Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeiand. 40e Jaargang. Vrijdag 30 April 1926. No. 18. RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniglng Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOORD. IN HET GELOOF GESTORVEN. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Twee boodschappen. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbjj jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 28 0. Deze allen zijn in het geloof gestorven. Hebr. 11:13a. Het geloof nu is een vaste grond der din gen, die men hoopt en een bewijs der zaken, die men niet ziet. Welk een woord vol rij ken en diepen zin Er zijn zienlijke en on zienlijke dingenvan de eerste hebben we volkomen zekerheid, maar over de tweede is twijfel gerechtigvaardigd. Ziedaar de ge wone opvatting. Hier wordt het ons anders geleerd. Wij kunnen zekerheid, volkomen ze kerheid krijgen van die zaken, welke we met onze zintuigen niet waarnemen kunnen, we kunnen dit door 't geloof ja, wat meer zegtdie zekerheid ligt in het geloof zelf. De aanwezigheid van het geloof is het over tuigend bewijs, dat die ongeziene schatten een wezenlijk bestaan hebben. De voorbeelden, welke het bevestigen, zijn vele. De schrijver doet ze voor uw oog- verschijnen en ge ziet de heldengestalten, die hun lichtend spoor in de geschiedenis hebben nagelaten. Of hij gedacht heeft aan allen, welke hij} genoemd heeft: of enkel aan Abraham, Izaak en Jacob doet er voor ons weinig toe, want het is waar van allen, dat het geloof bij hen steeds zijn invloed geoefend heeft. Alle geestelijke en lichame lijke vermogens nemen in den regel af met de jaren onze ouden weten het door eigen pijnlijke ervaring. Het oog verdonkert, het oor wordt traag om te hooren, de voet min der vast en zoo is het met al onze krachten. Maar het geloof heeft een blijvende betee- kenis en behoeft niet zwakker te worden. Er kwam ook een oogenblik voor de ge noemde aartsvaders, waarop zij merkten, dat hun jeugd voorbij en hun mannelijke kracht vergaan was, maar de jaren hadden aan hun geloof niets van zijn frischheid ont nomen. Tot het einde toe bleef het hun niet alleen getrouw, maar steunde en sterkte hen. Welk een kracht gaf het aan Abraham om alles te regelen niet zooals hij het verkoos, maar naar den wil zijns Gods. Hij rekende niet met zijn eigen overleggingen, maar bleef ook bij zijn laatste beslissingen handelen ge lijk hij verplicht was. Alles schikte hij zoo, dat er na zijn heengaan geen moeielijkheden rijzen konden en al zijn kinderen wisten, welke de weg was, waarop zij voortgaan moesten. Ofschoon Izaak lang niet die krach tige figuur als Abraham wasv toch heeft ook hij blijken gegeven, dat zijn geloof sterk was. En we vinden in de geschiedenis van Jacob overvloedige bewijzen van wat hij vermocht heeft door het geloof. Deze allen zijn in het geloof gestorven. Elk christen sterft. Hoewel hij alles verlaten moet, en zelfs zijn lichaam achterblijft, zijn gelooft behoudt hij en neemt het mede naar de eeuwigheid. Het geloof trouwens is een onverliesbaar goed, dat aan niemand ont nomen kan worden. Dit is geen zeldzaamheid en dit zou de Apostel dan ook niet als iets opmerkelijks aangeteekend hebben. Hier wordt dan ook iets anders gezegd. Zij zijn in 't geloof gestorven. Wij overdrijven stel lig niet, wanneer we op grond daarvan ver klaren, dat zich het geloof nog openbaarde in zijn kracht, toen zij door het dal der schaduwen des doods gingen. Het heeft hun in de laatste uren gesterkt en bemoedigd, het heeft hun de krachten vermenigvuldigd en hun van de vreeze des doods bevrijd. Wat een hunner uitsprak, was aller stemming geweestOp uwe zaligheid wacht ik o Heere. Zij durfden den dood onder de oogen zien, niet omdat zij onverschillig en ongevoelig waren, maar omdat zij vertrouwden, dat de dood hun geen schade kon berokkenen. Het geloof deed hen over den dood heen zien naar die stad, welke fondamenten had, waar van God zelf Kunstenaar en Bouwheer is. Zij zetten blijmoedig hun pelgrimsstal neer, wetende, dat zij daar aan de overzijde van het graf geen vreemdelingen meer zouden zijn, maar