Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Uit het woord.
40e Jaargang.
Vrijdag 7 Mei 1926.
No. 19.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
Gods verkiezende en beantwoorde liefde.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Twee boodschappen
KERKBODE
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs:
Ad vertentleprijs:
per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
15 oent per regel bij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEPOON 2 3 8. GIRONUMMER 42280.
de Vader zelf heeft U lief,
dewijl gij mij liefgehad hebt, en
hebt geloofd, dat ik van God ben
uitgegaan." Joh. 16:27.
„Wij hebben Hem lief, omdat Hij
ons eerst liefgehad heeft."
Het' verdient onze aandacht, dat Jezus zich
l.et afscheid van zijn jongeren niet zoozeer
voorstelt bij zijn hemelvaart dan wel reeds
vroeger in de Paaschzaal te Jeruzalem en
op den weg naar Gethsemané. Blijkens het
Johannes-Evangelie heeft Hij de laatste da
gen en nachten vóór zijn verhoor en zijn
eigenlijk kruislijden heel veel met ze gespro
ken. Deze gesprekken worden door Johannes
uitvoerig weergegeven; ze worden ingezet
met de mededeeling, dat Jezus zijn jongeren
heeft liefgehad tot het einde (13 1) endragen
een zeer intiem karakter. Niet het minst door
deze breede weergave dier gesprekken, wor
den vele geloovigen door dit Evangelie van
Johannes op bijzondere wijze geboeid.
Nu is deze intimiteit zeer wel te verklaren.
Jezus heeft zich voorbereid voor de hoogste
uiting van zijn liefde voor ze; hij gaat het
offer brengen en deze zelfovergave, die hem
in den dood brengt, zou hem tevens van
zijn jongeren scheiden. En in die sfeer van
vertrouwelijkheid betuigt Jezus, dat de Vader
zelf hen lief heeft.
Nu is dit op zich zelf een gedachte, waar
mee zijn jongeren toch reeds min of meer
vertrouwd waren. Maar reeds had Jezus hen
over zijn Vader gesproken en over Diens
liefde voor hen. En ook o n s is dit feit van
Gods eeuwige liefde tot zondaren niet on
bekend. God heeft de wereld dermate lief,
dat Hij zijn Eeniggeborene zond, om haar
te behouden.
Aan dezen door-den-Vader-Gezondene heb
ben die jongeren zich gehecht, niet zonder
meer, omdat zij door zijn persoon zoo ge
boeid werden, maar zij hebben zeer wel in
gezien, dat hun Meester van God was uit
gegaan. Hierover mag geen twijfel bestaan;
daarvoor zijn de uitspraken te duidelijk ge
weest. De een betuigt in verband met zijn
liefde: „dat zal U geenszins geschieden";
de ander doet openlijk verklaring van zijn
liefde in de betuiging: „Heere, Gij kent alle
dingen, Gij weet dat ik U liefheb"; samen
hebben ze bovendien alles verlaten, om Hem
te volgen. En al zeer duidelijk treedt aan den
dag, dat hun liefde van hoogere orde is, als
allen instemmen met het getuigenis van Pe
trus: „Gij hebt de woorden des eeuwigen
levens."
Nu doet het toch wel wat vreemd aan,
dat Jezus er aan toevoegt: „de Vader zelf
heeft U lief, omdat gij mij liefgehad hebt
en hebt geloofd, dat ik van God uitgegaan
ben."
Is dit nu wel juist? Niet wij, maar God
is toch de eerste?
Het ijzervijlsel schuift wel zelf naar den
magneet toe, maar het is dan toch de naar-
zich-toetrekkende-kracht van den magneet,
die dat bewerkstelligt.
Zoo is immer God de eerste en geldt niet
minder van die jongeren dan van ons: Ik
ben gevonden van degene die mij niet zoch
ten. Nog sterker zegt de Apostel dit in de
woorden, die wij boven afschrijven: „Wij
hebben Hem lief, omdat hij ons eerst lief
gehad heeft."
Maar hier, in die andere uitspraak van de
Schrift wordt toch gezegd, dat de Vader
ons lief heeft, dewijl wij Jezus liefhebben,
en gelooven, dat hij van God is uitgegaan.
Is dit niet het tegenovergestelde? Vormen
dan beiden geen tegenstrijdigheid? Of zijn
ze beide waar: de Vader de eerste en toch
ook weer een liefde van die jongeren, die
de Vaderliefde tengevolge heeft?
Metterdaad vullen deze beide elkander
treffend aan. Zeker. God is in zijn liefde
jegens de jongeren van Jezus de eerste ge
weest, en reeds betoonde Hij dit ook van
eeuwigheid, toen Hij de verkorenen aan
Jezus gaf, om ze toe te brengen en te be
waren.
