Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
40e Jaargang.
Vrijdag 2 Juli 1926.
No. 27.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
UIT HET WOORD.
DOOR GERECHTIGHEID BEVESTIGD.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Waartoe de Schriftkritiek leidt
Beluisterde klacht.
ZEEUWSCHE KERKBODE.
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v, d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag-
Afzonderlijke nummers 8 oent. PerSVereeniging Zeeuwsche Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van Adres van de Administratie Spanjaardstraat, Middelburg.
minstens 500 regels belangrijke reduotie. Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2280.
Dóe den goddelooze weg van
het aangezicht des Konings en zijn
troon zal door gerechtigheid beves
tigd worden".
Spr. 25 5.
Gerechtigheid onder het oude Testament
beteekende aan een ieder het zijne te geven;
rechte verhoudingen op elk gebied te schep
pen; precies te leven naar de wet Gods.
Den arme in 't gericht niet aan te nemen,
omdat hij arm was.
Den rijke in 't geding niet gelijk te geven,
wijl hij rijk was.
Recht te doen.
Recht doen als eisch van Gods Woord is
het fundament van den troon. Van eiken troon.
Van elk gezag. Daardoor wordt het in Israël
maar ook overal en altijd bevestigd.
Op recht doen rust het welzijn van de
natie.
Het welzijn van het ouderlijk gezag; waar
gerechtigheid in het gezin onbreekt, gaat
en eerbied en liefde onderling verloren.
Op recht doen rust het welzijn van het
gezag in den Staatvan het gezag in de
Kerk. Omdat God de Rechtvaardige is, en
gerechtigheid in alle levenskringen en ver
houdingen eischt.
Een iegelijk recht doen is openbaring van
waarachtige liefde.
Naar Jezus* woord dat de samenvatting van
Gods wet liefde is. Geen liefde, zooals ze bij
ons veelzins slechts den naam heeft.
Het is geen lieve moeder in het gezin,
die alle kinderen precies gelijk behandelt;
den sterke als den zwakke, of den zwakke
als den sterke. Wijze liefde keurt wat noodig is.
Zelfs in het armste gezin krijgt het zwakke
kind1 van het weinigje nog het beste; de
malschte bete, den room van de melk.
Recht doen is een ieder het zijne geven.
Niet ieder evenveel; of allen gelijk. Het
is wel modern maar niet Schriftuurlijk, dat
alles al meer over één kam geschoren, naar
ééne maat gemeten wordt. Terwijl de practijk
ons grooter afstanden doet zien tusschen hoog
en laag, rijk en arm dan ooit. Het Oude
Testament leert die éénvormigheid niet: „Rij
ken en armen ontmoeten elkaar". Leg den
nadruk echter evenzeer op het ontmoeten
als op „rijken en armen".
En het Nieuwe Testament aanvaardt de
verschillen
„Als gij aalmoes doet, laat uw linkerhand
niet weten, wat uw rechter doet".
De ware gerechtigheid wortelt in de vreeze
Gods en openbaart zich als gezonde naas
tenliefde. Die het tegen het kwade opneemt
en voor het goede strijdt.
Die Jiet sterke in dienst stelt vaM het
zwakke. Niet om het sterke zwak te maken.
Ook niet om een middelding te krijgen
halfzwak en halfsterk; doch om het zwakke
te steunen en op te heffen.
Naastenliefde, die niet het verschil weg
neemt tusschen veel en weinig, maar die
uit drang des harten regelend opreedt tegen
het te veel en te weinig; te hoog en te
laag.
Tusschen Sparta in staat en de Revolutie.
Sparta, dat doodde de stakkers, die krom
geboren werden.
De Revolutie, die de edelen om hals bracht.
Gerechtigheid verhoogt een volk, en be
vestigt elk gezag.
De Spreukendichter zegtDoe den godde
looze van het aangezicht des Konings weg!
Het is niet voldoende, dat de Koning en de
overheid het recht handhaaft.
Ook onder het volk op elk gebied moet
het streven zijn naar rechte verhoudingen.
De goddeloozën uit Spr. 25 zijn hier dege
nen die ingaan tegen deze gerechtigheid.
Menschen, die de armen vertreden, het
zwakke verdrukken.
Eveneens menschen, die het aangezicht van
den arme in het gericht aannemen omdat
hij arm is.
Waarachtige liefde doet zoo niet.
Ware liefde offert niet den rijke voor den
arme of den arme voor den rijke op.
