Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
40e Jaargang.
Vrijdag 9 April 1926.
No. 15.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
ÜIT HET WOORD
Maria Magdalena en haar eerste
boodschap.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Het verrijzend leven.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonn e mjje[n t S p r IJ S.: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0.
Zij liep dan, en kwam tot Simon
Petrus en tot den anderen discipel,
welken Jezus liefhad, en zeide tot
hen: „Zij hebben den Heere wegge
nomen uit het graf, en wij weten
niet, waar ze Hem gelegd hebben
Joh. 20 2.
Het Paaschfeest heeft ons bekendgemaakt
het grootste feit, dat ooit in de geschiede
nis heeft plaats gehad, of ooit geschieden kon.
En 'tis niet maar voldoende, dat we door
de Paaschboodschap geroerd worden, ook
zelfs niet, dat we 'tals waarheid aannemen,
neen, we moeten verstaan, dat het opstan-
dings-evangelie de verlossingsboodschap voor
ons zelf inhoudt.
Om deze boodschap te brengen, en het
graf van Christus op den Paaschmorgen te
verklaren, zijn Engelen van God gezonden,
en de vrouwen, die kwamen om zijn lichaam
verder met specerijen te zalven, zij hoorden
de blijde tijding: „Vreest gijlieden niet, want
ik weet, dat gij zoekt Jezus, die gekruisigd
was. Hij is hier niet, maar Hij is opgestaan;
ziet de plaats waar de Heere gelegen heeft".
De Opstanding van onzen Heere Jezus uit
het graf is het groote: feit, dat staat lijn
recht tegenover dat andere groote feit, n.L
het feit van den zondeval. De eerste Adam
valt in den dood. De» tweede Adami staat
op uit den dood. Dewijl de dood is door een
mensch, zoo is ook de opstanding der doo-
den door een mensch. Want gelijk ze allen
in Adam sterven, alzoo zullen1 'ze ook allen
in Christus levend gemaakt worden. Maar een
iegelijk in zijne mate, de eersteling Christus,
daarna die van Christus zijn! in zijne toe
komst" (1 Cor. 15).
Adam en Eva vielen met heel hun geslacht
in den doodsstaat. De tweede; Adam is tot
onze verlossing vrijwillig in dezen doods
staat ingegaan, tot in de diepte van vloek-
dood en hel, om uit het graf op te staan
tot de heerlijkheid des eeuwigen levens. Nu
is er voor allen, die door Adam in den dood
liggen, één weg om tot den Vader te komen.
Jezus Christus is de Weg, de Waarheiden
het Leven. (Joh. 14:6).
Deze dingen zijn zeker.
O
Maar het opstandingsfeit wordt alleen
recht verstaan door degenen, die van de hel
levaart der zonde bij ervaringl iets weten,
en die Jezus hebben leeren liefhebben.
Nu is het opstaan van Christus uitdedoo-
den zelf niet aanschouwd door menschen-
oogen, zooals het voortkomen van het leven
in het rijk der schepping ook altijd een ver
borgenheid blijft voor het schepsel.
Toch heeft God de Heere er voor gezorgd,
dat het klaar bewezen is.
De plaats, waar de Heere gelegen heeft,
levert voor den nauwgezetten opmerker, be
wijs in overvloed, dat Christus opgestaan is
uit de dooden.
En nu hebben we in deze verzen van Jo
hannes' evangelie het sober verhaal) van
een ooggetuige. Johannes is overtuigd door
het ledige graf. Geen engel ,uit den Hemel
sprak met Hem, maar hij heeft het graf
opgenomen, en bij het Licht des Geestes,
dat hem hierover opging, heeft hij gezien
en geloofd.
Daarom is deze beschrijving van het op
standingsfeit voor ons van zoen groot be
lang. De engelenverschijningen zouden mis
schien nog kunnen doen denken aan een
toestand van overspannenheid bij de vrou
wen. 'tWas daarbij noodig, dat twee man
nen kwamen Petrus en Johannes, om ver
standig de dingen op tei nemen, opdat de
gemeente van Christus de vaste overtuiging
van deze twee mannen alle eeuwen tot haar
steun zou hebben. Johannes kan ons nu
schrijven van „hetgeen wij gezien hebben
met onze oogen, hetgeen wiji aanschouwd
hebben, en onze handen getast hebben van
het Woord des levens" (1 Joh. 1:1) en Pe
trus: „want wij zijn geen kunstiglijk verdich
te fabelen nagevolgd, maar wijl zijn aan-
schouwers geweest van Zijne Majesteit"
(2 Petr. 1:1—16).
o
Om deze twee mannen naar« het graf te
halen, is Maria Magdalena, onder de leiding
Gods, terstond op haar schreden terugge
keerd van het graf, zoodra. zij met groote
verontwaardiging waargenomen had, dat het
graf geopend was. Zij ma;akte terstond de
gevolgtrekking: „Zelfs hier in zijn graf heb
ben zij den Heere niet ongemoeid kunnen
laten, en hebben zijn lichaam gestolen". Zij
is niet nader getreden zooals^ de andere
vrouwen, die toen de boodschap, van den
Engel vernamen, maar zij heeft zich omge
wend naar de stad, in behoefte aan mannen-
hulp en -raad. Zij waarschuwt eerst Petrus,
die onderen de jongeren steeds op den voor
grond getreden was, als een man van ini
tiatief. Misschien weet ze van Petrus'zonde
nog niet af. In elk geval, ze vertrouwt hem.