Dat is Gods verkiezende liefde.
Maar zoo kon het niet blijven. Watjezus
in verband met zichzelf zegt van het tarwe-
graan, geldt ook van Gods liefde: dat het
alleen blijft, als het niet in de aarde gelegd
wordt. Ook die liefde Gods was oorspron
kelijk alleen. Maar zoodra gaat ze niet in
Jezus naar de aarde uit, of ze draagt vrucht.
Die jongeren en wij van nature vijanden
Gods zijn wij toch tot Jezus gekomen,
omdat de Vader ons trok. Er is door het
geloof een band gekomen tusschen ons en
Jezus; we zijn gaan gelooven in Hem als
de van-God-gezondene; we zijn gaan ge
looven, dat hij van God is uitgegaan. En
zoo zijn wij hoe gebrekkig ook de
liefde Gods, die eerst alleen was, gaan er
kennen en beantwoorden. Misschien wel even
gebrekkig als die jongeren, maar we doen
het toch. Wij hebben Hem lief, omdat Hij
ons eerst liefgehad heeft.
Vreemd dan toch, dat nu hie r staat, dat
de Vader daarom ons lief heeft!
En toch ook weer niet vreemd, als we
maar kunnen inkomen in de teederheid, waar
mee Jezus hier spreekt, gereed als hij staat,
om het hoogste offer te brengen, dat hem
tevens van hen zou scheiden.
Want het is met Gods liefde en met alle
liefde als met een toekomstige moeder, die
met heel haar hart haar nog ongeboren kind
reeds liefheeft; maar zoodra heeft zij daar
aan het leven geschonken, of zij gedenkt
haar benauwdheid niet meer, om de intense
blijdschap van dat moederhart, als haar oog
op haar eigen kind rust.
Zoo slaat ook God ons, als we wederom
geboren zijn, met welgevallen gade. Zijn
tot-nieuw-leven-verwekt-kind slaat Hij met
innerlijk behagen gade. Zefanja zegt zelfs
(3:17): „Hij zal zwijgen in zijn liefde." God
aanschouwt ons als rechtvaardigen en als hei
ligen, als echte ranken van de ware wijn
stok, als leden van Jezus' lichaam, als zijn
eigen kinderen.
Ongetwijfeld is dit diezelfde uitverkiezende
liefde, maar omdat ze nu beantwoord wordt,
is zij zelfs in God zooveel terijker. Welwas
ze reeds volkomen, maar nog niet tot volle
ontplooiing gekomen.
De verkiezende liefde is nu niet meer al
leen, maar is beantwoorde liefde geworden.
En evenals een kind, bij het opgroeien,
langzaam zich de liefde van moeder bewust
wordt omdat het haar kennen gaat, alzoo
ook het kind van God z ij n liefde, naarmate
het zich aan Jezus gebonden weet als den
van-God-Gezondene.
Het leven wordt voor hem al rijker.
TELKAMP.
Het is duidelijk, wie opdracht gegeven
hebben om de beide boodschappen te bren
gen en ook welk een verschil er bestaat tus
schen deze twee. Mogen we nu aannemen,
dat de menschen geloof hechten aan de eene
en de andere verwerpen Stel eens het ge
val, dat aan een onpartijdige de vraag voor
gelegd was Zal het bericht, door den groo-
ten raad aan de soldaten toevertrouwd, ge
hoor vinden, dan zou hij waarschijnlijk gezegd
hebben dit is niet denkbaar. Elk, die ook
maar even nadenkt zal zeggen neen, het is
mij niet mogelijk otn zoo iets aan te nemen.
Het komt echter meermalen uit, dat het
verstand zich vergist, want wij lezen niet,
dat het voor de joden moeilijk geweest is om
te gelooven wat de soldaten hun voorhielden.
De evangelist zegt, dat dit woord verbreid
is geweest in elk geval, tot het oogeriblik,
waarop hij zijn boek geschreven had. En
uit de geschiedenis weten we. dat de joden
nog langen tijd daarin volhard hebben. Zelfs
nu nog, na zooveel eeuwen blijven de joden
volhouden, dat Jezus in deii dood is ge
bleven.
De christenvolken hebben daarentegen ge
loofd aan het wonder van den derden mor
gen, doch ook velen hunner hebben zich
gewend tot de Apostelen van 't ongeloof.
Eerst waren er slechts enkelen, die de waar
heid der opstanding loochenden, doch hun
aantal vermeerderde. Als een krachtige en
geweldige stroom brak het ongeloof zich
baan en wierp alles omver wat hem wilde
keeren. Het is thans zoover, dat velen zich
niet begrijpen kunnen, hoe het mogelijk is,
aat menig menscTi nog Tiet evangelie gelooft.
