Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Uit het woo^d. 40e Jaargang. Vrijdag 4 Juni 1926. No. 23. Redacteuren: Ds. P.VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. w. d. VEEN. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. Beweegredenen, die eenen schijn hebben. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Opheldering noodig. Ongunstig weer. ZEEUWSCHE KERKBODE Abonnementsprijs: per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,— Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 oent per regel; bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOU OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOU OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 6. GIRONUMMER 4 228 0; En dit zeg ik, opdat niet iemand u misleide, met beweegredenen, die eenen schijn hebben. Colos. 2 4. Het gevaar voor dwaling is in deze wereld altijd groot, omdat er maar één recht pad is en er vele doolpaden zijn. Daar is maar ééne waarheid, doch er zijn vele dwalingen. Daar zijn niet vele wegen naar den hemel, daar is maar één weg. En wie niet die ééne waarheid heeft, en op dien éénen weg ten hemel gaat, is op een weg van dwaling en zal in 't eind teleurgesteld worden. In Colosse dreigde een gevaarlijke dwaling de heerlijkheid van Christus te verdonkeren. Paulus' hart ontroert als hij er aan denkt, dat de gemeente onder de macht der leugen zou komen; dat de genade en het heil van Christus voor haar verborgen zou worden. Daarom gaat hij tegen de dwaling te keer. En hij doet dat zoo, dat hij de heerlijkheid van Christus voorstelt, opdat bij de glansen, die van den verhoogden Middelaar uitstralen, alle dwaallicht verbleeken zou. Hij getuigde van Christus, dat in Hem alle schatten van wijsheid en kennis verborgen zijn. Daar kon dus geen wijsheid verkondigd worden, die niet in Christus was en geen waarheid kon er zijn dan uit Hem. „En dit zeg ik", roept hij uit, „opdat niet iemand u misleide." De wijze waarop hij dit zegt: „niet iemand", doet vermoeden, dat het maar enkele dwaal leeraars waren, die zochten af te trekken. Maar het behoeven ook niet vele te zijn. Eén eenig zondaar verderft veel goeds. Maar zoudt ge zeggen als de waar heid nu zoozeer de dwaling overtreft en Christus zoo boven alles uitschittert, wat behoeft hij dan te vreezen? Wie zal het meer dere voor het minderen, het kostbare voor het waardelooze willen verwisselen? En ge wis, dat zal niet licht gebeuren, als beide goed kenbaar zijn. Maar het gevaar zat juist hierin, dat men daartoe verlokte door mis leiding. Dat woord „misleiden" beteekent hier „ver rekenen". En nu weet ge wel, dat ge door een enkel cijfer verkeerd te zetten, u deerlijk verrekenen kunt en door dat verrekenen u zelf groote schade berokkenen. Nu kan men zich verrekenen bij vergissing en dan zoekt ge zoo spoedig mogelijk wéér te her stellen, als ge 't ontdekt. Maar het gebeurt ook, dat sommigen zich verrekenen met op zet om anderen schade toe te brengen. En dat is schandelijk bedrog; dat is misleiding. En zoo dat in tijdelijke dingen al een ramp wezen kan, wat moet het wel zijn als ge u verrekent voor de eeuwigheid. Als iemand u een valsche, een bedriegelijke rekening voorhoudt, die u hope geeft van behoud en die u straks ten verderve doet gaan. Zoo gebeurt het immers allerwege, waar men een valschen grond der hope wekt en de menschen gerust stelt, dat ze genoeg hebben om de hemelpoort te kunnen binnengaan en dat ze bij 't sterven voor eeuwig worden afgewezen. Dat gevaar was het in Colosse. Daar was boos opzet om te misleiden. En men zocht dat te doen „met beweegredenen, dieeenen schijn hebben." Waren dus die dwalingen onbewimpeld en in hare ware gedaante voor gesteld, dan zou het gevaar niet zoo groot zijn geweest. Want welbewust zal niemand zijn goud voor glinsterend glas verruilen, noch de heerlijkheid van Christus voor de leugen. Maar 't is de schij n, die bedriegt. Vele menschen vergeten de waarheid, die