medeburgers met al de heiligen. En dit is niet altijd het geval. Het komt meermalen voor, dat zij, van wie we naar den aard der liefde aannemen mogen, dat zij opgenomen zullen worden in heerlijkheid, bij den dood nog vol zorgen zijn. Men pleegt te zeggen, dat het vóór de haven nog stor men kan en dit is ook niet erg, als het ge loof maar krachtig werkt, want dan over wint het alle bezwaren en aanvechting. Maar juist, als de wateren zich onstuimig verhef fen en het ontbreekt dan aan een krachtige werkzaamheid des geloofs, dan kan het zoo bang zijn. Er is geen licht in de donkerheid, geen troost bij het besef van schuld, geen vrede in het onrustig hart. Daar is wel ge loof, maar men merkt het niet. De stervende heeft er niet aan. Misschien klaagt hij zelfs, dat hij wel andere en betere tijden in zijn leven heeft gekend. Zoudt gij gaarne heengaan als de aarts vaders Wilt ge liefst dat ge uw hoofd ge rust kunt neerleggen op de laatste peluw Verstaat ge eenigermate, welke een gewich tige ure de laatste in uw leven zal zijn Wees dan intijds er op bedacht om u voor te bereiden. Een ruim leven geeft een nauw sterven. Wanneer een chisten zichzelf niet verloochent, wanneer hij met zijn hart kle ven blijft aan dc zienlijke dingen, wanneer hij zoekt, de dingen die op aarde zijn, wan neer hij alleen vraagt, met hoe weinig kan ik toe, dan het kan niet anders of de laatste uren zullen moeielijk zijn. Hij heeft zijn ge dachten en woorden en daden gevuld met de vergankelijke goederen en nu merkt hij, dat hij deze moet prijsgeven hij herinnert zich, hoe menigmaal hij gedacht heeft, dat zijn leven dichter bij zijn God behoorde te zijn en nu is het voorbij, de gelegenheid is hem voor altijd ontnomen. Zooals hij is, zoo moet hij sterven. De wereld kan hem niet bateii en God is verre. Hij zou kracht willen hebben van zijn ge loof, maar hij verkrijgt het niet, want hij heeft deze heerlijke gave der genade ver waarloosd, waardoor de macht van het on geloof en het wantrouwen steeds gegroeid is. Hij ontdekt tot zijn schrik, dat zij niet geleerd heeft den grond zijner verwachting in den Christus te hebben en hij moet be lijden, dat zijn zoeken thans' den rechten drang mist. De uren gaan traag heen, de pijnen nemen vaak toe, het leven verzwakt en zoo gaat hij heen zonder in zijn Heiland te rusten. Wat de mensch zaait, dat zal hij maaien. Een plant, welke men het licht niet gunt en het water onthoudt, kan niet ge dijen. Een vermogen, 't welk men niet op de rechte wijze gebruikt, verliest ziin heteeke- nis en mist zijn bestemming. En zoo 'is het ook met het geloof. Welke klachten zouden er gehoord worden, indien we zoo weinig zorg aan ons lichamelijk leven konden ver- leenen, als velen besteden aan hun geestelijk leven. Gij kunt God niet dienen en den Mammon, dit woord heeft een veel verdere strekking dan we menigmaal vermoeden en ofschoon God trouw houdt en zijn werk voleindigt, toch blijft het even waar, dat Hij zijn volk kastijdt wegens hunne zonden. Dit laatste zullen zij op bittere wijze ondervinden en blijft soms aanhouden tot hun laatsten snik. Daarom eerbiedig Hem, haat de zonde, vlied de begeerlijkheden en laat dc vrede Gods hart en zinnen bewaren in Christus Jezus. Het is zoo begeerlijk om in 't geloof te sterven en zoo troostvol voor de naastbe- staanden. Het is de kroon, welke God uit genade zet op een leven, dat aan Hem was gewijd, en dat er niet tegen op zag om hier als vreemdeling te verkeeren. BOUMA. Wij kennen hen, die opdracht tot de beide boodschappen gegeven hebben. Nu zullen we ze eerst naast elkander leggen, opdat wij gemakkelijk antwoorden kunnen, wanneer ons gevraagd wordt: waarin zij verschillen. De eene luidt: Jezus, die gekruisigd was, is ten derden dagen opgestaan van de doo- den. Hij heeft den dood en het graf over wonnen. Het is ongelooflijk haast, hoevele dichters deze gebeurtenis hebben bezongen, hoevele schilders gepoogd hebben den in druk weer te geven, welken zij heeft gewekt en hoevelen zich over haar hebben verblijd. Welk een verandering zij al aanstonds op dienzelfden dag heeft teweeggebracht, leeren ons de