Ware liefde offert zichzelf. Ze is altru
ïstisch, ze zoekt het heil van den ander, niet
ten koste van een derde, maar ten koste van
zichzelve.
Christus is het voorbeeld, die zijn leven
gaf. Hij ook alleen de kracht, waardoor an
deren het kunnen.
Zoo moeten we recht doen uit waarachtige
liefde in onze huisgezinnen; de cellen van
de maatschappij.
Zoo recht doen in onze werkkringen; als
we patroon zijn tegenover onze arbeiders,
als we arbeider zijn tegenover onze patroons.
Hun zaak onze zaak. Naars weers kanten,
't Klinkt wat ouderwetsch. De Bijbel zegt het;
en 't werd door den wijsgeer Plato ook ge
zegd, zelfs in 't Heidendom.
Maar uw Bijbel zegt het niet slechts, hij
ci s c h t het ook van zijn geloovigen.
Christus heeft die ware gercchigheid ge
leerd
Redding door verlies. Redding van ande
ren door verlies van zichzelf.
„Wie zijn leven verliezen zal, die zal het
behouden".
Niet alleen het zijne behouden, maar ook
dat van zijn naaste.
Doe zóó den goddelooze weg van voor
het aangezicht des Konings.
't Kan niet, zegt ge.
Dan komt ge er echter als geloovige toch
lastig voor te saan!
Want Gods Woord zegt! Het moet!
Maar het staat met de waarheid van Gods
Woord niet zoo, dat ge wachten moet tot
ieder er naar leeft.
Gerechtigheid uit liefde om Christus' wil,
verhoogt het volk.
Natuurlijk als geheel het volk recht doet.
Maar dit ideaal wordt nooit bereikt!
Of als de helft plus één die liefde beoe
fent. Ook daarvoor zou vreeze verklaarbaar
zijn.
Maar de rekenkunde, die wij er op na
houden, is die van den Heere der Schriften
niet.
Israëls en onze eigen geschiedenis be
wijzen het.
De goddelooze steden in de vlakte worden
niet behouden als er nog zijn de helft en één,
maar om der wille van zelfs maar tien recht
vaardigen. 't Komt op een goede kern voor
een land aan.
Wees gij voor uw land, voor uw omge
ving één van die tien.
Wees gij in de kracht van Jezus, één van
de weinigen, die in alle tijden de wel ver
achte, de wel verscholene, maar de noch
tans machtige grondzuilen van 's volks wel
zijn zijn.
't Is nu eenmaal de aard van grondpilaren
dat ze in den donker staan.'
Er is hope voor Vorstenhuis en Vaderland,
wanneer sdaar een „handje vol dapperen"
blijft, dat het met den Heere aandurft, te
midden van zooveel woordbedrog voor ge
rechtigheid en door gerechtigheid in eigen
kring te leven.
Wel te doen, zonder om te zien.
Trouw aan zijn God en trouw aan zijn
Vorstin.
Om de gerechtigheid van zulken al is 't
dan maar weinigen zal naar Zijn woord God
den troon bevestigen en het land genadig zijn.
VAN DIJK.
Op de school, waar ik mijn eerste onder
wijs ontvangen heb, gingen al de kinderen
van het dorp. Vele behoorden tot de Her
vormde kerk, ook heel wat tot de twee doops
gezinde gemeenten, eenige tot de afgeschei
den kerk en enkele tot de Roomsch-Katho-
lieke. Wij bemoeiden ons niet vaak met de
verschillen in den godsdienst. Een enkele
maal kwam het wel eens voor. Ik herinner
mij nog, dat de schooljeugd eenmaal in
twee partijen verdeeld was. Een van de twee
doopsgezinde predikanten had op den eersten
Paaschdag de stoutigheid begaan, dat hij dui
delijk de lichamelijke opstanding van den
Christus had geloochend. Dit was ongehoord,
oordeelden ver de meesten der bevolking. En
het tumult daarover wa9 blijkbaar ook tot
de kinderen doorgebroken en wij kozen partij
vóór of tegen dezen modernen dominé. Voor
zoover ik er nu over oordeelen kan, speelde
in dezen tijd de sympathie op de antapathie
een groote rol. Wij stonden sterk, omdat wij
een groote meerderheid vormden, want bijna
heel de school vond het schandelijk, dat een
predikant een duidelijke waarheid in de H.
Schrift geleerd ontkende.
