Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 40e Jaargang. Vrijdag 11 Juni 1926. No. 24. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. TOT ONZE LEERING. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. „Om de heilige erve". ZEEUWSCHE KERKBODE Abonn ementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 280. Want al wat te voren geschreven is, dat is tot onze leering te vioren geschreven. Rom. 15 :4a. Onzen tijd kunnen wij wel noemen de tijd van het boek. Met wat een macht van boeken wordt de wereld overstroomd. Elk terrein des levens wordt in boeken bezien allerlei onderwerp wordt behandeld uit al lerlei gezichtspunt worden de dingen bekeken. Alle richting en meening spreekt zich uit in boeken. „Van vele boeken te maken is geen einde0, zeide Salomo. En we zien hoe het in eindelooze variatie doorgaat, om elk wat wils te geven. Er is rijp en groen, goed en kwaad, zedig en onzedelijk, godsdienstha- tend en godsdienstkweekend 't is ten leven of ten doode, ten hemel of ter helle. En daar wordt gelezen gelezen in de huiska mer en in de werkplaats, in den spoortrein en op de boot, in de wachtkamer en in de zie kenzaal en waar niet al. Maar onder al dien stroom van boeken wordt al door meer het Boek, de Bijbel, vergeten, bedolven een boek, dat ongelezen blijft, waarvan velen vervreem den. Toen Walter Scot op sterven lag, vroeg hij met fluisterende, gebroken stem „Geef mij het boek Zijn schoonzoon (Johan Lockhart) waakte aan zijne sponde. „Geef mij het boek herhaalde hij. „Welk boek Vader vroeg de zoon. „Er is maar één boek0, hernam de stervende. Het waren de laatste woorden, die hij hoo- ren deed. En dat van een man, wiens eigen werken bij honderdduizenden werden ver spreid en gelezen. „Welk boek vraagt menigeen, als er naar lectuur wordt gevraagd. En zelden wordt gezocht naar het Boek, de Bijbel, het eeuwig blijvend Woord van God. Het heet bij velen uit den tijd 't is verouderd daar valt niets uit te leeren. Voor ons is die Bijbel nog niet verouderd. Wij zingen David nog na „Uw Woord is mij een lamp voor mijnen voet. „Mijn pad ten licht om 't donker op te klaren.0 Dat oude boek is nog de beste gids voor wie ware levenswijsheid zoekt. Zoo prijst de apostel Paulus het ook aan als hij aan de Romeinen schrijft„Al wat te voren ge schreven is, is tot onze leering geschreven.0 Hij doelt daarmee op de Schriften des Ouden Verb'onds. Maar wat van die boeken geldt, is zeker niet minder waar van de boeken des Nieuwen Testaments. Ze zijn beide te voren tot onze leering geschreven. 't Wordt wel eens beweerd, dat Christe nen genoeg hebben van het Nieuwe Testa ment en dat we het Oude Testament gerust aan de Joden kunnen laten. Maar Paulus zegt het anders. Was het niet de gemeente des N. T. aan welke hij schreef over het O. T. Waarlijk, al die boeken des O. T. zijn tot onze leering geschreven, opdat we hope zouden hebben. Wij kunnen ze niet gesloten laten dan tot onze schade. Hoe zou het anders kunnen. Al die Schrif ten zijn geschreven om ons God te doen kennen. Ze zijn niet een verzameling van oud-Joodsche geschriften, Israëlitische letter kunde, gelijk menig man van wetenschap zegt, maar ze zijn Woorden Gods. God heeft dat laten schrijven. Niet maar om ons een stuk historie te leeren. 't Is geen handboek voor leerlingen in de geschiedenis, maar ge schreven opdat we God daaruit zouden ken nen. De Heilige Schrift is zelfopenbaring Gods. En daarom is alles ons tot nut, tot onze leering en tot onderwijzing, die in de rechtvaardigheid is. 