Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
40e Jaargang.
Vrijdag 16 April 1926.
No. 16.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
UIT HET WOORD.
MET CHRISTUS OPGEWEKTT
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Twee boodschappen
ZEEUWSCHE KERKBODE.
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,UITGAVE VAN DE Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag-
Afzonderlijke nummers 8 oent. PeTSVereeniging Zeeuwsche Kerkbode. morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ Sc OLTHOFF
Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van Adres van de Administratie Spanjaardstraat, Middelburg.
minstens 500 regels belangrijke reduotie. Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. TELEFOON 2 3 5. GIRONUMMER 42280.
„Indien gij dan met Christus op
gewekt zijt, zoo zoekt de dingen,
die boven zijn."
Coll. 3:1.
Onze doop leert ons, dat wij met Chris
tus begraven zijn, door den doop in den
dood. De onderdompeling in het doopwa
ter, welke ook nog de inhoud is van onze
doop door besprenging, wil niet ander$
zeggen, dan dat de geloovigen met Christus
zijn ondergegaan in dood en graf. Zij zijn
dus reeds dood geweest, en zijn het graf
reeds doorgegaan, zoodat dood en graf voor
degenen, die Jezus Christus ingelijfd zijn,
hun kracht en verschrikking verloren heb
ben. Dit heeft de apostel Paulus ons geleerd
in Rom. 6:4. En hij voegt er met het oog
op de opstanding van Christus aan
toe, dat wij nu, gelijkerwijs Christus uit de
dooden opgewekt is, in nieuwigheid des
levens hebben te wandelen.
Wij zijn met Hem begraven in den dood
door den doop, maar de opklimming uit
het water des Doops houdt de zinnebeel
dige sprake in, dat wij met Hem opgestaan
zijn tot een nieuw leven. Onze zonde is in
het graf van Christus achtergebleven, zoo
als de onreinheid des lichaams in het water
achterblijft, en waar de zonde haar bezol
diging ontvangen heeft, en vernietigd is,
daar spreekt het vanzelf dat de heerschappij
der zonde in ons gebroken is. De dood,
dit is de zonde, heerscht niet meer over
ons, maar de genade, dit is het leven.
In deze gedachtengang redeneert dezelfde
apostel (in zijn brief aan de Collossensen:
Indien gij dan met Christus opgewekt zijt,
zoo zoekt de dingen die boven zijn.
o
Het is onze belijdenis, dat wij met Chris
tus opgewekt zijn.
Een belijdenis, die haar teeken en haar
bewijs (zegel) heeft in den H. Doop, die
wij onder Gods genadigde leiding mochten
ontvangen. Daarmee is bewezen, dat wij ge
rekend worden als te staan niet meer onder
de macht der zonde, maar onder de heer
schappij der genade. En nu worden wij
hier vermaand om deze zaak te nemen als
waarheid, als een realiteit voor ons eigen
leven. De beloften Gods, die we van der
jêïïgd aan hebben, in het geloof, op zijn
woord aan te nemen. Dan zijn wij met
Christus opgewekt, wij zijn met Hem ge
kruisigd, gedood en begraven, dood en graf
zijn reeds achter den rug, en dit machtige
feit, dat vastligt in de opstanding van Chris
tus uit de dooden, en waaraan in ons eigen
leven de H. Doop ons vat geeft, vindt zijn
weerslag in ons leven hier.
Dit komt uit in een zoeken van de
dingen die boven zijn, waar Christus is,
zittende ter rechterhand Gods. In een b e-
d enk e n van de dingen, die boven zijn,
en niet, die op aarde zijn.
o
De opwekking van Christus oefent dus
hier op aarde haar grooten invloed in het
leven van den geloovige. Niet dat hij reeds
hier heilig kan wezen. Integendeel, de aller
heiligste heeft in dit leven nog maar een
klein beginsel der gehoorzaamheid, die voor
God bestaan kan. Maar het levensbeginsel is
veranderd. En dit heeft tengevolge, dat er
is een zoeken en een bedenken van
de dingen die boven zijn. En hiertoe moet
de geloovige worden aangespoord, want an
ders is hij in strijd met zijn Doop en met
zijn belijdenis, en dan loochent hij metter
daad, dat hij met Christus opgewekt is.
De dingen die boven zijn, dat zijn de
geestelijke dingen, die de overhand moeten
hebben over het vleesch.
Een toegeven aan de macht des lichaams,
aan het zondige vleesch trekt den mensch
naar beneden, en kluistert hem aan de aar
de. Dit is de macht des doods, die voert
naar graf en hel.
