De derde doopvraag.
DADERS DES WOORDS.
Zendingsdag Classis Middelburg
Dinsdag 3de Pinksterdag.
De Pinkstercollecte.
Zendingsdag Classis Goes.
UIT DE PERS.
Ds Rullmann over den Open Brief.
Ds. Hoekstra en de slang.
Problemen.
ontbranden zal, die zou in moedeloosheid
gaan neerzitten, indien hij niet wist, dat de
Wachter Israels niet slaapt noch sluimert.
Als de vijand aankomt als een stroom, dan
zal de Geest de Banier oprichten. Dit woord
houdt stand ook thans, en daarom zullen we
niet vreezen, al zien wij, dat het er om te
doen is, om alle vastigheden om te woelen.
Ja, wij weten het, dat het er omgaat en dat
alles heen wijst naar den laatsten strijd, doch
wij kunnen ons veilig gevoelen, als wij ons
toevertrouwen aan de bewaring van den H.
Geest. Hij zal deze wereld overtuigen van
zonde, gerechtigheid en oordeel. Wij kun
nen het niet, maar Hij wel en Hij zal het
doen. Laten alle geesten uit den afgrond zich
doen gelden in de menschen wereld, zoodat
de afval nog toeneemt rn omvang en in
diepte, de Geest uit de hoogte bewaart allen,
die op den in den hemel verhoogden Koning
hopen en Hij vereenigt hen nu reeds zoo,
dat zij als één volk uit den strijd zullen ont
komen.
BOUMA.
Hooggeachte Redactie.
Lezende een artikel van Dr. C. Bouma,
Geref. predikant te Zwolle, over de derde
vraag van ons Doopsformulier, trof ik o.m.
het volgende daarin aan
„Ten derde, of gij niet belooft en voor U
neemt, dit kind, als het tot zijn verstand
zal gekomen zijn, waarvan gij vader of ge
tuige zijt, in de voorzeide leer naar Uw ver
mogen te onderwijzen, of te doen en te
helpen onderwijzen
Dienaangaande nu is het de vraag, hoe
deze derde doopsvraag eigenlijk officiéél luidt.
Vóór 1618 kwamen de woorden, „te doen
en te helpen" in de derde doopvraag niet
voor. Eerst na 1618 vinden wij ze er in.
Dit staat in verband met het toen eveneens
in de derde vraag opgenomen geval, dat naast
of inplaats van den vader een getuige het
kind ten Doop hield.
„Waarvan gij vader of getuige zijt."
Van zelf, dat nu in het slot ook kwam de
formule „te onderwijzen of te doen en te
helpen onderwijzen."
Het onderwijzen geldt den vader, het doen
en helpen onderwijzen den getuige.
Naar de letter en de oorspronkelijke betee-
kenis behoort dus dat laatste stukje niet tot
de vraag aan den vader of aan de ouders.
Natuurlijk lezen we deze woorden nu mee,
omdat ze eenmaal er in opgenomen zijn.
Maar een Generale Synode zal zich mis
schien met deze kwestie wel eens bemoeien.
En toch zou het jammer zijn, dat deze
woorden „te doen en te helpen onderwijzen"
uit de derde doopvraag ooit door een Sy
node werden geschrapt. Want in anderen
dan den oorspronkelijk daarin liggenden zin
bevatten zij een gewichtig stuk Christelijke
roeping voor de ouders.
Vermoedelijk is er onder de Doopouders
geen enkele, wien het ooit vreemd aandoet,
dat ook deze woorden worden voorgelezen
en als vraag worden voorgelegd, waarop óók
het ja wordt verlangd en gezegd. Want, dat
het oorspronkelijk, historisch verstaan, een
vraag is niet aan den vader maar aan den
fetuige, dat weten onze menschen niet. Ze
eschouwen ze als een vraag, aan hen zelf
gericht, en zouden zich verwonderen, als ook
dat stuk der derde doopvraag aan hen niet
werd gedaan."
