Weekblad \?oor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 40e Jaargang. Vrijdag 25 Juni 1926. No. 26. ROEM IN GOD. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Maar is men zoover weg ZEEUWSCHE KERKBODE. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs! per kwartaal by vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën totVrijdag- Afzonderlyke nummers 8 oent. PerSVereeniging ZeeUWSChe Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ de OLTHOFF Advertentieprijs: 15 oent per regelbg jaarabonnement van Adres van de Administratie Spanjaardstraat, Middelburg. minstens 500 regels belangrgke reduotie. Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 2 3 5. GIRONUMMER 4 2 2 5 0. UIT HET WOORD. En niet alleenlijk dit, maar wij roe men ook in God, door onzen Heere Jezus Christus door welken wij nii de verzoening gekregen hebben. Rom. 5:11. Als de apostel hier van roemen gewaagt, spreekt hij zeker wel niet van eene vreemde zaak. Roemen hoort ge aan allen kant, onder jong en oud. De een roemt op zijn frisschen ouderdom, de ander op zijn bloeiende jeugd. Er is roem op rijkdom en eere, invloed en macht, kennis en talent. In alles schijnt roem te zijn, want sommigen beroemen zich zelfs op hunne schande. Zoo is het nu niet pas geworden. Als ge de Heilige Schrift opslaat ziet ge dat die onheilige roem alle eeuw onder de menschen werd gevonden. Een Lamech beroemde zich op zijn wreedheid, een Nabal op zijn dwaas heid. Achab beroemde zich op zijn goddeloos heid en Jehu op zijn vleeschelijken ijver. Rab- saké roemde honend op zijn macht en Ne- bukadnezar op zijn grootheid. Tegenover dat ijdel roemen in het schep sel, plaatst Gods Woord het roemen in den Heere. De profeet des O.T. roept ons toe „Een wijze beroeme zich niet in zijne wijs heid en een rijke beroeme zich niet in zijn rijkdom. Maar die zich beroemt, beroeme zich hierin, dat hij verstaat en Mij kent, dat Ik de Heere ben, doende weldadigheid, recht en gerechtigheid op de aarde, want in deze din gen heb ik lust spreekt de Heere." En zoo spreekt Paulus ook als hii het woord laat hooren „En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in God. Hij had nog wel andere, eveneens heilige en schoone roem, maar bij en boven dat alles nog „roem in God." Wij erkennen, als dat de betuiging des har ten is „wij roemen ook in God," dan moet er wel een groote omkeer bij den mensch hebben plaats gegrepen. Want gelijk de Schrift het zegt, zien we 't ook in de prak tijk des levens, dat de natuurlijke mensch God niet roemt. Integendeel hij weerhoudt dien roem en zoeke hem te doen verstommen. Ja eenmaal zong de mensch Gode loftoen in Eden een antwoord weêrklonk van den naar Gods beeld geschapen mensch, op het lied der morgensterren, die Gode vroolijk te- genjuichten. Toen was er als een beurtgezang tusschen menschen en engelen tot lof des Heeren. Maar ach, hoe is die roem verdwe nen. De zonde, die 's menschen heerlijkheid in het stof geworpen heeft, heeft de roemtaal in een oproerkreet veranderd. De mensch van deze aarde vloekt God in het aangezicht. De zonde maakte den mensch tot een vijand Gods, hoe zal hij zich dan in Hem beroemen? Haters Gods zijn de kinderen van ons ge slacht. Heeft er dan niet een machtige omkeer plaats als uit menschenmond weêr gehoord wordt: „Wij roemen ook in God!" 't Is alleen door het wonder van Gods genade. Indien God Zijn Zoon niet in het vleesch gezonden had, ware er geen roem meer gehoord. Daar om zegt Paulus „Wij roemen ook in God, door onzen Heere Jezus Christus, door wel ken wij nu de verzoening hebben verkregen. Daar is op aarde noch in den heimei één halleluja, dat niet in onzen Heere Jezus Chris tus zijn grond heeft. Door Hem alleen is de roem in God. Zonder Christus was er geen kennis van God. Zonder Hem geen toegang tot God. Zonder Hem geen gemeenschap met God. En zoo ook zonder Hem geen roem in God. Die rees alleen door de verzoening, die Hij te weeg gebracht heeft. Door onzen Heere Jezus Christus hebben wij nu de