Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 40e Jaargang. Vrijdag 14 Mei 1926. No. 20. Redacteuren Ds. P, VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. VERLANGEN WAARVAN DE VERVULLING ONS NUT IS. Gebrek aan inzicht? ZEEU Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: per kwartaal by vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0. En nu verheerlijk mij, Gij Vader bij Uzelven, met ae heerlijkheid, die ik bij U had, eer de wereld was. Joh. 17:5. het is U nut, dat ik wegga want indien ik niet wegga, zoo zal de Trooster tot U niet komen. Joh. 167. Als het kleine kind de zorg van moeder langen tijd heeft moeten missen, maar deze, van haar ziekte hersteld, eindelijk in haar gezin weer terug is, dan kan het voorkomen, dat het ventje, recht op haar stoel afstevent, zich met den rug naar haar toe keert en de schouders wat oplicht, alsof 't zeggen wil „neem mij nu weer bij U Dat is de trekking van het kinderhart naar moeder, na lang gemis. o Nu valt van dit voobeeld zeer veel weg en wat er dan overblijft is nog maar beeld, maar het i s dan toch beeld van wat leefde in het hart van onzen Heiland, toen hij bad „Vader, verheerlijk mij bij Uzelven". Want die drang in het kinderhart (welke God daar in heeft gelegd) het moge iets minder men- schelijk zijn, toch hebt U hier ook bij onzen Zaligmaker de uiting van het verlangen van zijn hart, om naar zijn volle persoonlijkheid, niet alleen naar zijn goddelijke, maar ook naar zijn menschelijke natuur bij God te zijn, bij zijn Vader in den hemel. Naar zijn Vader, want wel spreekt hij hier over heerlijkheid en dan de heerlijkheid, waarvan hij zichzelf ontledigd had, toen hij de gestalte eens dienstknechts aannam, maar die heerlijkheid ziet hij niet anders dan in de verwezenlijking van het „verheerlijk mij b ij U z e I v e n." Daarvoor droeg hij het kruis en verachtte hij de schande. En juist toen, toen hij zich voorbereidde, om in volkomen zelfovergaven toe te laten, dat zijn Vader zich aan hem onttrekke ging, laaide hooger dan ooit de intense begeerte uit zijn Middelaarshart op, om bij God te zijn. En het lijkt mij dan ook toe, dat een psalm als 42 alleen door Jezus is doorleefd en toen 't sterkst, terwijl wij die psalm kunnen nazingen, voorzoover we ons één met Jezus weten Gelijk een hert schreeuwt naar de water- stroomen, Alzoo schreeuwt mijne ziel tot U, o God Mijne ziel dorst naar God, naar den levenden God Wanneer zal ik ingaan, en voor Gods aange zicht verschijnen o Dit verlangen van Jezus vertolkt in dit „Vader, verheerlijk mij bij Uzelven" is schijn baar in strijd met de belangen zijner jon geren. En metterdaad heeft het heengaan van hun Meester een geheele omkeer gebracht in hun leven. Dat er groote dingen geschied waren, toen zij wederkeerden naar Jeruza lem, blijkt wel uit dat elkander zoeken en samen blijven in bidden en vasten. Maar die ingrijpende verandering door Jezus' heen gaan draagt toch niet het karakter van ver arming. Het moge zoo schijnen, maar in werkelijkheid was het hun en ons nut. 'Zoo alleen kan de Trooster komen, zegt Jezus. Zoo alleen Was het dan niet mogelijk, dat Jezus bleef en toch de Heilige Geest kwam Op zich zelf moet dit toch mogelijk zijn, want zoo zal het eenmaal worden. Eens zal Jezus als eerstgeborene onder ons als zijn broeders verkeeren en zullen we toch ook vervuld zijn met den Heiligen Geest. Waarom kon dat toen reeds niet Nu weten we, dat die Trooster nooit ons deel kan zijn buiten Jezus om, evenmin als de ranken over sappen beschikken, indien ze niet in den wijnstok zijn. Maar om ons nu die kracht uit den hooge te kunnen aan doen, daarvoor moest hij weg, hier vandaan, naar den hemel. De aarde was de plaats om in dienstknechtgestalte te verkeeren, om te lijden dat kan in den hemel niet. Maar de hemel is de plaats voor menschelijke en goddelijke heerlijkheid, in heur volle ont plooiing dat kan op deze aarde niet. Althans