever dan in het ijdel ru
moer van het zoo heerlijk ver gebracht te
hebben maar we achten die mystieke nei
gingen niet minder gevaarlijk. Heel het leven
is mystiek, zegt Van Eeden Wanneer het
zoo wordt, vreezen we dat er naar den ver
borgen omgang met God naar 't gevoerd
worden, door den Oversten Herder tot de
grazige weiden en de vredige stroomen van
Gods gemeenschap nog minder begeerte zal
zijn, dan in een drukken, woeligen tijd.
Het kan u bij de vraag naar mystiek, bij
de alom vernomen noodiging naar zelf-inkeer
wel eens tot droefheid stemmen hoe in dit
alles den naam van Christen gemist wordt
hoe bij die verdieping in Gods wezen gesu
blimeerd heidendom naar voren treedt. Im
mers naast het innig vrome begeeren van een
Bilderdijk „Doof des hemels klaarheid uit,
'k zal mijn God bezweren", wordt gelijke eer
bied toegekend aan een vereeniging met God
op de wijze van Tagore, die zichzelf de rie
ten fluit weet, waar eeuwiglijk God zijn
nieuwe melodieën op blaast.
Hoe ver is in die begeerte naar verdieping
en verinnerlijking van den modernen mensch