in het spreekwoord ligt: „het is niet al goud, wat er blinkt." Als 't maar glanst is 't bun goed. Met den schijn stellen ze zich tevreden. En satan, onze doodsvijand, weet wel, dat onze dwaze menschenhart zich zoo gemakkelijk vergaapt aan den schijn. Daarom maakt hii ér gebruik van en zoekt menschen in zijn dienst om door s c h ij n te verleiden. Hoevele zielen worden niet misleid door de bekoringen der wereld en de verlokkingen van wat de zinnen streelt. Wel bezien is 't al te samen ijdelheid. De wereld gaat voorbij met hare begeerlijkheid. Hare schatten, hare geneugten 't is alles opgeblazenheid. En nochtans weet satan door den schoonen schijn, dien hij aan de wereld geeft, de har ten als te betooveren, zoodat zij de heerlijk heid van Christus er om voorbijgaan en den eeuwigen schat der hemelsche zaligheid er voor verliezen. Het wekt soms een lach op als men ziet, dat een half onnoozele, zich zoo vergaapt aan een schijnvertooning. Maar dat doet hij niet alleen. Zoo doet alle hart, ook der edelen en wijzen en grooten, die door den schijn zich laten betooveren. Want, zooals satan nu bedriegt door den schijn der wereld, zoo doet hij 't ook door den schijn van goede leer. Zoo ging het in Colosse. Door beweegredenen, die eenen schijn hadden, zochten de verleiders hunne leer als de waarheid voor te stellen. Fijn gesponnen redeneeringen, waarmede ze de lieden zochten wijs te maken, dat ze zóó al leen den rechten weg ten hemel bewandelden. Zoo behendig wisten ze de leugen een schijn van waarheid te geven, dat eenvoudigen daar voor moesten zwichten. En zoo zouden ze te Colosse zich verrekend hebben, als Paulus ze niet had gewaarschuwd. Ze zouden ge dacht hebben het goud der waarheid te heb ben en 't was waardeloos metaal der leugen. Met beweegredenen, „die eenen schijn heb ben", zoo treedt de duivel altijd op. Dat is het echte kenmerk der dwaling. En dat moet wel, want de dwaling heeft niets in zichzelf, dat aanbeveelt; ze moet zich met den schijn sieren. Leugenleer treedt altijd op met ver toon, met schoonen schijn. In de dwaling treedt satan op als een engel des lichts. Geen middelen sparen zijne dienaren om van de waarheid van Christus af te leiden. Valsche bewijsvoering, bedriegelijk vleiende woorden verleiden verstand en hart tot dwaling. De verleidelijke vormen, waarin de leugen zich voordoet, de verbijsterende redeneeringen, de stoute beweringen zijn voor velen zoo mach tig dat ze zich gewonnen geven en zeggen: „dat moet de waarheid zijn, want er is niets tegen te zeggen." Zoo zoekt de verleider onzer ziele met vroom bedrog de heerlijkheid van Christus te verdonkeren: Door bedriegelijke uitlegging der Schriften zoekt hij u het Woord Gods te ontrooven; met schijn van geloof zoekt hij twijfel en ongeloof te wekken, o Hoe droef zoo de harten onder de macht dier verleiders komen. Zé zullen zich verrekenen voor de eeuwigheid. Want wat hope ze op al die gronden ook gekoesterd hebben van deze zalige toekomst, Christus zal ze afwij zen aan de hemelpoort en zeggen: „Gaweg van Mij, Ik heb u nooit gekend." En hoe groot de macht is der verleidende geesten, daar getuigt onze tijd wel van. Al lerlei leugenleeraars treden op, met beweeg redenen, die eenen schiin hebben en de schare verbreedt, dergenen die zich laten misleiden. De eenige weg om er aan te ontkomen, en de eenige macht om die leugen te weer staan is de kennis der waarheid; de schatten van kennis, die in Christus verborgen zijn. Houdt u daarom aan het Woord van God. Graaft daarin om ware kennis te vinden. Dat is het onbedriegelijk licht op het pad en de lamp voor den voet. Want de opening van Gods Woorden zal [gewis, Gelijk een licht het donker op doen klaren Zij geeft verstand aan slechten, wien f't gemis Van zulk een glans, een eeuwgen nacht [zou baren. F. STAAL Pz. Indien we de verslagen van onze kerke lijke vergaderingen lezen, dan komt het wel uit, dat de opzieners waken tegen de be weging, waaraan de naam