Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 40e Jaargang. Vrijdag 23 April 1926. No. 17. Redacteuren: Ds. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT HET WOOSD. Eéne plant met Hem. Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Slavernij of vrijheid. Adhaesie-betuigingen De V. U. formeel Roomsch ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonnementsprijs: por kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,—' Afzonderlijke nummers 8. oent. Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 422 8 0. Want indien wij met Hem eene plant geworden zijn in de gelijk making Zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de (gelijkmaking zij ner) opstanding. Rom. 6:5. De apostel Paulus beschouwt in dit hoofd stuk het leven van den geloovige met Chris tus van al een hooger plan, dan de Christen dit zelf gewoonlijk doet. Hij ziet de dingen als 'tware van de zijde Gods, en laat er eeuwigheidslicht op vallen, en zoo wordt het voor Gods kind alles veel duidelijker en zekerder. Paulus doet ons bij het licht des Geestes verstaan, dat, wanneer wij in Christus ge- looven, er een leven in ons is, dat onster felijk is, omdat het is het leven van den op- gestanen Christus. Geen leven, zooals ons leven hier, dat aan den dood onderworpen is, maar het leven, dat den dood achter zich heeft, dat onsterfelijk is, omdat het den dood overwonnen heeft. Dat is dus het eigen leven van den opgestanen Heiland, dat in alle ge- loovigen doorwerkt. Het leven dat doorZijn Geest op onverklaarbare wijze in ons ge werkt is, zooals de oorsprong van alle leven een geheim Gods is, maar dit onsterfelijke leven vloeit uit den opgestanen Christus in ons in, en deze invloeiing is de unio mys- tica, ot de geheimvolle, verborgen eenheid, die er bestaat tusschen Christus en al de Zijnen. Willen we dus de dingen met Paulus zoo zien, dan vestigen we eerst het oog op Chris tus, en zien uit Hem het leven van zijn kerk, ook ons eigen leven uitvloeien, en dit is het eeuwige leven, want het is niet uit ons maar uit Hem. Alleen moet goed in het oog gehouden, dat we hier te doen hebben met zuiver gees telijke zaken. o Is het geloofsleven dus in ons aanwezig, dan is dit onsterfelijk. Dit geeft ons troost en steun bij het be schouwen van onzen eigen zieletoestand. Het geeft ons vertrouwen. Wij gaan dan de zekerheid en de waar achtigheid van ons kindschap niet afmeten naar onze stemmingen, maar nemen bij op komende twijfelmoedigheid onze toevlucht tot God in Christus, overmits wij onze zalig heid niet in ons zelve, maar „buiten ons- zelve in Christus zoeken" (Doopsformulier). Wanneer onze zonde verwijdering heeft doen ontstaan tusschen Hem en onze ziel, wanneer er dorheid is ingetreden, die ons gerust maakt, dan beginnen we niet met te twijfelen aan onzen staat, maar we beginnen met vast te stellen, dat de levensband er toch ligt, en wanneer we die weer voelen, dan voert ons dit tot verootmoediging, het kan ons brengen tot tranen van berouw, dit is van liefde. Zoo werkt de mystieke eenheid. Maar wij moeten niet steeds beginnen bij het verkeerde einde, bij ons zelf, want dan ontwaren we zeer moeilijk het leven, dan meenen we, dat we staren in een stilstaand water. Doch wanneer we in gedachte hou den de rivier of de bron, waarvan ons le ven een afgeleide stroom is, dan stellen we vast, dat er toch strooming en leven is. Zoo houden wij onzen God in gedachte en klem men ons vast aan Zijn Woord. Dit is dege- loofswerking uit de mystieke eenheid met Christus. o De eenheid met Christus is dan niets iets, wat