•Tot zoover overgenomen wat Dr. Bouma
schreef. Z.Eerw. schreef nog o.m. over „De
derde doopvraag en het Chr. onderwijs. De
Chr. School is het doen onderwijzen
der ouders, zij doen hunne kinderen daar
onderwijzen in de voorzeide leer.
De schrijver eindigde met: Het zou jam
mer zijn, als ooit mt de derde doopvraag
verdwenen de woorden „te doen en
te helpen onderwijze n."
Zie, geachte redacteur, ik hoop dat u dit
óók belangrijk vindt voor meerdere kennis
name door onze Geref. menschen, en het
daarom wilt opnemen. Bij het lezen ervan
ontstond bij mij een vraag aangaande de
derde ^doopvraag, en wéT deze
Zooals bekend luidt de derde doopvraag
Of gij niet belooft en u voorneemt, dit kind,
als het tot zijn verstand zal gekomen zijn,
waarvan gij vader of getuige zijt, (als zij tot
hun verstand zullen gekomen zijn, een iegelijk
het zijne, waarvan nij vader of getuige is)
in de voorzeide leer naar uw vermogen te
onderwijzen, of te doen en te helpen onder
wijzen
Mag de doop nu óók bediend worden,
(ik bedoel natuurlijk in de Geref. Kerken)
met niet te lezen „waarvan gij vader of
getuige zijt," noch te lezen hetgeen tusschen
haakjes hieromtrent staat opgeteekend
Is deze weglating, juist, en behoort die be
kentenis er niet bij?
Gaarne eenige toelichting hierop, zeg ik
u bij voorbaat dank, mede voor de opname
van bovenstaand, en verblijf ik na broeder-
groete,
D. H. LITTOOIJ Az., Terneuzen.
De heer L. vraagt ons eenige toelichting.
We kunnen beginnen met te zeggen, dat wij
het in hoofdzaak met het betoog van O. B.
in het Overijselsch Kerkblad eens zijn.
Alleen zouden wij zoo kras niet durven
beweren als hij, dat de in 1618 opgenomen
uitdrukking „öf te doen en te helpen onder
wijzen" in verband staat met het toen even
eens in de derde vraag opgenomen geval van
de doopgetuigen C. B. zegtvanzelf,
dat nu in het slot ook kwam die formule van
te doen of te 'helpen. Het onderwijzen geldt
den vader, het doen en helpen den getuige.
Het rapport van de wijziging der Formu
lieren 1923. beweert dit niet zoó sterk, doch
is toch ook van die meening „Deze woor
den houden toch blijkbaar verband met „hen
die mede ten Doop komen." Deze herinne
ring aan de vroegere beduidenis van doop
getuigen kan naar net oordeel van het rapport
in onzen tijd overbodig worden geacht, ter
wijl in het onderwijzen toch heel de verplich
ting dergenen die de doopvragen beantwoor
den, besloten ligt.
Die sluitrede ontgaat ons. Of de ouders,
öf de getuigen, öf allen samen zeggen ja op
de vragen. Doen de ouders het, dan nemen
zij de verplichting op zich die kinderen te
onderwijzen.
Zeggen bij ontstentenis der ouders de ge
tuigen „ja" dan kan toch zeker geen ge
noegen genomen worden met een antwoord
dat beteekent wij voor ons zelf nemen de
verplichting niet op ons doch zullen alleen
zorgen, dat anderen die kinderen onder
wijzen.
Geven en dat zal wel zeldzaam zijn
ouders èn getuigen samen het antwoord, dan
is er nog minder reden om er nog bij te voe
gen „doen en helpen." In de Luthersche
Kerk luidt het Formulier
Hierop vraag ik u, gij vaders n ge
tuigen, of gij ook belooft enz.
Wij zien het verband tusschen getuigen
en het doen en helpen eenigszins anders.
Beide aanvullingen waren noodig, zoodra de
gedachte kwam, dat er gevallen zijn, dat
de vaders er niet waren, of niet altijd of
niet geheel in staat waren de belofte na fe
komen.
Met het oog op de niet aanwezigheid van
den vader (ouders) was de toevoeging van
getuigen in het formulier noodig, voor wie
dan het zelf onderwijzen even goed gold als
plicht.