verzoening verkregen. Uit een met God verzoend hart kan alleen de roem weêr oprijzen. Vijandschap belet een rechte waar deering. Als iemand haat in zijn binnenste koestert kan hij den ander niet eeren. In zijn vijand ziet men niets dan verachting. Zoo zien we 't bij de menschen onderling. Maar zoo is het ook tegenover God. De zonde en vij andschap bedekt voor het oog de heerlijkheid en genade Gods. Daar is niets en niemand waartegen het menschelijk hart zich zoo stout verzet en zoo hardnekkig als tegen God. Al vermenigvuldige God nog zoo rijk Zijne wel daden, het oog ziet het niet en het hart erkent het niet. Voor Hem is de eere niet. Maar de verzoening neemt het deksel van de oogen weg en doet het goede weer zien,. Door de verzoening wordt niet alleen de ziel gered en van den toorn Gods bevrijd, maar wordt God weêr gekend in Zijne grootheid, liefde en genade, in al Zijne heerlijkheid en beminnelijkheid. Het met God verzoende hart ziet Hem weêr als de Fontein van alle, goeden en de Bron van alle heil. Er is zoowel iln 't natuurlijke als in 't geestelijke stof genoeg om in God te roe men. Gods goedertierenheid duurt toch den ganschen dag. Hij overlaadt ons dag aan dag met Zijne gunstbewijzen. Die God is onze zaligheid Wie zou die hoogste Majesteit Dan niet met eerbied prijzen Die God is ons een God van heil Hij schenkt uit goedheid zonder peil Ons 't eeuwig zalig leven. Dat groote heil roept om de lof des Heeren. Roemen is aanprijzen bij anderen. Dat doen we i n dit leven met allerlei dingen. Ge reomt de uitnemendheid van de stof van uw kleed de kostelijke spijze die ge eet, eveneens ook wc in dit leven met allerlei dingen. Ge roemt nu dit, dan dat. De handelsman roemt zijne waren, opdat de kooper zou bewogen worden te koopen. Zoo lokt en trekt op het tooneel dezer wereld de mensch door allerlei roem tot de vergankelijke, ijdele, zelfs zondige din gen. Zou dan niet veel meer de christen door den roem van zijn God tot Hem moeten lok ken Laat die God vreezen Hem nu loven, En zeggen „roemt Gods majesteit Zijn goedheid gaat het al te boven, Zijn goedheid duurt in eeuwigheid. 't Is onze heilige roeping om zóó den roem'1 onzes Gods te verheffen, dat de harten van allen kant gelokt worden om bij Hem het leven en den vrede te zoeken. Onze roem zal Gods heerlijkheid in de wereld verhoogen. De harten zijn zoo rijk, die in God leeren roemen. God stelt nooit teleur. Ik zeg niet, dat God nooit teleurstelling doet ontmoeten dat we niet teleurgesteld worden in onze lie velingsplannen, in onze kinderen of in onze meest geliefde voorwerpen. Maar met God zelf worden we nooit teleurgesteld. Menig mensch, menige zaak, menig voorwerp, dat we eerst roemden, viel straks tegen, stelde bitter teleur. Maar God valt altijd meê. Hij is en Hij doet verre boven ons denken en verwachten. Moeten we dan niet roemen in God Immers niemand is zoo waard geroemd te worden als onze God. Welke roem wij ook hebben voor menschen of dingen, die van deze aarde zijn, we zullen altijd nog eenig gebrek vinden altijd nog een maar, een leemte, een vlek, een tekort koming. Maar in God is alles volmaakt. In tijden van groote droogte kunt ge dikwerf de bedding van kleine beken verdroogd zien. Maar wie heeft ooit den oceaan leeg gezien Zóó is de volheid Gods. En hoe meer ge u daarin beroemt, hoe meer ge 't zien zult. O, diepte des rijkdoms der wijsheid, en der kennis en der genade Gods Breede scharen verheffen 's werelds roem, en maar eene kleine kudde verheft 's Hoog- sten lof. En nochtans zijn zij gelukkig te prijzen, die tot dat volk behooren, dat roemt in God. Ze zullen 't ervaren, dat in God het leven en de vrede ligt. Het woord zal ver vuld worden „Men zal van Mij zeggen „Gewisselijk in den Heere zijn gerechtigheden en sterkte, tot Hem zal men komen maar zij zullen beschaamd worden, allen, die tegen Hem ontstoken zijn. Maar in den Heere zul len gerechtvaardigd Worden en zich beroemen het gansche zaad van Israël." F. STAAL Pz. Is het vreemd, dat een Gereformeerde, die