't Is alles geschreven, opdat wij, onwetenden en dwalenden, van onze onkunde zouden verlost worden en ver vuld met de wijsheid, die van boven is. En wat in dezen van het O. T. gezegd wordt, geldt ook van het N. T. Heel de Schrift is Gods Woord. En al wat te voren geschreven is, is tot onze leering te voren geschreven opdat we hope zouden hebben. Van welk eene teedere liefde Gods getuigt dit woord des apostels. Voor vele eeuwen liet God de Schriften te boek stellen. En als nu al wat te voren geschreven is tot onze leering is geschreven, om onzentwille, ten onzen behoeve, dan blijkt daaruit, dat God de Heere reeds aan ons dacht, toen Hij door de heilige mannen Gods, door den Heiligen Geest gedreven, dat Zijn Woord liet schrijven. L.ang reeds, voor wij geboren werden, bracht de Heere dit boek voor u en mij in gereedheid. Dat boek, dat ons wijs kan ma ken tot zaligheid, en dat daarop gericht is, dat we hope zouden hebben. Is dat geen tee dere voorzorg, die tot heilige bewondering noopt die tot diepe aanbidding moet stern- noopt, die tot diepe aanbidding moet stem- zekerd mogen houden, dat we ons nooit tot het Woord Gods zullen wenden, zonder te ontvangen wat ons noodig is 't Is al tot onze leering geschreven. En wat leert die H. Schrift ons dan Volgens som migen alleen van hemelsche en eeuwige din gen. Alleen van het toekomende leven, maar niets voor het tegenwoordige. Maar zoo is het niet. 't Eerste vers van den Bijbel wijst u reeds aan, dat dit boek zoowel met de aarde als met den hemel re kent. Want het is van dien God, die hemel' en aarde schiep,in harmonische eenheid. Juist van uit dat gezichtspunt beziet de Bij bel heel ons leven. Uit God, door God, tot God. Niet een hemel zonder de aarde, maar ook niet een aarde zonder den hemel. Geen ziel zonder lichaam, maar ook geen lichaam zonder ziel. De Bijbel leert ons van aardsche en hemelsche dingen, van tijdelijke en eeuwi ge, van hemel en hel, van leven en dood. En dat alles eene leering tot zaligheid, voor eene menschheid, die uit het paradijs verdreven werd om der zonde wil, om den weg te wij zen naar het nieuwe paradijs op de nieuwe aarde en in den nieuwen hemel. Dat boek geeft ons leering van dingen, die geen oog heeft gezien, geen oor heeft gehoord en die in geen menschenhart opgekomen zijn. En allen die deze leering bekomen roepen uit „Hoe kostelijk zijn mij o God Uwe ge dachten Wij menschen, zijn zondaren, die leven op eene vervloekte aarde. Wij zijn onder de macht van den dood. En met al onze boeken van menschelijke wijsheid zouden we geen weg ten leven vinden, geen uitzicht en geen hope hebben. Heel 't leven zou eindigen in zwarte nevelen van den dood. Maar 't licht, dat van dit Woord uitstraalt, wekt hope. Hope op verlossing, hope des levens, hope der eeuwige zaligheid. En niet alleen hope des hemels, ook van 't aardsche leven. 't Leven kan op deze aarde zoo donker zijn, dat de zucht gehoord wordt „zonder hope.° Donkerheid, moedeloosheid aan alle zijden, zoodat we met Elia onder den Jeneverboom zouden gaan zitten en zeggen neem mijne ziele weg O, Die zatheid des levens, die zoovelen naar strop of kogel doet grijpen, kan ook den christen benauwen. Satan zou ons gaarne daarin doen wegzinken. Doch dat Woord Gods is ons tot redding, 't Is als de engel bij Elia, die ons toeroept sta op, eet, want de weg zou voor u te veel zijn. Daar is hope. Voor al onze nooden biedt dit Woord lee ring. 't Is ook op onzen toestand en op onze behoeften aangelegd, zoo voor hart als huis, voor volk en Vaderland, voor maat schappelijke en geestelijke, lichaams- enziele- nooden. Den Heere zijn al zijne werken van eeuwigheid bekend. Er kan geen toestand voorkomen in ons leven, die Hij niet heeft geweten. Er kan geen nood of ellende zijn, die Hij nu pas ontdekt. Alles wat ons betreft, heeft Hij reeds gezien, van voor de grond legging der wereld. En aan dat alles heeft Hij ook gedacht toen Hij Zijn Woord liet schrijven. Op dat alles is het berekend. In Zijn Woord deed Hij opnemen, wat Hij naar Zijne wijsheid wist voor ons noodig te zijn, tot onze beschaming of verootmoediging tot onze