Maar degenen, die Christus toebehooren,
staan niet meer onder de heerschappij des
doods, maar zij eeren den Vorst des Levens
als hun Koning. Hij heeft tot het einde toe
de macht van het lichaam, de stof onder
worpen aan den Geest. Hij heeft de Waar
heid doen zegevieren in deze wereld, ook
al had de boosheid der wereld hier vat aan
zijn lichaam om dat te kruisigen en in het
graf te brengen, en juist in dien weg heeft
Hij de stoffelijke schepping Gods, het li
chaam, het vleesch, dat door de zonde van
den mensch de overhand had ten verderve.
aan den Vorst der duisternis ontrukt, en
verheven tot de heerlijkheid des eeuwigen
levens.
Dit is een feit, door de opstanding van
het lichaam van onzen Heere Jezus
Christus uit het graf.
En daarom is het onmogelijk, dat degenen,
die met Hem opgewekt zijn, nog kunnen
zoeken de dingen die des vleesches zijn.
Want, „die uit het vleesch zijn,
bedenken dat des vleesches is, maar die
uit den Geest zijn bedenken dat des Gees-
tes is."
Wanneer wij met Christus opgewekt zijn,
dan is er een zoeken en een bedenken van
de dingen die boven zijn, een vermaak in
de wet Gods naar den inwendigen mensch,
en waar dit gezien wordt, daar mag het
met dankbaarheid worden opgemerkt als een
blijk van het nieuwe leven, dat niet meer
sterven kan, want het is niet uit ons, maar
uit God. Het is het bewijs, dat wij Chris
tus ingeplant zijn, en dat wij deel hebben
aan het leven, dat door Hem is opgebracht
uit den dood, zooals de ranken deel hebben
aan het leven van den wijnstok.
o
Maar overbodig is het niet, dat de H.
Schrift tot ons komt met de dringende ver-
maiftng, dat we de dingen die boven zijn,
zullen zoeken, dat al ons bedenken daarop
zal gericht zijn. Want wij zijn zoo geneigd
te verslappen, en de Booze vindt in onsi
eigen vleesch een bondgenoot.
Daarom is het met goedwilligheid en mee
gaandheid niet goed, waakzaamheid en op
zettelijk zoeken van deze dingen tegen den
wil des vleesches in, is de eisch.
De God des Verbonds legt de ouders van
een kind, dat gedoopt wordt, vast aan hun
ja-woord. Daarin ligt, dat Hij groote waarde
hecht aan, wat de mensch toezegt, en uit
gaat van de veronderstelling, dat het woord
der belofte vooral zijn volk een heilige
zaak is. „Een man een man, een woord
een woord". Dit geldt vooral van de ge
lofte voor Gods Aangezicht afgelegd ten
aanhoore van zijn gemeente. In het „Ja!"
van de ouders legde Hij vast heel de op
voeding van het kind, het onderwijs inge
sloten.
Indien gij dan met Christus opgewekt zijt,
zooals uw doop u dat zinnebeeldig betee-
kent en verzegelt, zoo zoekt en bedenkt de
dingen die boven zijn. Wees getrouw, en
leef bij Gods Woord, opdat de genade haar
heerschappij doe gelden in uw eigen leven,
en in den kring, waarin Hij u me't heer
schappij heeft bekleed. Allereerst in uw'"
huisgezin. Zij het huwelijk en het gezinsleven
den Heere gewijd. Moge dit verstaan wor
den ook door de jongeren. Wanneer de
geest heerscht over het lichaam, dan zal het
door de genade Gods blijken, dat wij met
Christus opgewekt zijn, en de kracht van
Christus' opstanding uit de dooden zal door
werken hierbeneden tot zegen en geluk van
gezin, geslacht en volk, en voor allen, die
op den levenden Heiland hun betrouwen stel
len, hiernamaals tot eeuwig leven in heer
lijkheid.
Axel. J. S. POST.
Paschen is een aangename verschijning
in 't midden van 't drukke eni vaak moei
lijke leven. Ditmaal werkte daartoe ook
mede het heerlijke weder. Op den eersten
feestdag verrees de zon aan een helderen
hemel. Het licht straalde vrij en blij uit over
steden en dorpen, over velden en beemden.