jaren lang in het Zuiden gewoond heeft, met belangstelling blijft letten op de ontwikkeling van de Gereformeerde gezindheid in Zeeland? Neen, zal ieder zeggen, die wenscht mee te leven, dit spreekt van zelf. Daarom vertrouw ik dan ook, dat niemand het mij ten kwade duiden zal, wanneer ik zoo nu en dan eens de aandacht der lezers vraag voor wat mij daar interesseert. Zoo heb ik dan ook met belangstelling gezien, dat Ds. Kersten van Ierseke eertijds en nu te Rotterdam gedaan heeft om een school te krijgen, waarin jonge mannen opgeleid kunnen worden voor het predikambt. Van meet af heb ik respect ge voeld voor zijn optreden in die kringen, want het is een openbaar geheim, dat de leden dier kerken, die bekend staan onder den naam van Gereformeerden Gemeenten, over 't algemeen weinig voor een dergelijke inrichting over hadden. Langzamerhand was bij hen de ge dachte ingeworteld, dat als God iemand tot het gewichtig ambt van dienaar des Woords roept, Hij zulke mannen wel onmiddelijk bekwamen zou. Dit was een zwakke plek in hun kerke lijk leven, wijl de tijden hoe langer zoo meer vragen mannen, die wel toegerust zijn. O, ik weet ook wel, dat de Koning der Kerk mach tig i s om aan haar te geven ambtsdragers, die met eere haar en Hem dienen kunnen, daar over behoeven wij geen woord te zeggen, en het staat voor hen gelijk voor ons vast, dat Hij door geringe middelen Zijn Konink rijk kan doen komen Hem is niets te wonderlijk maar dat belijders der Gere formeerde waarheid de opleiding jaren achter elkander konden verwaarloozen, zie, dit is haast onbegrijpelijk. Wjj hebben ons dan ook verheugd, dat mannen als Kersten den moed hebben gehad om dit punt aan de orde te stellen en bij alle teleurstelling moedig voort gaan op den ingeslagen weg. Hoe bezwaarlijk het ook ging, toch is gebleken, dat hun woord weerklank heeft gevonden. De vooroordeelen waren vele, maar zij zijn er niet voor uit den weg gegaan en zij naderen het voorgestelde doel. Wij achten dit een groot voordeel, niet omdat deze opleiding in de eerste jaren zoo voortreffelijk zal zijn, maar omdat men thans in de goede richting gaat, en onder den ze gen des Heeren kan het bijdragen tot be vestiging van die Kerken, welke nu eenmaal haar eigen weg willen bewandelen. Hiermede echter gaat gepaard een ver schijnsel, dat minder weldadig aandoet, en dat er op wijst om het wantrouwen, 't welk in die kringen tegenover de Gereformeerde Kerken bestaat, te versterken. Ik-geloof wel, dat het niet veel moeite kost om het te ver klaren, doch al is het duidelijk, hoe het komt, dat men er toe overgaat, ik voor mij kan niet gelooven, dat het uit zuivere beginselen voort komt. Het is misschien niet verkeerd, dat ik deze uitspraak helderder in 't licht plaats, op dat ieder daarover oordeelen kan. In het num mer van „De Saambinder" 27 Mei 1926 staat een stuk onder het opschrift „Hoe ver toch is men daar weg waarvan we het eerste gedeelte overnemen „In De Saambinder van 25 Maart maakte ik enkele opmerkingen in zake het conflict Dr. Geelkerken. Toen ook schreef ik, dat in den boezem derGerefor meerde Kerken een strijd gekampt wordt, die doet zien, dat velen van de vastheid der be lijdenis zijn afgegleden. „Ik kan niet anders zien (zoo schreef ik) of hier wreekt zich het intellect. Van het bevindelijk leven zijn velen vijandig op den kansel moet daarvan liefst nooit gerept. Gezonde geloovigen wil men kweeken, die God gelooven op Zjjn woord. Al die mystieke menschen zijn er naast. Wij zijn „kinderen des verbonds" te veronderstellen zij wedergeboorte in ons en ons zaad te wachten is de hemel. De klem der waarheid is van de consciëntie af. Een jolig Christendom is ontstaan, dat toch ge reformeerd is." Wij hadden indertijd het ook wel gelezen en wij dachten het is nog altijd dezelfde stemming. Daaraan zijn we gewend niet al leen, maar wij oordeelen ook, dat een nadere bespreking weinig winst oplevert. Doch wat is er gebeurd Dit blijkt uit het vervolg, waarvan wij ook nog een deel onze lezers wil len