Dan snelt ze naar de woning van Johannes,
en brengt ook hier de tijding: „zij hebben
den Heere weggenomen, en wij weten niet,
waar ze Hem gelegd hebben!"
o
Dit is de uitlegging, die Maria geeft van
het ledige graf van Christus. Maria van Mag-
dala, ze had Jezus zoo innig lief. Hij was
voor haar alles. En nu» had1 zei ook alles
verloren. Haar hoop en vertrouwen was ge
heel in Jezus gevestigd voor tijd en eeuwig
heid. Zij had aan hem ook haar leven en al
haar geluk te danken.
Immers, zij was de zondares, die eenmaal
door Jezus gevonden was, toen zij zoozeer
in de macht des Boozen. was, dat zij van
zeven duivelen bezeten was, zooals ons door
al de vier Evangeliën wordt medegedeeld.
We zeiden zooeven, dat alleen diegene de
opstanding van Christus recht verstaan kan,
die bij ervaring weet, dat de zonde ter helle
voert. Welnu Maria had ondervindingl van
de ontzettende macht van denl vorst der
duisternis. Maar Jezus was haar Redder ge
weest en had zeven duivelen uit haar uitge
worpen. En sedert diende Maria Hem. En
zij kende geen grooter schrik dan de macht
der zonde en des duivels. Helaas, vele Chris
tenen kennen de schrik voor de zonde niet.
En nu was Maria teleurgesteld in' al haar
verwachting. Want diezelfde macht der duis
ternis had nu de overwinning behaald op
haar Heiland, al was Hij zonder zonde
Overweldigd door de booze machten, was
Hij in den dood gegaan. En nul rustte Hij
in het graf, en Maria is door droefheid over
stelpt. Het eenige wat nog overbleef, was
de zalving van het doode lichaam van haar
Meester. Dat Hij' dood is, ze kan) 'h niet
verstaan, maar 't is waar. En. nuj is zijn
lichaam geroofd.
o
Van Maria Magdalena verstaan we 't, dat
zij, nu naar haar overtuiging! Jd'at graf door
den vijand geschonden is, zich' vol veront
waardiging in teleurstelling afwendt. Daar
ontwaart ze weer de macht des duivels, die
ze haat, die nu zelfs* het dierbare Kichaam
het graf des rijken niet heeft gegund, en
gevolg gevende aan haar gevoel' van smart
snelt ze terug, om het Petrus en Johannes
bekend te maken: „Ze hebbeni den Heere
weggenomen, en wij weten niet, waar ze
Hem gelegd hebben".
De grootste vertwijfeling spreekt uit dit
woord. Maria Magdalena is alles kwijt. Nu
Jezus gekruisigd is, nu is er voor haar ner
gens meer een grond van hope en vertrou
wen. De vreeselijke macht des duivels, waar
in zij eenmaal als bezetene! weerloos was
geweest, zal het dus in: 't einde winnen.
Waarvan kan de mensch nog verwachting
hebben in dit leven, nu Jezus moest onder
gaan in den dood. Ze begrijpt van alles niets.
Ze heeft alleen maar haar groote liefde,
haar heilige liefde tot Jezus.
In haar vertwijfeling is dit haar uitlegging
van het blijde feit der opstanding: ze heb
ben den Heere weggenomen!
o
Hoe menig kind des Heeren,| die vreest
voor den vijand, en door Gods genade een
open oog heeft voor eigen zwakheid en
zonde, ziet niet als Maria Magdalena, het
feit der opstanding van Christus voor eigen
leven voorbij! Hoe' menigeen tast in duis
ternis en zucht in moedeloosheid, terwijl er
toch de grootste reden is van lof en dank
Jezus leeft voor ons. En' wij komen toch
zoo dikwijls met de boodschap: „ze hebben
den Heere weggenomen. Ik weet niet, waar
Hij is. Ik weet niet of Hij wel leeft voor mij!"
Zou het ook voortkomen uit de oorzaak,
die Johannes aangeeft in vers 9
Zou het ook komen, omdat w-ij de Schrif
ten niet verstaan?
Axel. J. S. POST.
Officiëel is de lente den 21 sten Maart
gekomen, doch de zoele lenteluchten kwa
men pas later. Wij willen echter niet klagen.