In dien tijd ging bijna ieder Zondags al
thans voormiddags naar de kerk. Gevolg daar
van was dan ook, dat al de vier kerkgebouwen
bezet waren. Wat is sedert dien tijd in dit
opzicht veel veranderd. De twee doopsge
zinde gemeenten zijn later saamgesmolten en
hebben dan ook maar één predikant. Zij heb
ben een hunner kerkgebouwen verkocht aan
onze gemeente, welke in die jaren nog al uit
gegroeid is. Die eene kerk, welke zij gehou
den hebben, komt nu lang niet meer vol,
hoewel nog al verscheiden uit de Herv. kerk,
nadat aldaar een gereformeerde prediking ge
komen is, de samenkomsten der doopsgezin
den bezoeken. Duidelijk is derhalve, dat de
moderne prediking in die plaats niet bevor
derlijk is geweest om het kerkgaan op peil
te houden. Gelijk het gegaan is in dat dorp,
zoo is het op vele plaatsen gegaan. Eerst
scheen het een nieuwen ijver te wekken, en
er ontstond een drijving, welke de aandacht
in breederen kring trok.
Hieraan dacht ik, toen ik in het Avond
blad B van de Nieuwe Rotterdamsche Cou
rant 17 Juni 1926 een uittreksel las uit een
rede van dr. J. L. Snethlage, welke hij ge
houden had voor een vergadering van mo
derne theologen en die nu in druk verschenen
is. Enkele uitlatingen troffen me o.a. deze
„De gemeente heeft de belangstelling voor
de negatieve resultaten der kritiek verloren
en verlangt vastheid en zekerheid". Van onze
zijde is dit vaak voorspeld. Velen hebben het
dan ook duidelijk gezegd. Het is jaren ge
leden, dat Dr. A. Kuyper Sr. het modernisme
genoemd heeft een Fata Morgana. Wie met
belangstelling het kerkelijk leven gadesloeg,
zag dan ook, dat de moderne prediking de
Kerken ontvolkte, en aan den godsdienst-zin
niet ten goede kwam. Dit kwam vooral helder
uit op het platteland, waar er geen andere
dan moderne prediking gevonden werd. Het
is dan ook bekend, dat in 't Noorden van
Noord-Holland, alsmede in Drenthe en in
sommige streken van Friesland de bevolking
vervreemd raakte van de kerk. Het heette
dan wel, dat de godsdienst wel bloeien kon,
al droeg hij geen bepaald kerkdijken vorm,
maar het kwam wel uit dat er geen waardee
ring van eenigen godsdienst meer was. In-
plaats van de dingen, welke boven zijn te
zoeken, kwam de aarde met al wat zij den
mensch te bieden heeft en de onvergankelijke
schatten van het koninkrijk der hemelen ge
raakten geheel op den achtergrond. De wer
kelijkheid sprak zoo duidelijk, dat men wel
geheel blind moest zijn om er niets van te
zien. Wij zeggen dan ok niet, dat het iets
nieuws was, dat die predikant eerst heeft
uitgesproken en daarna in zijn gedrukte rede
weergaf, maar wij vinden het toch goed, dat
het zoo doordringt in het bewustzijn van deze
moderne theologen, dat ze er het oog niet
meer voor sluiten kunnen. De resultaten,
waartoe de kritiek gekomen is, waren welbij
machte om opzien te baren en de menigte
een oogenblik bezig te houden, maar het ware
negatieve, ja dat heeft de redenaar juist ge
zegd en daar kan niemand bij leven. De kri
tiek heeft voor het besef van velen de vas
tigheden losgemaakt en omgewoeld. Eerst
meende men, dat er nog genoeg overblijven
zou, en dit kwam mede omdat er nog zoo
vele bekende klanken en uitdrukkingen ver
nomen werden, doch op den duur verloren
ook deze al haar bekoring en men begon in
te zien, dat men alles verloor. De menschen
keerden zich af en lieten zich niet meer
boeien en ook het meest welsprekend woord
en ook de schoonste vorm hadden geen vat
meer op de menschen. En als er dan gezegd
wordt, dat de gemeente geen belang meer
stelt in de negatieve resultaten der kritiek,
dan behoeft dit och waarlijk niet te bevreem
den, want welke sterkte kan er voor een on
rustig menschelijk hart zitten in een bloot
negatief resultaat.