nu nog niet. Op onze eigene wijze ervaart reeds het christenhart daar iets van. Als men in teêre mystiek zich het voorwerp weet van Gods barmhartigheid .en liefde en een zieleweelde opleeft, die haar beeld vindt in het zilverwit en het goud, dat de vederen van de duif dekt, dan weten w ij zelfs reeds, dat het genade van God is, als Hij zijn liefdebetoon tem pert. Het zou ons het leven in deze wereld, in haar zondige constellatie, onmogelijk ma ken. En waar Jezus èn als mensch èn als God, van alle ontlediging vrij moest zijn en de volle hemelsche heerlijkheid hebbe, om de eerstelingen des Geestes ons te kunnen schenken, om de gaven tot der. mcnschen 'troost'te kunnen uitdeelen, daarom moest hij weg, moest hij naar den hemel. o Zijn verlangen, als het hert dat naar de waterstroomen dorst, naar zijn verheerlijking bij den Vader is dus in geen enkel opzicht in strijd met onze belangen, doch is ons tot nut. Nooit heeft Jezus geleefd, is hij verne derd of verhoogd ten koste van zijn ge meente. Altoos heeft hij naar ziel en lichaam bestaan en is hij ook opgevaren ten hemel, ten bate van zijn volk. De vervulling van zijn verlangen is ons nut. En dan niet zoo, dat zijn hemelvaart nu eenmaal noodzakelijk is, maar toch feitelijk een tijdelijke verarming zou zijn van de ver houding tusschen ons en Hem. Het is niet zoo, dat die jongeren jarenlang met Jezus hebben geleefd en wij dan nu zonder Hem. Neen, ook wat de eigenlijke verhouding tot Jezus betreft, is er geen tijdelijke teruggang, maar een verrijking. Het ontvangen van den Trooster is hetzelfde, als het woning-maken in ons "hart van den Vader en van den Zoon. En onze gemeenschap met Jezus is daarom een veel rijkere, dan ooit die jongeren vóór zijn heengaan met Hem hebben gekend, ook al aanschouwde zij Hem met het sterfelijke oog. De vervulling van Jezus' verlangen naar zijn Vader is ons nut. Ook nu reeds. Vandaar dat er alle reden is, om met blijdschap zijn heengaan te gedenken, hoe vreemd dit ook schijne, maar we kunnen alleen die blijdschap toelaten in ons hart, omdat we op den Pinksteren voor het min dere het meerdere hebben ontvangen. Totdat we alles hebben. Voor de eerstelingen des Geestes de volle oogst. En dan met Jezus in ons midden, zoo dat wij Hem ook zien, als Eerstgeborene van vele broeders. TELKAMP. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Vroeger heb ik enkele mannen gekend en meermalen ontmoet, die den oorlog in 1870 en '71 meegemaakt hadden en ik heb hun gevraagd.; deelt mij eens mede, wat u hebt ondervonden. Ik stelde me voor, dat zij mijn kennis zeer zouden kunnen verrijken en ik wilde nog graag^meer weten van die ge duchte worsteling. Het bevreemdde me ech ter, dat zij betrekkelijk me weinig geven konden. Doch later werd mij dit wel hel der, want elke strijder is een deel van het groote geheel en neemt slechts een kleine plaats in. Tijdens den veldtocht ziet hij al leen, wat er in de nabijheid voorvalt en hoort ook alleen, wat er in die omgeving gebeurt. Wilt hij zijn blik verruimen, dan moet hij later kennis nemen van wat anderen uit hun ondervinding meedeelen. Dit is dan ook bij eiken strijd het geval, tenzij het vooraanstaande mannen zijn, die de leiding van 't geheel in handen hebben. Doch dit zijn uiteraard slechts weinigen en bovendien kunnen zij ook niet altijd uitvoe ren, wat zij zich voorgenomen hebben. De tegenpartij heeft zelf ook een plan en tracht van zijn zijde dit te volvoeren. Zoo is het te verklaren, dat een leidsman zelf dikwerf stuit op moeiëlijkheden, welke hij niet heeft kun nen voorzien en waardoor hij zich genood zaakt ziet, iets anders te doen dan in zijn voornemen was. Dit geldt in 't algemeen voor eiken strijd, welke er gevoerd wordt in de maatschappij, in den staat en in de Kerk. Wij kunnen dus gerust zeggen, dat zij, die in 't midden van den strijd leven, niet bevoegd zijn om zelf de verschijnselen te beoordeelen. Wij