van onzentwege tot stand moet wor den gebracht, maar zij is tot stand gebracht door Hem. Zij ligt vast in een feit dat eenmaal ge schied is in de historie der menschen, hoe wel het menschelijke bevatting ver te boven gaat, in het feit van Christus opstanding. De zekerheid hiervan is een groote steun voor ons geloof. Want daar ontspringt de bron, waaruit het eeuwige leven nu in alle geloovigen kan uitvloeien. Paulus heeft deze eenheid van de geloo vigen met Christus ons eerst duidelijk trach ten te maken met den H. Doop, die er een afbeelding van geeft, waar het ondergaan in het water des doops zegt, dat wij met Hem begraven zijn in den dood, en het opkomen uit het water des doops aanwijst dat wij met Christus zijn opgewekt. Nu gaat hij 't verklaren met een ander beeld. Wij waren ééne plant met Hem in de gelijkmaking zijns doods, dus zijn wij ook in zijn opstanding met Hem ééne plant. Zooals elke tak van een boom één is met den boom, en een is met den wortel. Een zelfde leven vloeit uit den wortel door den geheelen boom heen, tot in de kleinste tak jes toe. Het is hetzelfde beeld, watdeHeere Jezus zelf gebruikt van den wijnstok en de ranken. (Joh. 15). Nu waren wij één met Hem in de gelijk making zijns doods, zóó gelijk met Hem ge maakt, dat Zijn dood onze dood was. Toen Hij in den dood inging, waren wij, al de Zijnen, in Hem in, zooals in een kiem de plant, zöoals in een eikel de fcik is be sloten. Hij was de eikel, de zaadkorrel, die in den bodem gelegd is, om te sterven, maar die het eenige levensbeginsel inhield, dat juist daardoor uitspruit en opwast tot een vollen boom. Het geheim van zijn opstanding ligt hier in, dat hij was de zondelooze, de Levende, die wel sterven kon, maar alleen op de wijze van de zaadkorrel, om tot een nieuw leven op te staan, en waar wij, zondig en dood in ons zelf, nu in Hem waren als de plant in de zaadkorrel, daar is dat leven der zonde in Zijn dood gebleven, en leven wij nu het leven dat uit Hem is. Zijn opstandingsleven. o Nu zijn wij dus ook in zijn opstanding ééne plant met Hem. Wij waren immers in Hem in toen Hij in het graf ging, zooals de plant in kiem inde zaadkorrel in is, zooals de boom in beginsel in de eikel in is, wanneer die in den grond wordt gelegd. Nu Christus opgestaan is, nu groeit de boom uit. De volle plant ontplooit zich uit Hem. En wanneer wij in die kiem in waren, om een deel van dien boom, Christus en zijn kerk, te zijn, dan komen wij er ook uit. Zóó zijn wij dus ééne plant met Hem. Het leven dat uit Hem ons toevloeit is onsterfelijk, want het heeft dood en graf reeds achter zich. Het komt ons toe, zooals de levenssappen van den wijnstok aan de ranken toevloeien. En hoe meer wij door den H. Geest worden bewerkt, des te meer zullen wij, ook hier in dit moeitevolle leven van strijd, van tegenwerking en zonde, uit komen als groenende takken van den boom der menschheid, die uit Christus eeuwig leeft. o Zekerheid hiervan voor uzelf ontvangt ge uit het eene onbedriegelijke kenmerk, dat de apostel hieraan toevoegt, n.l. dat ge weet, dat uw oude mensch met Hem gekruisigd is, opdat het lichaam der zonde teniet ge daan worde, omdat gij niet meer de zonde zoudt dienen. Wanneer uw oude mensch zich vrij bewegen kan, dan is het zeker, dat hij niet met Christus gekruisigd is. Uw oude mensch, dat zijt gij zelf van nature, is uw doodsvijand. Wanneer hij vrij is en zich kan uitleven, dan maakt hij U rampzalig. Maar nu weet ge bij uzelf, dat hij aan banden ligt. Hij beheerscht U niet meer. Ge kunt de zonde niet doen, of ge hebt daarvan berouw. Ze is uw element niet meer. God liefhebben is de zonde haten. De oude mensch is niet vrij, maar ligt vast, want Hij is met Christus gekruisigd. Hij heeft in de zondemacht, de oude slang, doorliet kruis van Golgotha de doodwonde ontvan gen, waaraan hij sterven moet. 