Met het oog op het niet geheel en mogelijk
niet altijd kunnen was voor ouders èn ge
tuigen naast het zelfonderwijzen de belofte
gewenscht, het door anderen te laten doen.
Of dit historisch juist is, kunnen wij niet
zeggen, maar dat wijzen ook C. B. en het
meergenoemde rapport niet aan Integendeel.
Uit het woord „blijkbaar" volgt dat het een
consequentie van hen is een consequentie
die wij niet trekken, tenzij historisch kan
aangetoond worden, dat dit verband in de
gedachtegang bij die wijziging bestond.
Ook Mensinga in zijn uitgebreid werk over
de Lit. Geschr. blz. 162 drukt zich anders uit.
Tegenover de meening van C. B. „Naar
de letter en de oorspronkelijke beteekenis be
hoort dus dat laatste stukje niet tot de vraag
aan den vader of aan de ouders" lezen wij
daarEindelijk hebben de Dordtsche revi-
seurs er ook de getuigen en het „doen of
helpen onderwijzen" bijgevoegd.
„De bijvoeging van dezewoorden
doet ons zien, hoeveel prijs zij er op
stelden om den ouders den plicht der
Chr. opvoeding bij den Doop op het
gemoed te drukken."
De Oost Friesche Kerk die vragen heeft
waarbij de historische verwantschap met de
onze duidelijk zichtbaar is, heeft dit „doen
onderwijzen" ook zonder dat er van getuigen
sprake is.
De 3e vraag luidt daar
„Bekent gij voor God en de heilige ge
meente dat de leer, in het O. en N. T.
begrepen, is de volkomen leer ter zalig
heid belooft gij uw kind, tot zijn ver
stand gekomen, in die leer te onderwij
zen en te doen onder w ij zen; be
looft gij ook voor dit kind ijverig te bid
den en het met een heilig voorbeeld voor
te gaan, opdat het zijnen Doop heiliglijk
beleve
Doch, al meenen wij dat de toevoeging
eenigszins anderen oorsprong en beteekenis
heeft, het aangevoerde is te meer een reden
voor ons om met C. B. de handhaving van
het doen en helpen te bepleiten.
Men kan met die bijvoeging de vermaning
te meer kracht bijzetten dat de ouders hun
kinderen naar de Chr. School en vooral ook
trouw naar de catechisatiën en de kerk zen
den zullen.
Wat nu de andere vraag van br. L. betreft
Mag de doop ook bediend worden, wanneer
men de woorden „waarvan gij vader of ge
tuige zijt," weglaat,zoo sta hij mij de
ietwat ondeugende herinnering toe aan wat
Ds. Littooij eens over de gestrengheid van
het woordelijk lezen van het formulier schreef
in de „Vrije Kerk" van 1893. 19e Jrg. 235
„Zegt men dan moet gij bij het doops
formulier toch altijd wat bij doen, en
lezen waarvan gij de vader en de moe
der zijt, dan antwoord ik Het woord
moeder voor getuigen in te wisselen is
voor mij geen bezwaar; te meer niet,
dewijl ook het formulier eerst van ouders
spreekt, en in het oude formulier moe
der voor getuigen staat."
Ik vermoed, dat waar Ds. L. in een eenigs
zins vrijer gebruik van die woorden geen
bezwaar zag om de theorie met de practijk
wat meer in overeenstemming te doen zijn,
zijn zoon en leerling na dertig jaar geen zoo
gf'óöte fout in de genoemde weglating zal
zien, dat daardoor de doop niet zou bediend
worden. Temeer waar blijkens het rapport
de Deputaten ook al wijzigingen willen in
dezen zin waarvan gij vader (moeder,
ouders, getuige) zijt.
Of die weglating gewenscht, en deze voor
gestelde wijziging preferabel is, is een zaak,
die we bij de vraag van br. L. naar het m o-
g e n thans buiten beschouwing kunnen laten.
v. D.