van dr. Geelkerken thans nog verbonden is. Hoewel het voor onze kerken moeilijk is, want wie kan zich over zulk een taak verheugen, toch geeft het een zekere gerustheid, dat men allerwege toont het pand te willen bewaren, dat nu eenmaal aan ons werd toevertrouwd. Wij zullen het dan ook met geduld dragen, als men ons van vrijzinnigen kant aanziet, als een soort zeloten, welke er lust in hebben om dezen en genen te vervolgen en hen bui ten onze kerkelijke gemeenschap te dringen. Het is nooit te doen geweest om van deze zijde lof te ontvangen en wij zijn er langza merhand aan gewoon geraakt, dat men ons laakt. Of men ons gelooft of niet, wanneer wij zeggen, dat wij alleen op 't oog hebben om onze kerken voor afdwaling te bewaren, doet er niet toe, wij behooren het doel op 't oog te houden, waartoe eenmaal onze ker ken in ons vaderland een zoo ruime plaats hebben gevonden. Als een groot voorrecht hebben wij het geacht, dat de professoren in de Theologie, zoowel van Amsterdam als van Kampen, met zoo grooten ijver hebben meegewerkt om onze kerken trouw te doen blijven aan het eenmaal ingenomen standpunt. Onze kerken stellen het op prijs, wijl zij goed inzien, dat zij door de zeldzame eenstemmigheid en de warme belangstelling dezer Hoogleeraren bij deze gelegenheid aan 't licht gekomen zulk een vaste positie hebben ingenomen. Het zou ondankbaar zijn, wanneer wij dit ver gaten. Men moge oordeelen, gelijk men wil, maar men zal moeilijk kunnen zeggen, dat de besluiten van Assen kerkrechtelijk en dog matisch exegetisch het werk zijn van mannen, die niet op de hoogte van de kwestie waren. Bij al het onaangename, dat er in deze ver wikkeling was, stemt dit tot blijdschap en tot erkentelijkheid. Zoolang de professoren en de kerken zoo beslist opkomen voor het specifiek gereformeerd karakter onzer ker ken, behoeven we geen bange vrees te koes teren. Wij kunnen voorttrekken in het be wustzijn, dat wij het ideaal in 'tooghouden. Het moet er ons om te doen zijn, om wat God ons in Zijne onkreukbare trouw gegeiven heeft, te bewaren en over te leveren aan de komende geslachten. De gerezen moeilijk heden moeten ons leeren om te waken en te bidden, want dit is zoo hoog noodzakelijk. De verleiding is zoo groot om iets toe te geven aan den geest van onzen tijd. Het is ook nu weer gebleken, dat niet al leen onze kerken en haar gezuiverde belij denis soms in 't gedrang raken, maar ook onze Vrije Universiteit, welke zulk een dure roeping heeft. Als de gereformeerde gezind heid in ons vaderland haar plaats zal blij ven innemen en ze voortdurend tot een rijken zegen zal zijn, dan zal dit voor een groot deel afhangen, indien deze inrichting haar taak steeds nauwkeurig volbrengt. Bij de op richting is er verschil van meening geweest, over de vraag of zij zich in al haar onder wijs zou binden aan de belijdenis of aan de gereformeerde beginselen. Zij heeft voor het laatste gekozen. Zij wilde vrij zijn van den Staat en van de Kerk beide. Zij oordeelde, dat zij op deze wijze het best zou kunnen beantwoorden aan haar hoog doel. Wij zul len niet nagaan, hoe langzamerhand de ver houding is geworden, gelijk zij thans is. Pro fessor Kuyper heeft dit pas nog uiteen gezet in De Heraut, zooals ik het niet doen kan. Elk kan dit nalezen. Hij heeft ook de aan dacht gevestigd op wat ik even ter sprake wil brengen. Er zijn n.l. enkele Professoren in de Faculteiten der rechten en der oude letteren, die openlijk tegen de Asser Synode positie hebben gekozen. En dit is jammer. Wij weten wel, dat deze Hoogleeraren nooit beloofd hebben, dat zij de besluiten onzer Generale Synode zullen eerbiedigen. In dit opzicht staan zij vrij om te behooren tot een kerk, welke zij verkiezen. Het was denkbaar geweest, dat zij in 't geheel niet tot onze kerken hadden behoord en dan zouden wij daarover het zvvijgen bewaard hebben. Doch zij waren nu eenmaal leden van onze kerken en zij hebben artikel II van de Statuten on