ontdekking of waarschuwing. Maar ook tot onze bemoediging en versterking, om te vertroosten en te bekrachtigen, om 't hoofd op te heffen in de donkerste donkerheden van 't leven. Om ons te doen staan in de hope. Voor wie dat licht van Gods Woord heb ben is het nooit stikdonkere nacht. Altijd gloort nog iets van het licht der hope. Niet alleen met het oog op de verlossing der ziel, maar ook in tijdelijke nooden. Dat Woord leert ons 't leven kennen als in Gods hand, als bestierd door zijne vingeren, naar zijn eeuwigen Raad. En daarom is 't ons die heerlijk lichtende starre in 's levens donker heid, die hope biedt welgegronde hope, want het is het Woord van God, die niet liegen kan. Wel hem, die daar de wijsheid zoekt, die door dit Woord zich laat leeren en wiens hart betuigt Ver boven goud en zilver en wat meest Den mensch behoort, zal ik Uw wet waardeeren. F. STAAL Pz. Gelukkig, er zijn nog vele goede boeken, welke ons leven verrijken en veraangenamen kunnen. Uit de antwoorden, welke inkomen op vragen als deze welk werk, in den laat- sten tijd verschenen, acht ge het hoogst blijkt wel, dat de waardeering ook nog al verschilt. Dit is ook heel verklaarbaar, want gelijk de boeken soms heel wat verschillen, zoo zijn de lezers ook zeer verscheiden. Als men van lezen houdt en men al eenige jaren telt, heeft men natuurlijk heel wat boeken onder de oogen gehad, en men zal niet spoe dig klaar zijn om te zeggen, dit is in mijn oog het uitnemendste. Elk goed boek heeft zijn eigen waarde en het is zeer moeilijk om het juist te schatten. Een waardeeringsoor- dcel hangt veel af van den persoon, welke het uitspreekt. Deze overwegingen manen tot voorzichtigheid, nu ik iets wil zeggen over een boek, dat ik met volle aandacht gelezen heb. De schrijver handelt over een bepaald tijd vak van Israëls geschiedenis, dat van groote inzinking en tevens van krachtige opleving getuigt. Hij begint met ons te geven een be schrijving van Kanaan, zooals het er uitzag op het eind van de dagen der Richteren. Hij trof daarbij de duidelijkheid, zoodat het niet al te veel moeite kost om zich een voor stelling te vormen. Wie bij machte is om in 't kort zulk een teekening te geven, moet goed op de hoogte zijn met de gesteldheid vafn het land. Hij leidt u daarna naar Silo en ge komt onder den indruk van den toestand, waarin men zich destijds in de plaats van Jehovah's eeredienst bevindt. Het kan niet anders of men begint langzamer en aandachtiger te lezen. Ge leeft mee met de bewoners, die zoo moeilijke tijden beleven. Alle vroolijkheid is verdwenen, aller hart is vervuld met bange zorg. De gedachten ver menigvuldigen zich. Een groote donkerheid is neergedaald over het heiligdom en zijn om geving. Zooals men een keurige schilderij i nog eens beziet en op de afzonderlijke trek ken let, zoo leest men deze bladzijden nog eens over en de onderscheiden zinnen spre ken steeds levendiger. Het is een weemoedig genot om er zich in te verdiepen. „De Filistijnen zijn tegen Israël ten strijde getrokken." Ziedaar de verklaring van het droef verschijnsel. Was dit dan zoo erg Ja, als men rekening houdt met Israëls zwakte. Met enkele forsche trekken staat het opeens voor u in 't volle licht. En als d'e schrijver er dan toe overgaat om u te laten zien, wie deze vijanden zijn, dan merkt ge, dat hier een man aan 't woord is, die daartoe heele- maal bevoegd is. Ieder onzer kent in meer dere of mindere mate deze tegenstanders van het volk Israël, maar met klimmende be langstelling leest ge, wat u hier aangeboden wordt. Ge krijgt respect voor de mannen, die klein in getal uit andere oorden zijn ge komen en zich nog niet zoolang geleden zich gevestigd hebben in het land der belofte en die door hun beleid en dapperheid zich een steeds ruimere plaats hebben veroverd. Zij weten van elke gunstige