We kunnen, tot onze blijdschap, berichten
dat de voorbereiding voor den Zendingsdag
der Classis Middelburg slaagde.
De Commissie vond een drietal sprekers
bereid om dan het woord te voeren en de
Zendingsbelangen te bepleiten.
Het zijn de predikanten G. W. Akkerhuis
van Maassluis, die voorheen de kerk van
Ierseke diende; C. J. Wielenga van Zierikzee
en R. Hamming van Middelburg.
Niet minder gelukkig was de Commissie
in het verkrijgen van een geschikt terrein.
De heer Mr. J. Loeff, notaris te Koudekerke,
vergunde ons de samenkomst te houden op
de hem in eigendom toebehoorende bui
tenplaats „der Boede", gelegen: aan den
straatweg naar Vlissingen, ongeveer 10 rpi-
nuten van het dorp. We vertrouwen, dat
deze welwillendheid door alle bezoekers zal
worden gewaardeerd en elk zich stipt zal
onthouden van wat schade zou kunnen doen
aan het park. Men blijve in de paden tot
men komt aan het terrein, waar de samen
komst gehouden wordt. Op een groote bui
tenplaats in 't midden van ons land zagen
we eens op een groot bord, in groote let
ters de volgende prozaïsche dichtregels:
„Men late niet, als dank voor 't aangenaam
verpoozen, den eigenaar van 't bosch, de
schillen en de doozen." Aan dat billijk ver
zoek willen we in dit verband herinneren.
Van Vlissingen uit kunnen die met de tram
meekomen afstappen aan de halte Plantlust,
wanneer zij dit tijdig verzoeken. Ze hebben
dan maar een vijf minuten te loopen. De tram
van uit Middelburg stopt, op verzoek, ook
aan den Molenweg, en vandaar naar „der
Boede" is maar een paar minuten. De tram
vertrekt van Middelburg te één uur en van
Vlissingen (Paul Krugerstraat) ook te één
uur.
Fietsers kunnen hun fietsen bergen in het
koetshuis van „der Boede" voor 10 cent.
We voegen hier nog bij, dat het muziek
gezelschap van Grijpskerke den zang hoopt
te begeleiden en we dus op goede muziek
kunnen rekenen.
En eindelijk, dat de entreegelden nu zoo
verlaagd zijn, dat daarin wel geen bezwaar
kan liggen voor het bezoeken, ook niet voor
ouders, die met eenige kinderen komen.
Ging de voorbereiding voorspoedig, de
Heere zegene ook verder deze poging tot
bevordering van Zijn Koninkrijk en geve ons
een aangenaam en gezegend samenzijn.
A.s. Zondag wordt, naar den regel in alle
onze kerken geldende, de bekende Pinkster
collecte gehouden voor den arbeid der Zen
ding onder de heidenen en mohamedanen.
Het Pinksterfeest is ook de vanzelf aange
wezen dag om allen, die den naam van
Christus belijden, in de gelegenheid te stel
len te toonen, dat ze het Pinksterfeest leer
den verstaan en de Pinksterroeping leerden
aanvaarden. Op het Pinksterfeest immers be
gon het verkondigen van de groote werken
Gods in onderscheiden talen en begon alzoo
het getuigenis geven aangaande Jezus te
Jeruzalem, dat over Judea en Samaria zich
zou moeten uitstrekken tot aan het uiterste
der aarde.
Die roeping willen we allen aanvaarden.
Aan de vervulling daarvan willen we mee
werken. En een belangrijk middel daartoe
is onze gave in de Pinkstercollecte. Niet het
eenige middel. Als het goed is, dan zonderen
we wekelijks althans maandelijks, wat af voor
den Zendingsarbeid, en begroeten we telken
male met vreugde de broeders of zusters,
die onze bijdragen komen ophalen. Maar de
Pinkstercollecte blijft toch ook nog een be
langrijk middel. De verhoogde vreugde, waar
toe de prediking van den Pinksterdag ons
roept, dringt ook het blijde hart tot een
rijker betoon van liefde en tot een extra
gave voor het heerlijke werk der Zending.