Voor hen staat deze prediking gelijk met de
verzinselen der heidenen. Zij kennen noch de
H. Schrift noch de kracht Gods. Zij beschou
wen het als een verouderd standpunt, waar
van de onhoudbaarheid helder aan 't licht
gekomen is. En met het geloof in Hem, die
dood geweest is en leeft tot in eeuwigheid,
missen zij ook alle verwachting, welke zich
uitstrekt over het graf. Het doet er niet toe,
zij hebben den moed om de werkelijkheid
onder de oogen te zien en nu moge het waar
zijn, dat de dood de grens is waarbij alle
zekere troost ophoudt, het is nu eenmaal niet
anders. Het is ons niet mogelijk om in te
zien, hoe zulke menschen gemoedigd kunnen
blijven, als de stormen des levens woeden
en verwerpen al wat hun op aarde dierbaar
was, doch zij denken er blijkbaar niet aan
om terug te keeren tot den Sprinkader des
levens.
Het is ons thans niet te doen om nader
onderzoek in te stellen naar wat er in hun
ziel omgaat om hen zoo afkeerig te maken
van de levende hoop, door de opstanding
van den Christus uit de dooden, wij wilden
alleen aantoonen, hoe gemakkelijk de men
schen er toe komen om den leugen te ge
looven.
Gaat het even gemakkelijk om de blijmare
des levens te aanvaarden Het tegendeel is
waar. Ofschoon Jezus vóór zijn sterven meer
malen er op gewezen had, dat Hij naar het
profetisch woord van het O. Testament over
geleverd moest worden in de handen der
vijanden en dat Hij sterven moest aan het
Kruis, maar evenzeer, dat Hij op den derden
morgen zou moeten opstaan, toch heeft geen
hunner er acht op willen geven. Niemand
hunner heeft deze waarheid bewaard. En
toen den eersten dag der week de berichten
over het ledige graf kwamen, hebben zij
het niet willen gelooven. Het was zelfs niet
genoeg, dat Jezus zelf hun verscheen. Hij
heeft moeite moeten doen om hen van de
waarheid Zijner opstanding te overreden.
Vele gewisse kenteekenen waren noodig om
hen te overtuigen. Veertig dagen is Hij nog
op aarde gebleven, eer Hij heenging naar
den Vader en op deze wijze heeft Hij hen
waardig gemaakt om Zijne getuigen te zijn.
Waarlijk, deze jongeren zijn niet lichtgeloo-
vig geweester was oorzaak om hen te
bestraffen wegens hun onverstand en hun
hardheid des harten. Er was veel noodig om
hen er toe te brengen, dat zij de waarheid
aannamen.
Laat ons dankbaar zijn, dat deze mannen
eerst na veel twijfel en na lange aarzeling
er toe gekomen zijn om te gelooven. Het
is een schrille tegenstelling, de joden, die
zoo gemakkelijk er toe gebracht konden wor
den, dat Jezus nooit terug gekomen was uit
het graf, en de discipelen, die verklaarden,
wij zullen eerst gelooven, als er aan de door
ons gestelde voorwaarden voldaan wordt.
Is het nu ook te verklaren, hoe dit zoo ge
komen is Het joodsche, volk hield Jezug
voor een profeet, groot in woorden en mach
tig van daden, en het speet hun, dat er zulk
een strijd tusschen Hem en den grooten
raad ontbrand was. Zij wilden eerst niet
gelooven, dat de beschuldiging, door Ca-
japhas en de zijnen uitgesproken, gegrond
was. Doch Jezus had zich moeten verant
woorden in de vierschaar eerst van den
Hoogen Raad en vervolgens in die van de
Romeinsche overheid en beide hadden Hem
ter dood veroordeeld. Het lag dus voor de
hand om aan te nemen, dat het recht niet
aan de zijde van Jezus was geweest. Het
bleek nu nog duidelijker, waar de discipelen
Zijn lichaam hadden gestolen en te vertel
len, dat Hij opgestaan was. Zulk een daad
was ongehoord en zulk een leugen door en
door schandelijk. Het was toch wel juist ge
weest, dat de: leidslieden van Israël zich
tegen Hem verzet hadden en Hem hadden
verworpen. Door te gelooven, wat de krijgs
knechten vertelden, kozen zij de zijde van
de waarheid en het recht en waakten zij er
voor, dat het geheele volk niet afweek. Het
was al erg genoeg, dat er nog eenigen wa
ren, die zelfs nu nog voor Hem ijverden.