evangeliën. De discipelen waren ge heel verslagen, toen Jezus, hun Meester aan 't schandhout bezweek. Voor hun oog was het donker, ja duistere nacht, zonder dat een enkele lichtstraal het geringste schijnsel gat. Met Hem verloren zij al hun moed en kracht, al hun hoop en verwachting. Hij was hun paradijs en hun hemel; Hij'was hun leven en hun heil. Gelijk soms een hagelbui het te veld staand koren vernielt, zoo had het sterven van Jezus al hun uitzicht vernietigt, hi zulk een stemming verkeerden zij, toen het op den eersten dag der week begon te lichten en als de avond gedaald is, dan zin gen zij van ganscher harte: De Heere is mij tot hulp en sterkte; Hij is mijn lied mijn psalmgezang. Hij was het die mijn heil be werkte, dies loof ik Hem mijn leven lang. In hun kring werd ervaren: des avonds is er geween, maar des morgens is er gejuich. De mismoedigheid en de neerslachtigheid, welke hare zwarte vleugelen over hun leven hadden uitgespreid, waren gevlucht en de blijdschap cn de vreugde hadden hun hart vervuld. De' verandering, de omkeering is zoo groot geweest, dat we er ons nauwelijks een voorstel van vormen kunnen. Dit behoeft niet te verwonderen, want wie door het geloof met Hem, die de Op standing en het Leven is, gemeenschap heeft, die heeft in Hem al wat zijn hart behoeft. Hij ziet in: Jezus is overgeleverd om onze zonden en Hij is opgewekt ter onzer recht vaardiging. Wij hebben dan geen oorzaak tot vreeze meer, want in Hem zijn zij ver zoend met God en al onze schuld is uitge- delgd. Neen, wij zullen thans geen poging wagen om te beschrijven, welke waarde dit heeft. Ieder, die ooit bij het licht van Gods heiligheid zijn zonde heeft gezien, en zich daarover heeft verootmoedigd, weet, welk een vreeze en bange zorg uit besef ons baren kan. Terecht heeft de psalmist dan ook gejuicht: Welzalig is de man, wiens zon den zijn vergeven. Velen meenen, dat de druk, welke op de volkeren ligt weggenomen kan worden, als de omstandigheden, waaronder wij leven, maar veranderd worden, doch de dieper levenden komen allerwege toeliet be sef, dat alleen verbetering mogelijk is, als de mensch zelf vernieuwd wordt en zij zoeken naar middelen om het tot stand te brengen. Doch voor wie gelooft, is hetgeen vraag meer, hij heeft het geheim ontdekt, en hij is er van overtuigd, dat de bron van alle ware vernieuwing in Christus aanwe zig is en dat hij daaraan deel heeft. Het oude is voorbij gegaan, ziet, het is alles nieuw geworden. Gelijk de vernieuwing van het ge laat der aarde, welke wij thans aanschouwen, doorgaat, tot zij de zomerweelde heeft be reikt, zoo zal de innerlijke verniewingdoor gaan, totdat zij ware volkomenheid heeft verkregen. Wij behoeven zelfs niet te treu ren, als wij merken, dat onze uitwendige mensch verdorven wordt, want door deze verderfelijkheid gaan wij heen, totdat wij geheel deel hebben aan de opstandingskracht van Christus. Zoo min de dood Hem heeft kunnen houden, zoo min zal eenige kracht ons kunnen binden, maar ondanks alle tegenkanting zullen wij onzen Paaschmor- gen beleven. Welk een boodschap komt daarin tot ons geslacht, dat door de zonde overheerscht over de aarde, waar de dood allen wegneemt en doet nederdalen in 't graf, gaat naar zijn eeuwig huis. Zij maakt, dat er altijd weer menschen zijn, die zeggen durven, ik leef, doch niet meer ik, maar Christus leeft in mij en wat ik nu leef, dat leef ik door het geloof van den Zoon van God, die zich voor mij heeft overgegeven. Leg nu eens naast deze boodschap die van de Overpriesters cn de Schriftgeleerden. Op hun last moesten de soldaten zeggen: Ter wijl wij sliepen, zijn zijn discipelen gekomen en hebben het lichaam weggenomen. Gij beluistert er hun verlegenheid in. Cajaphas en zijn medehelpers waren geen onnoozele lieden. Wij zouden het niet gaarne beweren. Wij willen wel erkennen, dat zij behoorden tot de eersten van hun volk. Zij hadden een fijn geslepen verstand en een helder oordeel. Als zij eenmaal een plan hadden gevormd, wisten zij het te volvoeren. Erg consciënti eus waren zij ook niet, als zij de middelen moesten kiezen. Doch waar was hun ver stand, toen