En zooals de bekende Unie-collecte een ther
mometer is van de liefde voor onze Scholen
met den Bijbel zoo is de Pinkstercollecte een
thermometer om af te lezen hoe hoog de
Zendingsliefde staat.
Het moge dan blijken dat die liefde nog
klimmende is. Het Zendingswerk heeft ze
noodig en ons eigen hart zal zelf daarvan
genieten een kostelijke vrucht.
Broeders en Zusters vergeet dan de Pink
stercollecte niet, maar geeft mildelijk met een
blijmoedig hart.
HEIJ.
Op den 2en Pinksterdag D.V. Maandag
24 Mei 1926 wordt de Zendingsdag van de
Classis Goes gehouden in den boomgaard
van dhr. J. de Bokx, 's-Heer-Hendrikskin-
derendijk bij Goes.
Ditmaal zullen als sprekers optreden D.D.
Keur van Heinkenszand; Lauwers van Brus
sel; Post van Axel; Meynen van Dordrecht;
Zijlstra van Delfshaven, terwijl Ds. van der
Veen van Goes het slotwoord hoopt te spre
ken. Van bovengenoemde heeren is wel te
verwachten, dat zij den Zendingsarbeid met
alle kracht zullen bepleiten.
Mocht het gure weer dezer dagen voort
duren, zoo is ons schuilplaats aangeboden
in de Geref. Kerk van Goes.
Ga er van dezen Zendingsdag eene rijke
winste uit. Kome, wie kan.
A. SCHEELE.
We nemen uit de Leestafel van de Utrecht-
sche Kerkbode, over de volgende bespreking
van den Open brief der Generale Sy
node, van de hand van Ds. Rullmann.
Deze Open Brief bedoelt duidelijk te ma
ken, waarom het in de zaak-Dr. Geelkerken
eigenlijk gaat. En na onbevooroordeelde le
zing van deze brochure zal nu zeker wel
elk goed-Gereformeerde inzien, hoe noodza
kelijk het voor onze kerken was om te hand
haven, „dat de duidelijke mededeelingcn der
Schrift aangaande de beide bizondere Para-
dijsboomen en de slang en haar spreken zon
der eenig voorbehoud moeten worden aan
vaard." Op grond toch van de waarachtigheid
van Gods Woord moeten wij zonder eenige
twijfeling gelooven, dat de Heere God in
Eden tegen hpt Oosten een hof had geplant
dat evenals alle boomen dezes hofs ook de
boom des levens en de boom der kennis, des
goeds en des kwaads, zichtbare en tastbare
boomen zijn geweest, dragende eetbare vrucht;
dat een lichamelijke slang met een hoorbare
stem tot Eva het woord der verleiding ge
sproken heeftdat Eva het oor geleend heeft
aan de slang, het oog gericht heeft op den
boom, de hand uitgestoken heeft naar de
vrucht, en die met den mond gegeten heeft.
En het staat voor ons vast, dat wie dit niet
gelooft, in onze Gereformeerde Kerken niet
thuis behoort.
Maar ook wie het in leerstellig op
zicht zoo met de Synode eens is, kan bezwa
ren hebben tegen de door haar gevolgde
h a n d e 1 w ij z e. Daarom nu wil de Synode
door dezen Open Brief de leden onzer Ker
ken ook over deze handelwijze inlichten, op
dat zoo mogelijk deze bezwaren weggenomen
worden. Om de brochure echter niet te zeer
te doen uitdijen, wordt niet op alle gemaakte
opmerkingen ingegaan. Alleen de voornaam
ste zijn genoemd en onder de oogen gezien.
Maar wie verder nog bezwaren heeft, wordt
eadviseerd ze langs den ordelijken weg bc-
end te maken.
Wij kunnen ons echter niet voorstellen,
dat die bezwaren zóó overwegend zouden
zijn, dat men zich daarom aan de beslissing
der Synode niet zou kunnen conformeeren.
En van harte stemmen we dan ook in met
de vermaning aan het slot van dezen Open
Brief, om te zoeken de eenheid en den
vrede van Jeruzalem, ons aller moeder.