Het ontbrak hun aan het besef van schuld
en daardoor konden zij wel buiten Hem,
die overgeleverd is voor onze zonden en
opgestaan ter onzer rechtvaardiging. Op den
doorluchtigen Pinksterdag, die zeven weken
na de opstanding verscheen, heeft de Apos
tel aan het volk verweten, dat het den Hei
lige en Rechtvaardige verloochend had en
dit woord doorpriemde: hen. Deze lieden
zagen in, dat zij in Jezus den Koning Israëls
verworpen hadden en zij hebben de predi
king geloofd, dat Jezus, niet alleen gestor
ven maar ook opgestaan is.
Zoo is het altijd gegaan. De boodschap
des heils vindt weerklank bij hen, die zich
schuldig weten, en uit hun volgend leven
komt het uit, dat zij Jezus kennen in de
kracht Zijner opstanding.
Wij maken ons niet aan overdrijving schul
dig, als wij beweren, dat dit ook het geval
geweest is in latere tijden. De menigte, welke
zoo gemakkelijk het spoor volgde, door de
wijsgeeren gewezen, had misschien nog wel
cenig besef van zonde, maar, zonder het
uit te drijven tot den eenigen Zaligmaker.
Zij kenden de heiligheid en de rechtvaardig
heid van den levenden God niet en daarom
was er bij hen van verslagenheid des harten
geen sprake. Zij hadden geen behoefte aan
een Borg voor hun schuld, aan een Zalig
maker van hun zonden. Als zij de waarheid
der opstanding verzaakten, verloren zij er
niets bij. Wat deed het er toe, of Jezus het
graf had verlaten of niet. Het ging buiten
hen om. Zij begrepen wel niet, waaronj de
Apostelen van het ongeloof zoo streden te
gen deze waarheid, waarom Jezus uit het
leven der volkeren wilden verwijderen, wat
de diepste grond van hun fanatisme tegen
den Koning Israëls was, doch zij leden er
geen schade bij. Het scheen dan ook wel,
dat weldra de verhalen der evangeliën be-
hooren zouden tot het gebied der legenden,
want er was haast niet één meer, die het er
voor op nemen wilde. De geloovigen wer
den steeds kleiner in getal, geraakten hoe
langer hoe meer buiten het leven en trokken
zich steeds in kleinen kring terug. De ka
theder werd de plaats, waar men tegen de
opstanding van Christus met krachtige wa
penen streed de kansel een middel, waar
door men de boodschap der wijsgeeren onder
de volksmenigte indroeg de scholen werden
planthoven van 't ongeloof. De vijand tri-
umpheerde en andermaal verzegelde men het
graf. Wilde iemand nog gelooven, wat de
evangeliën melden, het zij zoo, maar men
moest het niet^ meer wagen om een plaats
voor Hem op "te êïschen in 't midden van
't leven. De Christus moest zich tevreden
stellen naast de leeraars van andere volken
te staan hooger mocht niet. Hij was even
als alle anderen gestorven en ook had het
graf Hem kunnen houden. De Paaschjubel
had afgedaan en met den juichkreetDood,
waar is uw prikkel en Hel waar is uwe over
winning, was het uit. Wel wilde men toe
stemmen, dat menigeen vroeger gemoedigd
den dood tegengegaan was, maar het steunde
niet op wezenlijken grond, en daarom was
men ïffdefdaad niet armer gewórden, want
wat men verloren had waren slechts lllu-
siën. Wij moesten nuchteren zijn en er ons
mee verzoenen, dat er geen ware troost was
tegen de ontzettende macht van den dood.
Hoe is het nu te verklaren, dat er sedert
dien tijd weer een schare is in alle landen,
die weer leeft in de volle overtuiging, dat
Jezus de Opstanding en het Leven is Hoe
te verklaren Evenmin als de wacht in Jo
zefs hof heeft kunnen verhinderen, dat de
zegelen verbroken en de steen voor de deur
van 't graf werd weggewenteld, evenmin
hebben de ongeloovigen kunnen beletten, dat
Jezus weer in 't midden van de zijnen is en
hen heeft bezield om voor de waarheid der
opstanding op te komen. De opstanding is
niet opgekomen in 't bewustzijn van dezen
of genen, maar is een gebeurtenis, welke
als een rots ligt in 't midden van 't beweeg
lijke water. Hij zelf is de opstanding, die de
sleutelen heeft van den dood en het graf
Hij opene en niemand kan sluiten. Hii treedt
nog in gemeenschap met allen, die Hem
liefhebben, gelijk Hij indertijd in gemeen
schap trad met zijn discipelen. Al zijn er
in hun midden Thomassen, die weigeren de
boodschap te gelooven, toch zal Hij hen
opzoeken en hen zoolang bewaken, totdat
zij eiken tegenstand opgeven. Hij vv&rkt van