't Is hier alles maar in beginsel, maar daarom niet minder vaststaande. En wanneer de zonde, „die nog tegen uw wil in u overgebleven is", in U achter laat „een droefheid naar God", dan hebt ge daarin het kenmerk, dat ge met Christus ééne plant geworden zijt in de gelijkmaking der opstanding. Axel. J. S. POST. Over bovengenoemd onderwerp heeft Ds. J. B. Netelenbos, Ned. Herv. pred. te Hein- kenszand, gesproken in Amsterdam. Met de slavernij bedoelt spreker het stelsel van het Roomsch-Katholicisme, doch in het Prote stantisme vindt men den geest der vrijheid. Echter heeft het Roomsche principe nog veel sporen nagelaten in het Protestantisme, en daarom moet gewaarschuwd worden Zuiver die smetten uit. „De idee van geloofs- en gewetensvrij heid, van de gelijke rechten van alle godsdiensten heeft de moderne Staat ons geschonken. Die hebben de groote her vormers eigenlijk ook niet gekend. Slechts twee personen in den hervor mingstijd hebben die gedachte der per soonlijke geloofsvrijheid gekend n.l. Cas par de Coligny en Willem de Zwijger. De moderne vrijheid is niet direct van het Protestantisme afkomstig; maar het heeft wel het doorbreken dier vrijheid bevorderd. „Het Protestantisme streeft naar de weder geboorte der ziel en acht de persoonlijke band tusschen God en den mensch het alles- beheerschende". De spreker vermaande „om als we pro- testantsch zijn, het goed te wezen. Niet inplaats van de pauselijke macht een Synode stellen, toch weer leerdwang invoeren en politietoezicht op wetenschappelijken arbeid oefenen (de Vrije Universiteit is informeelen zin Roomsch). Wij hebben elkaar niet uitte bannen en uit te sluiten, wij hebben elkaar op te dragen aan God". Hier is geen woord Fransch bij. Maar deze duidelijkheid toont hoever ds. N. van de Geref. gedachte verwijderd staat. We geven toe dat we slechts een verslag voor ons hebben. Doch klaarblijkelijk acht hij het voor groote winst, dat de moderne Staat ons de idee van geloofs- en gewetensvrij heid, van de gelijke rechten van alle gods diensten heeft geschonken. Van een noodzakelijken band aan de be lijdenisgeen letter! Van een noodzake lijken band zelfs aan een geïnspireerde H. Schriftge hoort er niet van. Geheel in tegenstelling met wat ook de meesten onzer Hervormers, met name Cal- vijn hebben geleerd wordt in dit betoog plaats genomen op het mystieke standpunt: Het doel van het Protestantisme is de weder geboorte der ziel en het allesbeheerschende is de persoonlijke band tusschen God en den mensch. Godsdienst privaatzaak! De theologie is weg; de kerk is weg. Want geheel individu alistisch schijnt voor den spreker geworden de factor der geestelijke werkelijkheid. Het lichaam ontbreekt; de samenhang is eruit. En van een uitverkiezing van een gemeente in Christus als het hoofd en als uitvloeisel van die werking op het geheel eerst de wer king van dien geestelijken factor op den en keling is in deze redevoering geen sprake. Is het de vrijheid van het volkslied die Ds. N. voorstaat: „De wet laat alle gods dienst vrij: vereend als broeders juichen wij, gezegend zij ons lot"? Inderdaad onze Hervormers, ook Luther waren niet in dien zin Protestant! Want zoo blijft het Woord Gods in zijn absoluut karakter niet staan. Die idee van gelijkberechtigheid van alle godsdiensten behoeven wij