zij deze opdracht aan de wach ters gaven. Zeker het is wel eens voorge komen, dat een soldaat, die op post stond, na een vermoeienden dag in slaap viel. Daar zijn in de historie wel enkele voorbeelden van te vinden. Maar wie heeft er ooit van gehoord, dat een geheele wacht zoo zijn taak verwaarloosde. Het zal niet gemakkelijk zijn om aan te wijzen, dat dit voorgevallen is. En dan zou dit mogelijk geweest zijn bij Ro meinen, bij wie een zeer strenge krijgstucht geheerscht heeft. Bovendien van hazen zegt men, dat zij met de oogen open slapen, maar van menschen heeft men dit nimmer gemerkt. Hoe hebben zij dan kunnen weten, dat het discipelen waren, die zoo iets zouden on dernomen hebben. Hadden zij nu nog ver breid wij hebben geslapen, en toen wij wak ker werden, was de steen voor de deur weg genomen en het graf ledig, dan zou men kunnen zeggen, dit lijkt wel niet waarschijn lijk maar het is mogelijk. Waarlijk, deze leu gen was niet fijn gesponnen, en het is haast onbegrijpelijk, dat overigens ontwikkelde en knappe mannen zulk een boodschap toever trouwden aan Romeinsche krijgsknechten, ware het niet, dat wij rekening moeten hou den met de ontsteltenis, welke het bericht voor de soldaten veroorzaakt had. Doch wij kunnen wel voort gaan en de boodschap nader beschouwen, welke het on geloof nu brengt aan de|Christenvolken. Als ge mij vraagt: hebben de wijzen der wereld het er tegenwoordig beter afgebracht dan Cajaphas en zijn vrienden, dan wil ik eerst graag de boodschap zelve beoordeelen cn ik ben van gedachte, dat ik het antwoord dan wel aan u zelf overlaten kan. Zooals ik voorheen zeide: is de verkondiging van de boodschap des ongeloofs pas met kracht doorgezet in de laatste helft der achttiende eeuw. Zij is geheel negatief. Zij ontkent, dat Jezus niet is opgestaan. Daardoor heeft zij aan velen onder de Christenvolken ontno men het geloof aan het wonder van dender den morgen. Hebben die mannen daarvoor iets anders in de plaats gegeven? In't geheel niets. Dit getuigt alreeds niet van warme belangstelling in het lot van de medemen- schen. Mij is altijd geleerd: als gij genood zaakt zijt iets aan anderen te ontnemen, zorg er dan voor, dat het voor hen op verlies uit loopt. Doch van die leer schijnen deze lieden niet te zijn. Met de loochening van Jezus' opstanding namen zij ook weg elke verwach ting, welke daaraan onafscheidelijk verbon den was. Elk geloof is daardoor ijdel, elke hoop heeft haar grondslag verloren. Zij bra ken het geheele huis der zaligheid af en zij wisten van geen uitkomsten meer. Wat drong deze lieden om zoo wreed te zijn en ons te berooven, wat niemand missen kan. De waar heid? Ach neen, een stelsel, dat wijsgeeren met zorg hadden opgebouwd; en dat zij nu met ijver verbreiden. Hoe waren zij ertoe gekomen? Zij hadden Gods Woord verwor pen. Daar konden zij naar zij meenden wel buiten. Daar was nooit zoo decreteerden zij een bijzondere openbaring geweest. De pro feten en de Apostelen stonden gelijk met alle anderen, die zich bezig gehouden had den met het bovenzinnelijke. Zij geloofden niet, dat God voormaals en op velerlei wijze door dc profeten gesproken had en het laatst door Zijn Zoon. Door deze verwerping van deze gezanten des Heeren hadden zij zich de vrijheid verworven om hun meeningen als de waarheid te verkondigen dat Jezus was wel een uitnemend Leeraar geweest, Hij had vele goede woorden gesproken, Hij mocht wel een plaats hebben ondet de wijzen, doch Hij was een mensch geweest van gelijke be weging als ieder ander. Gelijk Hij geboren was, zoo was Hij ook gestorven, en in den dood gebleven. En als gij daartegen aan voert, dat de Apostelen hebben gepredikt, dat Hij opgestaaii is en dat deze prediking bijval gevonden heeft bij jood en heiden en dat zij een geheele verandering teweegge bracht heeft in het leven en de zeden der volkeren, dan zeggen zij: ja, dit is welwaar, maar toen wisten de menschen niet beter. Wij zijn vooruit gegaan in wetenschap en in kunst, in beschaving en ontwikkeling en zoo zijn we cr toegekomen om heel de Schrift

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 1