Het hart gevoelde zich verruimd1 bij het
denkbeeld, dat de winter voorbij was. Het
ijs en de sneeuw, de teekenen van cfe strenge
heerschappij, waaronder wij lang hadden ge
leefd, waren gesmolten; het gras zag 'er
frisch en groen uit; dc veldbloemen gaven
reeds kleur aan 't geheel en de boomen^
wier takken zoo kaal en zoo dor zich had
den vertoond, waren onder een nieuwe be
ademing des levens ge'komen, en maakten
zich gereed om hun tooi aan te leggen. De
grijze kraaien, die een beeld van somber
nadenken zijn, hadden hun tocht naar noor
delijker streken aanvaard en onderscheiden
andere vogels waren teruggekeerd. Zwer
men spreeuwen streken soms in onze nabij
heid neer en brachten levendigheid op de
anders zoo eenzame en vaak verlaten ak
kers. Hoewel men niet kan zeggen, dat zij
uitnemende zangers zijn, toch luisteren wij
gaarne naar hun stemmen, welke rijk in af
wisseling zijn. Alles predikt herleving, ver
nieuwing, opwekking.
Zulk een clag stemt tot vreugde, vooral
voor hen, die zich één weten met allen,
die elkander begroeten. De Heer is waarlijk
opgestaan en Hij is van Simon gezien. Ja,
het is verheffend, die schare in alle landen
en alle werelddeelen, die roemt in 't leven
en de onverderfelijkheid door Jezus op den
derden morgen aan 't licht gebracht. Het
doet ons goed, dat de Paaschroepstem luide
en krachtig weerklinkt: ontwaakt gij, die
slaapt en staat op uit de dooden; en laat
Christus over u lichten, want wij zouden
willen, dat allen deelden in 't heil, 'dat de
Overwinnaar van den dood enf het graf
schenkt aan allen, die Zijne verschijning in
onverderfelijkheid liefhebben.
Doch zelfs op zulk een schoonen en heer
lijken Paaschdag is de blijdschap niet on
vermengd. Daar is menigmaal nog zooveel,
dat ons hindert. Ik denk op dit oogenblik
aan zoovelen, wien het gaat, als do man,
die Goethe laat zeggen: jk hoor de bood
schap wel, maar ik kan haar niet gelooven.
Elk hoort de boodschap wel. Dit kan wel;
niet anders. Alle klokken luiden. Zou het
mogelijk zijn, dat er één leeft, die niet ver
nomen heeft van Jezus' opstanding. De on
kunde is soms zeer groot. Maar zij weten
wel, wat de evangeliën in dit opzicht ver
kondigen. Doch het ontbreekt aan 't geloof.
Neen, zeggen zij, dit wil er bij" ons niet
in. Er ligt wel iets bekoorlijks in en velen
bewaren dan ook de klanken, welke zoo be
kend en zoo streelend zijn, doch zij nemen
de waarheid, welke daarin tot ons komen,
niet aan.
Dit was vroeger heel anders. Er zijn er
altijd eenigen geweest, die de lichamelijke
opstanding van den Christus geloochend heb
ben, doch overigens onderschreven rijken
en armen, geleerden en ongeleerden, aanzien
lijken en geringen, beschaafden en onbe-
schaafden deze belijdenis. Maar sedert de
dagen der Fransche revolutie is er een ge-
heele omkeering gekomen. Rousseau, Vol
taire, de Encyclopedisten en anderen ver
wierpen de opstanding. In de gehoorzalen
der wetenschap werd het openlijk verkon
digd, dat dit een overlevering was, welke
met vele andere opgeruimd moest worden.
Zij waren er aan ontgroeid en zij begrepen
zelfs niet eens, hoq zoo! iets zoolang! had
kunnen stand houden. Weldra werd het van
de kansels verkondigd. Eerst schrokken de
menschen wel, want het wasi ongehoord,
doch zij wenden er wel aan en nu js het
zoover, dat de groote menigte er haast niets
van merkt. Intellectueelen en werklieden gaan
hand aan hand en wanen, dat allen, die nog
gelooven, dat er een opstanding is, achterlijk
zijn en niet opi de: hoogte van onzen zoo
merkwaardigen tijd.
Natuurlijk heb ik nog eens nagelezen, wat
de evangelisten ons verhalen, over de gebeur
tenissen van den derden dag en mij trof op
nieuw den eenvoud en de soberheid, waar
mede zij deze dingen hebben beschreven.