kunnen er nog aan toevoegen, dat het ook niet lukken zal, aan hen, die op een af stand den strijd gade slaan, want hun ont gaat ook veel, dat toch van invloed is. Eerst later is het mogelijk een billijk oordeel te vellen, ofschoon het uit de geschiedenis blijkt, dat dit nog niet gemakkelijk is. Hoelang heb ben velen nagesproken, wat Wagenaar in zijn uitgebreide historie van ons land ge schreven heeft, terwijl eerst een Bilderdijk daartegen in ernstig verzet is gekomen en nu zijn vrij wel alle deskundigen het er over eens, dat Bilderdijk in dit opzicht juist heeft gezien. Het schijnt dan ook voor ons men- schen verbazend bezwaarlijk om ons een juis te voorstelling te vormen van de verschijnse len, welke vroeger of later zich voorgedaan hebben. Bovendien als men de leesboeken over vaderlandsche historie uit de eerste helft van de 19e eeuw nagaat, dan blijkt het, dat zij nog altijd mededeelen wat in de 18e eeuw ons volk voorgehouden werd en dit veranderde eerst, nadat een Groen van Prin- sterer zijn licht ontstoken had en mannen als Fruin hun grondigen arbeid had verricht. Daarna begon de opinie van de leeraren van de Hoogere Burgerschool en Gymnasia pas te kenteren en dan werkt dit verder door bij het onderwijs op de lagere school. Hoe lang duurt het dus niet, alvorens een juistere op vatting de plaats inneemt voor een minder juiste. Dat wij zelfs op deze manier nog de on partijdige beschouwing krijgen, blijkt reeds hieruit, dat een Roomsch-Katholiek tot een geheel ander oordeel over personen en zaken komt dan een protestant. Leg eens naast el kander de waardeering van den een naast die van een ander en men staat verbaasd over het verschil, dat van ieder opvalt. Onze Sa- vornin Lohman heb ik eens hooren zeggen het is mogelijk, dat iemand het zoover brengt, dat hij onpartijdig is, maar tot de hoogte van onbevangenheid brengt niemand het. Dit woord heb ik altijd bewaard en het is mij ge bleken, dat het juist is en dat het veel ver klaart. Deze korte inleiding wilde ik vooraf laten gaan, met het oog op wat er nu volgt. We ken, ja maanden achtereen schrijven kerke lijke en politieke bladen over de zaak-Geel kerken en er schijnt nog geen einde te ko men. De eene brochure na de andere komt van de pers en de laatste is nog niet versche nen. Zij, die ze alle bezitten, hebben al een heelen stapel. Ik wil het niet afkeuren. Elk heeft recht om zijn meening te uiten en hoe wel het een heel werk zal zijn, als iemand in latere dagen alles wil lezen, wat er over gezegd is, doch dit moet men zich dan maar getroosten. Hoe het anderen gegaan is weet ik niet, maar ik heb wel eens moeite gehad om onder het lezen kalm te blijven. En ik kan me voorstellen, dat het aan hen, die van nabij bij deze betrokken zijn, nog bezwaar lijker gevallen zal zijn. Het komt me ook voor, dat velen het eens zullen zijn met iemand, die in 't publiek uitgesproken heeft, dat er nu maar een einde aan komen moet. Een dergelijke uitlating doet mij denken, dat er reeds onderscheidenen zijn, die niet meer nalezen wat er ten beste gegeven wordt. De prikkel gaat er langzamerhand af. Hoewel ik niet van plan ben om zulke menschen aan te sporen, dat zij zich er druk over maken zullen, toch lijkt het me toe, dat we er nog niet zijn. Ik zou het wel willen, doch wii hebben het nu eenmaal niet in onze hand. Het blijkt, dat er nu eenmaal velen of weini gen zijn, in dit opzicht doet het er niet zoo veel toe, die nog niet tevreden zijn en die graag opnieuw het uitdoovende vuur zouden willen aanblazen en het gaat niet op daarvoor het oog te sluiten. Wij behoeven er ook niet op te rekenen, dat alle leden der Gereformeerde Kerken het straks volmaakt eens zullen zijn met de be sluiten der Assensche Synode. Er zijn er, die gaarne zouden zien, dat een volgende Gene rale Synode terug kwam op de besluiten, welke genomen zijn. Als men mij vraagtZijn de beslissingen dan niet duidelijk genoeg, dan