derteekend. Als zij meenen, dat de Synode van Assen eenig gereformeerd beginsel ver zaakt heeft, dan zou het voor de hand lig gen, dat zij daartegen opgekomen zijn en dat zij deze meening hadden gestaafd met krach tige bewijzen. Doch daarvan hebben we niet gehoord en dit doet ons vragen: Wat drijft den heeren om zulk een houding aan te nemen? Liefst wil ik aannemen, dat zij andere be zwaren dan dogmatische-exegetische hebben tegen de ontzetting uit het ambt van dr. Geelkerken, maar indien dit zoo is, dan is het gewenscht, dat hierover volle klaarheid kome. Het is bezwaarlijk om te zeggen, welke de gereformeerde beginselen zijn, maar wij mo gen het er wel voor houden, dat het hoog houden van het Goddelijk gezag der H. Schrift er toe behoort en naar de kerken oordeelen, hebben zij daarvoor in dit geding gestreden. Waar het zoo staat, daar is h5 meer dan wenschelijk, dat er op dit punt licht kome. Zooals het nu is, kan het niet anders, of het vertrouwen onzerzijds in be doelde Hoogleeraren wordt verzwakt en hoe eerder dit gekeerd wordt, hoe beter het is. Wij dienen te weten, wat wij aan elkander hebben. De kerken kunnen niets doen om de gerezen vragen te beantwoorden, maar de Vrije Universiteit heeft er belang bij, dat al wie gereformeerd is volkomen licht ont vangt. Wij vertrouwen wel, dat de Curatoren van deze School het oog in 't zeil houden, en dat zij de zaak tot een goed eind willen brengen. Niemand onzer denkt er aan om door overhaasting de zaak te willen béder ven. Wij hebben geduld genoeg om kalm te kunnen wachten, en wij nemen nog altijd aan, dat er geen oorzaak voor onrust behoeft te zijn. Doch wij spreken even beslist uit, dat er opheldering moet komen. Onze Universiteit heeft in de laatste tijden reeds veel geleden en we zouden niet gaarne willen, dat er nog meer bij kwam. Het scheen een tijd lang. dat we zoo goed op weg waren. Het aantal Professoren nam toe en er ging in wijden kring een goede naam van haar uit. Wij hebben ons in haar gestadigen groei en invloed verheugd en wij leefden in de stille hoop, dat zij weldra in 't bezit zou zijn van de noodige faculteiten. Doch hoe zijn wij ontnuchterd en daarvan is het ge volg, dat wij meer zorg gekregen hebben voor haar toekomst. Wie het wel meent met haar en met de doorwerking van de begin selen, welke wij zoo van harte wenschenook voor ons volk, heeft wel oorzaak om het gebed voor haar te vermenigvuldigen. Na enkele schoone dagen kregen wij door heel de provincie op de eene plaats zwaardéF dan de andere onweer. Hier hadden we en kele zeer zware slagen. De bliksem sloeg didhtbij in een boom. Hevige regen ginger mee vergezeld, terwijl de temperatuur sterk daalde. Dit heeft invloed uitgeoefend op de onder scheiden vergaderingen, welke in de open lucht gehouden zijn. Zoo'n Pinkster-Maandag leent er zich zoo uitnemend toe. Het is dan ook zoo, dat allerlei vereenigingen er opuit trekken, en zij vormen een groote verschei denheid. Daaruit blijkt, hoe groot het ver schil is, dat er onder het Friesche volk be staat. De tegenstellingen zijn hier schriller dan in 't Zuiden. In onze burgerlijke gemeente vindt men enkele gereformeerde kerken, waar van de meeste klein zijn, voorts een socia listische arbeidersbevolking en verder ande ren, van wie de meesten onkerkelijk en on verschillig zijn. Door ons klein dorp trok een afdeeling van de socialistische jeugdcentrale met hare ontrolde vaandels en onder het zingen van verschillende liederen. Voor evangelisatie is hier overvloedige ge legenheid en het blijkt in een dorp als Stiens, dat zij ook nog wel vrucht draagt. Op de kerken, welke hier zijn, is van toe passing het woord: gij hebt kleine kracht, doch het is ook waar, dat God haar de geopende deur heeft gegeven. Dit is een bemoediging in 't midden van een omgeving, welke zoover van de kerk af gestorven is. Het practisch materialisme bedreigt ons van allen kant. BOUMA.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 1