Men vindt er geen woordenpraal en geen
bizondere versiering. Zij gevoelden blijkbaar,
dat daaraan geen behoefte was. Zouden ver-
dichters zoo te werk; gaan? Het viel me
bovendien op, dat er in 't laatste hoofdstuk
Van Mattheiis twee boodschappen voorko
men. De een werd eerst gegeven door den
Engel in 't graf aan de vrouwen, die ge
komen waren om het lichaam van Jezus
nauwkeuriger te balsemen, en straks door
Jezus zelf herhaald. Daarop meen ik de aan
dacht te mogen vestigen. Het zou reeds veel
beteekenen, wanneer een Engel uit den he
mel de opdracht gegeven ha(d om aan/ de
discipelen te boodschappen: Hij is niet hier,
want Hij is opgestaan. Zie de plaats, waar
de Heer gelegen heeft. Gaat henen zegt
Zijnen discipelen, dat Hij U voorgaat naar
Galilea, aldaar zult gij Hem zien. Doch hoe
groot en hoe rijk wordt deze beteekenis, als
Jezus zelf aan diezelfde vrouwen verschijnt
en eveneens de vrouwen verzoekt om het
aan Zijn discipelen te zeggen.
Intusschen zijn de wachters, die bij het
gezicht van. den Engel door schrik over
mand ter aarde zijn gevallen en als dooden
werden, tot zich zelf gekomen en haasten
zich om aan de overpriesters te berichten,
wat zij ondervonden hebben. Ik zou de ge
zichten van die vijanden wel eens hebben
willen zien, toen die soldaten aan het ver
tellen waren. Zou die Nazerener hen dan
nooit met rust laten? Zij hadden er in moe
ten zien een ernstige waarschuwing om van
hun heilloozen weg terug te keeren, doch
de bittere vijandschap en de diepe haat tegen
Jezus beletten het hen.' Aanstonds zinnen
zij op een middel om deze krijgsknechten tot
hun werktuigen te maken. Om hen daartoe
te brengen, bieden zij hun veel geld aan. Die
klank van het zilverende gloed van het goud
heeft altijd een groote bekoring voor men
schen gehad. De overpriesters kennen deze
macht. Het bevreemdt ons» niet, dat de
wachters daarvoor bezwijken, temeer omdat
ze er zoo weinig voor behoefden te doen.
Zij hebben slechts deze boodschap te ver
breiden: Zijn discipelen zijn des nachts ge
komen, terwijl wij sliepen en hebben het
lichaam van Jezus weggenomen. Ziedaar al
les. En dat de soldaten er niet voor terug
deinsden om een dergelijken leugen te ver
breiden, zal niema;nd bevreemden, die er
meermalen getuige van geweest is, dat er
in een Christenland nu nog menschen ge
vonden worden, die voor een veel geringer
bedrag de waarheid verzaken.
Het greep mij aan. Wie gaf opdracht om
de boodschap over te brengen, dat Jezus op
gestaan was? Een Engel ja, sterker nog
Jezus zelf. Wie gaf opdracht tot die andere
boodschap? Cajaphas en anderen, die tegen
alle rechten en billijkheid in den Messias dei-
vaderen ter dood veroordeeld hadden. En
vraag nu verder, welke mannen zijn het, die
tegen dc opstanding van Jezus in verzet zijn
gekomen. Het zij verre van ons omf deze
mannen te lasteren. Maar wie iets weet van
de historie, zal toestemmen, dat zij over 't
algemeen een hevige vijandschap voeden te
gen Jezus. Zeker, zij waren geleerd, zij had
den vele gaven, maar zij hadden een innige
afkeer van den godsdienst, zooals die ons
voorgeschreven is in den Bijbel. Zij hebben
alles gedaan, wat in; hun vermogen wa^
om de Christenvolken af te voeren van God1
en Zijn Woord en van den Christus en Zijn
Kruis.
Waarlijk, het valt ons niet moeilijk om een
antwoord te geven op de vraag: Welke be
voegdheid staat in uw oog hooger, die van
den levenden Christus of die van Cajaphas,
Voltaire, Rousseau en hoe zij verder hee-
ten mogen, en het is voor mijl haast on
begrijpelijk, dat er zoovelen zijn, die aan de
laatsten het meeste gezag toekennen.
Is het verschil tusschen de beide bood
schappen groot? Het verschil is zoo groot
als tusschen duisternis en licht, dood en
leven. Om dit in te zien, behoeven we niets
anders te doen, dan; ze naast elkande^ te
leggen. Er is echter iets, dat ik even aanroer.
Als gij de boodschap door den Engel aan
de vrouwen meeg'egeven vergelijkt met die
van Jezus, dan is er in de laatste een woord,
dat in de eerste niet voorkomt. Gaat henen
en zegt mijnen broederen! De Engel sprak
van zijne discipelen, Jezus van Zijne broe
ders. Ditzelfde vinden we ook in zijn woord
tot Maria, Magdalena. Ia dit? dan van be
lang? We gelooven het en: het is wel de
moeite waard om het na te gaan. Hoe moet
dit woord wel geklonken hebben in de ooren