werkelijk niette propageeren. Ze doet smaadheid aan de Openbaring van Jezus Christus; aan de ab soluutheid van de waarheid van GodsWoord; ze onderstelt een nog hoogere waarheid, waarvan Gods Woord slechts één vorm is. Ze mag vrijheid schijnen, maar de Geest des Heeren is in die idee niet. Ze behoorde scherp bestreden te zijn. In verschillende kerkeraden en classes zijn moties aangenomen, waarin met het besluit der Synode adhaesie wordt betuigd. Heel groot bezwaar is daar niet tegen. Het kan waar het een door sommigen zoo becriti- seerd besluit van groote beteekenis geldt, voor de Synodeleden een steun zijn te weten, dat zoovele kerkeraden en classes het met hun handelingen eens zijn. Geheel in orde lijkt ons die publicatie van moties echter niet. De Synode moet niet gezien worden als een vergadering van mannen, die voor de kerken iets in orde hebben gebracht, waar goed- of afkeuring over kan worden uitge sproken. Onze Kerkenorde houdt het karakter dier vergaderingen hoog, door ze samenkomsten der kerken te noemen. Wij allen als kerken waren in Assen vergaderd; en op kerkelijke wijze is daar de zaak behandeld. Naar Art. 31 is het daar gevallen besluit voor vast en bondig te hou den. Tenzij het bewezen worde tegen Gods Woord of tegen de Dordtsche K. O.testrij den. Nu zullen ongetwijfeld het overgroote deel onzer kerken als kerken zijn de uitzonderingen sporadisch het independen- tistisch noemen, dat Amsterdam-Zuid zich niet aan de uitspraak van de Synode gestoord heeft. In 't algemeen is juist wat op blz. 30 van het Kerkelijk Handboekje staat, waar in de Wezelsche artikelen VIII11 deze toe voeging gevonden wordt bij de erkenning van het recht op hooger beroep: „hoewel zulk een tegensparteling en weigering om schuld te erkennen het schandwerk der hard nekkigheid niet zal kunnen ontgaan". Omgekeerd zien wij in het publiceeren van moties echter ook een zwakken schijn van independentisme. Naar recht inzicht hebben immers niet een aantal menschen afgevaardigden maar hebben wij als Gereformeerde kerken in Synode vergaderd dit besluit genomen. Een motie van goedkeuring door de ker ken is dus eigenlijk aan de kerken zelf ge richt. De gewone approbatie op tucht in onze kerken is een stilzwijgende, (cf Art. 77). Het argument, dat opgeld doet bij hen die het met de Synode niet eens zijn, is: De Synode was Roomsch. Allen die meenen dat de Synode vertrou wen verdiende wegens haar eerlijkheid en het volgen van innige overtuiging, zijn Roomsch. En van ds. Netelenbos hebben wij in zijn Amsterdamsche rede nog eens weer ver nomen: „De Vrije Universiteit is in formeelenzin Roomsch!" Het is een zachte nagalm van wat uit Gro ningen weerklonk uit den mond van Prof. Buitendijk: Liever Roomsch dan Gerefor meerd. Het schijnt dat er bij de heeren aan de idee van de vrijheid, bij het stichten van de Vrije Universiteit bedoeld, wel iets ontbreekt. Ook bij ds. N., die toch als oud-discipel van de V. U. beter weten kon. Is met die vrijheid werkelijk gemeend een ontslagen zijn van elk toezicht op weten schappelijken arbeid? Waar is dan Art. 2 van de Statuten voor noodig? De Vereeniging (voor H. O.) staat voor alle onderwijs dat in haar scholen gegeven wordt op den grond slag der Geref. beginselen, en erkent mitsdien als grondslag voor het onder wijs in de Godgeleerdheid de drie for mulieren van eenigheideen zooda nig gezag daaraan hechtende als ge noemde Synodeaan de belijdenis schriften der Ned. Geref. Kerken heeft toegekend." Wanneer Ds. N. thans de Vrije Universi-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 1