gelegenheid' ge bruik te maken en zoo hebben zij zich ge vormd tot strijders, die zoo lang het hebben kunnen volhouden tegen het erfvolk des Hee- ren. Er gaat u een licht op, hoe het moge lijk is geweest, dat zij het juist aan Israël zoo bang hebben kunnen maken. Bedreven als zij waren in handel en oorlogvoeren ge voelden zij zich sterk tegen een volk, dat evenals zij van buiten was ingekomen en zich hoofdzakelijk op landbouw en veeteelt toelegde. Ge leert verstaan hoe de ontzet tende tegenstelling heeft kunnen ontstaan tus- schen deze twee volken, welke er noodwen dig toe leiden moest, dat zij nimmer ver zoend kon worden. Dat is in deze worsteling het bange, het onontkoombare en dit grijpt u met een kracht, welke ons niet meer los laat. Meesterlijk vind ik ook de bladzijden welke ons het toenmalig Israël laten zien. Daar is behalve veel verwaarloozing nog een kern, welke de hoop nog niet heeft opgegeven en die zich in zijn verwachting boven de treu rige werkelijkheid verheft. Mannen, die hun vaderland liefhebben, die gedenken aan de roemrijke dagen van Jozua, toen alle volks stammen, welke toentertijd in Kanaan woon den, vol vreeze de nadering van Israëls leger scharen tegemoet zagen en die in hun om geving arbeidden om meer geestdrift te wek ken. Zij minnen het verleden en vinden daar bronnen van nieuwe kracht. Hun staat het tegen, dat de éénheid van 't volk verdwe nen is, en dat er zoovelen zijn, die den moed laten zinken. Vol van verontwaardiging zijn zij, als zij zien moeten, dat er zoovelen zijn, die slechts oog hebben voor "hun kleine belangen. Er zijn echter ook nog anderen, die zien, wat zij zien, maar die nog dieper doordringen tot den oorsprong van 't kwaad en die volmondig erkennen, dat niet in de vijanden, maar in Israël zelf de oorzaak van de nationale ellende ligt en dat er alleen hulp is te wachten van Israëls God. Zij zien de naaste toekomst donker in, want de zenuw van Israëls kracht is doorgesneden en zelfs Silo kan geen bezieling geven. De eeredienst in den tabernakel is vervallen. Godvergeten Priesters geven er den toon[ aan en de Hoogepriester Elias een zwak man, die de teugels uit zijn handen heeft laten glippen. Deernis vervult ons met het volk, dat rijp geworden is voor het gericht, met Silo, welks ondergang nabij is, met Eli's huis, dat ver nietigd wordt. Wij gevoelen, dat het onweder losbarsten zal, vreeselijk is het te vallen in de handen van den levenden God. Niet onge- waarschuwd gaat het volk onder. Naarmate de beslissing nadert, naar die mate wordt de lucht drukkender. Dan volgen de gebeur tenissen snel op elkander. Wij hebben deze treurige bladzijden gelezen, wij hebben er over nagedacht, maar wij hebben ze nooit zoo gevoeld, als bij het licht, dat de schrijver er op laat vallen. Daarom raden we, dat ieder dit boek ga lezen. Wij hebben slechts de hoofdzaken uit dit werk genoemd en ons beperkt tot het eerste hoofdstuk. Er volgen nog twee n.l. In Hichenas rotskloven en In het eiken dal, welke niet minder zijn. De schrijver teekent ons den strijd der Philistijnen tegen Israël van Eli's dagen tot het optreden van den jeugdigen David, den overwinnaar van Go liath, waardoor dit tijdvak meer voor ons begint te leven. Onwillekeurig zegt men na de lezing wat is de kennis van historie toch mooi en wat ligt er een aanmoediging in. Menschen handelen en het strijdgewoel zou iemand onrustig kunnen maken, wijl het ons in spanning brengt, maar aan de hand van zulk een gids komt er rust in 't hart, wijl men zoo helder leert inzien, dat de mensch zijn weg overdenkt, doch dat God zijn gan gen bestuurt. Terwijl de strijd voor ónze oogen plaats heeft, en de legers voorbij trek ken, en met elkander botsen, aanschouwen we, dat zij slechts volvoeren, wat God in

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 1