Het is de moderne prediking gelukt om aan
menigeen de laatste zekerheid te ontnemen
en het was te voorzien, dat daarvan het ge
volg zou zijn het loslaten van al wat zulk
een prediking beoogde. Men stelde zich voor,
dat als dc godsdienst maar bevrijd werd van
wat ïn hun oog hinderlijk was, er zou komen
een opwaken van het religieuse leven, en dat
da gemeente ontgloeien zou in geestdrift
voor d'eze van alle dogma's verloste religie,
maar de slotsom is het verdwijnen van alle
belangstelling. Waarlijk, zulk een klacht is
duidelijk en mag wel tot het verlaten van
dezen heilloozen weg nopen.
Er is nog een verlangen in de gemeente
naar het oordeel van dezen prediker over
gebleven, een verlangen naar zekerheid1. Wij
gelooven dit ook, want dit verlangen is on
uitroeibaar. Maar hoe aan dit verlangen te
voldoen? Wij beklagen eiken prediker, die
hiervan overtuigd is en op modern standpunt
staat, want hij heeft zelf geen zekerheid en
hoe kan hij dan aan anderen zekerheid bieden.
Geruimen tijd geleden, hoorde ik zulk een
man eens zeggen wij zijn als menschen, die
een donker, uitgestrekt bosch ingaan zonder
dat zij den weg kennen. Zij vermoeden, dat
zij er ergens weer uit zullen komen, maar
waar weten zij niet. Nu vond1 ik deze beeld
spraak bedenkelijk. Het is mij ook wel eens
een enkelen maal gebeurd dat ik met nog
iemand een groot woud inging en wij wisten
ook niet of er een weg was, weljke er ons
uitvoeren zou, maar wij hadden toch wel
zekerheid, dat we er niet in behoefden te
blijven, maar de moderne heeft geen enkele
grond tot de verwachting, dat hij ten langen
leste wel terecht zal komen. Zekerheid heeft
hij heelemaal niet. En toch moet hij verder
in de verwachting, welke hij koestert, moet
eindigen in nog bitterder ontnuchtering, dan
die welke hij thans reeds deelachtig gewor
den is. Best kan ik mij dan ook begrijpen,
dat er zoovelen zijn, die zich afwenden van
al het bovenzinnelijke tot het aardsche, tot
wat zij wegen, meten en tasten kunnen. En
omdat de mensch nu eenmaal niet zonder
godsdienst kan leven, beschouwen velen het
socialisme als de boodschap, waarnaar we
moeten luisteren en het uitzicht, dat het biedt,
als de belofte, waarop we moeten hopen. Zij
meenen, dat er op deze wijze voor ons ver
lossing mogelijk is, want met de vernieuwing
van de maatschappij komt dan ook de ver
heffing van het zedelijk en geestelijk leven.
Zoo heeft dan ook moderne prediking velen
gevoerd tot het socialisme en communisme.
Doch het blijkt nu reeds, dat de verlangde
zekerheid niet verkregen wordt.
Daarom is het wel tijd om de verdoolden
weer in aanraking te brengen met het evan
gelie van Gods genade in Christus, dat ons
de vastheid brengt en dat bij geloovige aan
vaarding ons uit de duisternis en den twijfel
voert tot het licht en tot een welgegronde
hoop. Hoe dwaas is de mensch, die zich laat
misleiden door allerlei wind van leer en daar
door steeds verder zich verwijdert van den
eenigen Sprinkader des levens. Hoe trooste
loos is het hart, dat naar houvast omziet,
maar dat weigert te bouwen op den eenigert
Rotssteen, dien God in Sion gelegd heeft.
BOUMA.
In de School met den Bijbel (bl. 750) uit
D. een klacht, waarnaar ook anderen dan de
Christelijke onderwijzers wel mogen luisteren.
De schrijver meent, dat wij in dezen tijd
vroomheid missen. Voor vele goede dingen
wordt geijverd, we zijn van vele dingen op
de hoogte, maar ons ontbreekt iets dat wij
zonder schade voor onze zielen niet kunnen
missen. De innerlijke ontroering ontbreekt.
„Precies hetzelfde, wat in zoovele pre
dikaties ontbreekt. Heel mooie en mis
schien ook wel goede predikaties, ik heb
daar zoo geen verstand van, maar die
de menschen niet in het hart grijpen,
waaraan ze voor hun leven, voor hun
werk, voor hun verhouding tot God,
voor hun innerlijk leven niet meer heb
ben dan aan een wiskunde vraagstukje."