voorleggen. „De Goudsche Kerkbode schreef over deze opmerking een artikel, dat wel blijk geeft, hoezeer men van het bevin delijk leven vervreemd is er zelfs geen be grip meer van heeft. De H.S. wordt veiliger geacht bij de voorwerpelijke dan bij de be vindelijke richtingen betwijfeld wordt of in de Gereformeerde Gemeenten iemand van 't gevoelen van Dr. Geelkerken zou zijn ver oordeeld, als hij op gemoedelijke mystieke wijze in de daarbij passende woorden zijn gevoelen had voorgedragen." Wij denken er niet aan om1 het op te ne men voor de Goudsche Kerkbode. Wij ver trouwen, dat zij mans genoeg is om zich zelf tegen aanvallen te verdedigen. Het is ons thans enkel te doen om eens een proeve te geven van de stemming, waarin „De Saambinder" jegens onze Kerken ver keert. Dit komt vooral uit in 't volgende „Dat leven van kommer en bevestiging van droefheid en blijdschap van donker en licht is wat anders dan het komen tot en gelooven in en aannemen van Jezus, waarvan onze da gen vol zijn. Men is gedoopt; men doet belij denis men gaat ten Avondmaal men ver wacht den hemel men is „Christelijk" hier en „Christelijk" daar tot op het voetbalveld toe en vleit zich met een ijdele hoop op voor de eeuwigheid. O, ik wenschte wel, dat de oogen van duizenden open gingen dat naar de oude bevindelijke Waarheid meer en meer gevraagd werd en een leven des geloofs werd gezocht en gekend, dat de ziel met Christus werd vereenigd; een bevinding werde beleefd, die den toets der Schriften kan door staan, want wat naar het woord' niet is, zal geen dageraad hebben. Is er zulk een bevindelijke waarheid dan niet meer Waren dan onze oude vaderen geheel bezijden de waarheid Lees Comrie, Erskins, Matzon en wie al niet meer. Spreken zij niet van dat bevindelijk leven Is dat niet uw leven o volk van God Het leven, dat gewrocht is door den Heiligen Geest Ongelukkig, wie daarvan vreemd is. Ook met een Gereformeerde belijdenis kome men eeuwig om Ach, hoe ver is men toch weg, als men het ware leven niet dan bespottelijk voorstellen kan en brandmerken als lot van en spot met Gods Woord. Arme leeraars arm volk Krasse beschuldigingen zijn het, welke hier worden uitgesproken. Op welke gronden rus ten zij Genoemd worden zij niet. Dit is reeds zeer bedenkelijk. Men mag toch ver wachten, dat iemand, die een ander aanklaagt de moeite zich getroosten zal om bewijzen bij te brengen. Nog bedenkelijker, omdat zulke beschuldigingen honderdmaal weerlegd zijn, want dit is waar. Wij zullen dan ook alleen zeggen, dat dit alles verzonnen is. Het is mij althans niet bekend, dat de prediking in de Gereformeerde Kerken tegen ae bevin ding ijvert en ik meen wel zoo bevoegd te zijn er over te oordeelen dan de schrijver van dat artikel, want mijn kennis er van dagtee- kent van vroeger dan die van „De Saambin- der." Dat iemand, die buiten onze Kerken leeft, nimmer een onzer gemeentelijke samen komsten bijwoont en uit onkunde onze Kerken verdacht maakt, valt niet goed' te keuren, maar men rekent het hem niet zoo erg toe, omdat hij niet wijzer is, maar dat een blad, dat leiding wil geven aan een deel van het Gereformeerde volk, zoo schrijft, moet op zijn minst gekarakteriseerd worden. Het ware te wenschen, dat het inzag, hoever het reeds weg is. Waarlijk, hier is alle waarheidsliefde en rechtschapenheid zoek. Daar is ontegen zeggelijk ijver, maar niet elke ijver is heilig. Als men de uitdrukkingen losmaakt van 't verband, waarin ze voorkomen, dan kan ieder ze bijna onderschrijven, maar dit is juist het misleidende. Het is dan ook voldoende om er nota van te nemen en te wachten, geduldigte wachten, tot zulk een „hetze" voorbij is, in de hoop, dat er nog eens dagen komen, waar in we ieder in zijn eigen kring arbeiden aan' de doorwerking van de Gereformeerde waar heid zonder ons door partijzucht te laten lei den. „De Saambinder" kan in dit opzicht ge rust zijn, dat ook wij nog ijveren voor waar achtige vernieuwing van hart en leven. BOUMA.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 1