RULLMANN.
Een vriend wien we daarvoor dankbaar
zijn zond ons het volgende knipseltje, dat
onze broeders en zusters in Gelderland, die
Hoekstra altijd nog in hun hart dragen, zeker
wel welkom is
In zijn boekje, getiteld „Bileam," zegt
Ds. Hoekstra„En toen opende de Heere
den mond der ezelin." Niemand zal toch ver
wachten dat wij dit wonder zullen verdedigen
tegen de schimpscheuten van het ploinpplatte
ongeloof. Ze zijn ons het aanzien niet waard.
Als de ezelin zoo knap geweest was, dan zou
den we misschien moeite doen om het te
verdedigen, maar nu niet, nu er staat„De
Heere opende den mond der ezelin."
Dat was eenvoudig een werk van dien
God, zonder wiens macht er ook uit de slang
in het Paradijs geen woorden konden voort
komen. Dit viel den Heere niet moeilijker
dan dat we lezen in het eerste vers van den
Bijbel „In den beginne schiep God den
hemel en de aarde."
En wie op dit wonder van dien ezel zit te
kauwen en het niet door de keel kan krijgen,
mocht wel eens beginnen met te denken of
hij het wonder begrijpen kan, dat hij zelf
spreken kan mocht wel eens beginnen met
te bedenken, wie den mensch den mond heeft
gemaakt.
Maar hebt ge wel eens opgemerkt de wijs
heid Gods, die er uitkomt in de woorden,
welke uit den muil van dat beest voortkwa
men Zoek maar geen verstand in de ezelin.
Dat beest bleef wat het was. Maar bewonder
de wijsheid Gods, die in die woorden uit
kwam."
(Geld. Kerkbode.)
Het is niet tegen te spreken, dat vele men
schen tegenwoordig gaarne van problemen
spreken. Inderdaad, die zijn er en niet wei
nige, maar vele. Het is echter te bejammeren,
dat sommigen over die problemen zoo gaan
spreken, alsof er onder ons niets vast staat
of vast mag staan. Dat is gevaarlijk. Alle
verborgenheden, die God geopenbaard heeft
in de Heilige Schrift, gaan boven ons ver
stand en zijn in zekeren zin problemen maar
dat neemt nVet weg, dat de geloovïge al die
verborgenheden aanneemt en dat die verbor
genheden hem dierbaar zijn. De verborgen
heden des Heeren zijn voor die Hem vreezen
en zijn verbond om hun die bekend te maken.
En Jezus zeideik dank U Vader, Heere
des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen
voor de wijzen en verstandigen verborgen
hebt en hebt ze den kinderkens geopenbaard.
Ja Vader, want alzoo is geweest het welbe
hagen voor U.
Wanneer men tegenwoordig over de ver
borgenheden des gcloofs spreekt of preekt,
dan zijn er aanstonds die zeggen ja, ziet u,
dat zijn problemen. Maar wat wil men daar
nu mee zeggen Behoeven die verborgenhe
den niet in het geloof aanvaard te worden
Moet men daar eerst nog eens over peinzen,
of men die niet doorgronden kan Kan men
zoolang wel twijfelen Och, arme, dwaze
menschen Is de drie-eenheid niet een groot
probleem Is de menschwording van den
Zoon niet een groot probleem Buiten allen
twijfel de verborgenheid der godzaligheid is
groöt. God is geopenbaard in het vleesch.
Wil men daar eerst over filosofeeren Het
lijkt mij toe, dat sommigen zoo gaarne spre
ken over problemen, om alles onvast te ma
ken en om aan den eisch des geloofs te ont
komen.
In de Kerkbode van Gorinchem schrijft
Ds. Jansens het volgende
Problemen-ziekte.
Er zijn allerlei problemen.
En men wil problemen hebben ook.
Men zoekt overal problemen.
Men maakt ze.
Wat natuurlijk helder en duidelijk is, werkt
men om tot 'n probleem.
Als men tegenwoordig niet aan problemen
meedoet, is men niet bij, niet intellectueel,
zie je