antwoord ik dit is niet het geval. Assen heeft klaren wijn geschonken en het is door iemand, die Gereformeerd is, ook niet be zwaarlijk om dit in te zien. Vóór dien tijd kon men vragen Maar is het zoo erg, als iemand voor een andere opvatting als de tot dusver gangbare ruimte wil openhouden, want elk is niet bij machte om van een af wijking de consequentie te zien en ongetwij feld waren er, die dachten als er dwaling is, dan is zij zoo gering, dat men haar wel dulden kan. Doch nu nadat de Synode met zooveel ijver de zaak nauwkeurig heeft onder zocht, en haar oordeel zoo duidelijk heeft uit gesproken, kan men op zulk een wijze er niet meer over denken en spreken. Het is me althans onbegrijpelijk, dat iemand nu nog niet zou weten, waarover het ging en wat de Synode heeft verklaard. Het is zoo helder, dat men niet meer in 't onzekere behoeft te verkeeren. Dit is niet te bout gesproken, want onze vijanden rechter zijnde hebben heel goed begrepen, wat de Gereformeerde Kerken be sloten hebben. Het is best mogelijk, dat iemand het er niet mee eens is, en dat hijl bezwaren heeft, welnu, laat hij dit open en eerlijk zeggen en ter kennis brengen, waar het behoort. De kerkeraden zullen zeker gaarne allen te woord staan, die dit wen- schen, maar dan dient men ook te weten, wat men bedoelt. Het is meer dan overvloedig gezegd, dat de Gereformeerde Kerken geen enkel be zwaar hebben, dat haar belijdenis meer tot ontwikkeling komt, maar ieder onzer moet verstaan, dat onze kerken er nog niet aan denken om zich te laten verlokken om het historisch spoor te verlaten. En in 1834 en in 1886 heeft men het oog gehad op terugkeer tot de paden, welke de Gereformeerde Ker ken vroeger aangewezen en bewandeld heb ben en wij zouden ondankbaar en ontrouw zijn, wanneer wij vergeten konden den strijd, welke die mannen gevoerd hebben en dit doel uit het oog verloren. Wij willen tot geen prijs missen het pand, dat ons toevertrouwd werd. Zie daar de basis, waarop de Gere formeerde Kerken staan en het is genoegzaam gebleken, dat zij uit conservatisme niet wars zijn van alle verandering en verbetering. Ve len zijn zoo spoedig klaar met een minder aangenaam woord, als zij hun zin niet kun nen krijgen, doch wij zullen ons dit ook getroosten, als het noodig is, doch wij wen- schen niet te ondergraven het fundament, waarop onze Kerken nu eenmaal gebouwd zijn. Best kan ik mij indenken, dat iemand zegt, zouden wij veel verliezen, wanneer we iets toegaven en eenvoudig er toe overgingen om het specifiek Gereformeerd karakter los te laten en in 't algemeen voorstaan, dat de kerken alleen de waarheid huldigen zonder zich te binden aan een belijdenis, welke reeds vastgesteld is in de 16e eeuw. Welnu, als er nog zijn, die zoo iets wenschen, laten zij er voor uitkomen en het vragen aan onze ker ken, of zij daartoe genegen zijn, dan zullen zij hooren, wat zij er van denken en laten zij dan naar dit antwoord oordeelen, wat hun te doen staat. Het is jammer, dat wij in onze kerken deze onrust gekregen hebben, want het veroorzaakt oponthoud bij den geregelden arbeid en het belemmert om voort te varen, doch wii mogen vertrouwen, dat het geluid, dat de kerken geven, niet minder zeker zal zijn. Niemand heeft kunnen denken, dat er in 't begin van 't jaar wegens deze zaak een buitengewone Generale Synode zou moeten samenkomen, maar het was wel velen duide lijk, dat de dagen van rust voor onze kerken voorbij waren. Er waren allerlei verschijnse len, welke er op wezen, dat er verwarring begon te komen en het was te voorzien, dat het niet bij het verleggen van het accent zou blijven. Verblijden zullen we ons, wanneer het verder goed gaat, doch gerust zijn we er nog niet op. Men heeft gezegd er is te veel losgemaakt, wat vast had moeten blijven, maar ik zou willen zeggen, dat er te weinig vast staat in veler bewustzijn. Wie Gerefor-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 1