De korte, donkere dagen zijn voorbij en'
wij genieten reeds veel langer van het heer
lijke licht. De koude week niet zoo spoe
dig en de nachtvorsten beletten de voor
spoedige ontluiking. De velden liggen nog
dor en doodsch; de landman echter gaat
eiken morgen uit en maakt den akker ge
reed. De grond is door de strenge koude
van den winter natuurlijk en gezond en
dus wel geschikt voor de taak, welke hem
wacht. Er ligt in de lucht een opwekkende
kracht, en er gaat een levenwekkende adem
over de velden. Al zijn de nachten nog
koud, de zon heeft reeds heel wat kracht
en is op weg om den winter geheel te
verdrijven. De eerste voorjaarsbloemen zijn
reeds verwelkt, maar anderen hebben de
plaats ingenomen en vele heesters bloeien.
De boomen beginnen te botten en straks
komt de bloesem aan pruim, kers en peer.
De natuur is uit haar slaap ontwaakt en
begint zich weer te tooien. Er zijn men-
schen, die in de lente geen vreugde gevoe
len, want zij zeggen: het bloeiende leven
is zoo kort en wie zal het tegen spreken,
maar ik houd het met hen, die ook al zijn
zij op jaren nog kinderlijk genieten kun
nen aan wat God in Zijn goedheid geeft.
Eii als wij dan in al wat wij aanschouwen,
de trouw van den Schepper zien, die het
gras doet uitspruiten voor het vee en de
plant doet bloeien, dan kunnen wij Zijn
grootheid bewonderen en dan smaken wij
iets van Zijn weldadigheid en wij zeggen
met den ouden dichter: gij behoudt men-
scnen en beesten. De wind blaast ons nog
wel menigmaal scherp in 't gezicht, maar
wij verlustigen er ons in, als de lammeren
huppelen in de weide en de vogelen hun
morgenlied zingen. De aarde is nog altijd
vol van Zijn goederen.
Weken achter elkander hebben we ons
verdiept in 't lijden van Christus en het
was ons goed opnieuw den weg te gaan,
die door Gethsemané over Gabbatha naar
Golgotha, want ons oog ging weer open
vóór onze zonden, waarover wij ons wel
altijd mogen verootmoedigen zij zijn zoo
vele en zoo schandelijk terwijl de be
hoefte aan verlossing zich steeds ievendiger
deed gelden. Naarmate dit gevoel krachtiger
in ons wordt, naarmate wij leeren kennen,
dat alleen de Man van smarten ons red
ding kan brengen, naar die mate waardee-
ren wij ook de zalige vrucht van Zijn bitter
sterven en wij willen het erkennen, dat
elke zegening, klein en groot, ons alleen
toekomen kan als een verbeurd kinderrecht
in Christus. Zie, dan komen we in dei
rechte stemming om met dankbaarheid te
ontvangen uit Zijn volheid alles wat wij
noodig hebben voor het leven en de God
zaligheid. Als wij niet nalaten kunnen te
letten op wat Hem te beurt is gevallen, dan
schamen wij ons, dat het onze zonden wa
ren, welke Hem die wonden hebben ge
slagen. Wonderlijke genade, welke ons le
ven in zoo menig opzicht kroont, terwijl
wij verdiend hadden, dat wij steeds dieper
wegzonken in leed en ellende. Maar dan
verheugen wij ons, dat er op dit lijden een
Paaschdag volgde, welke Hem bracht tot
overwinning van al wat Hem neergedrukt
had. Het was zoo donker, toen Hij aan het
kruis bezweek, want het scheen alles een
onoplosbaar raadsel. Wie was er, die nog
gelooven kon, dat recht en gerechtigheid
de grondslagen waren, waarop Gods troon
rustte, wijl de overwinning behoordq aan
de listige Cajaphassen, terwtjl Hij, opwien
de verdrukten zagen, wegzonk in de diepe
wateren des doods. Óp den stillen Zaterdag
denken wij na over wat aan Jezus over
komen is; wij trachten ons te verplaatsen
in de stemming der discipelen die treurden
over Zijn gemis en wij begroeten dan ook
den Zondagmorgen met blijdschap, waarop
alles ons toeroept: de Heer is waarlijk op
gestaan en Hij is van Simon gezien. Het
licht van de Paaschzon schijnt zoo vriende
lijk en verdrijft de donkere wolken. Het
geloof heeft nieuwe kracht ontvangen en
de ontzielde hoop herrijst uit haar doode-
lijke zwakte. Nu Jezus het graf heeft ver
laten en de banden des doods en des grafs
heeft verbroken, nu is de duisternis voor
altijd geweken en een nieuwe dag aange
broken, waarop geen nacht meer kan vol
gen. Het kan er nog wel donker uitzien
in de harten der geloovigen wie zou
het willen ontkennen doch ook deze
duisternis zal wijken voor het licht, dat
steeds met kracht doordringt. Zonder Zijne
opstanding zou er geen uitzicht zijn; zou
elk graf gesloten blijven, doch nu het ge
bleken is, dat Hij ae Ópstanding en het
Leven is, is er geen oorzaak voor mismoe
digheid meer. Er is nu voor elke wonde
balsem, voor elke donkerheid licht, voor
elke droefenis troost. De herlevende natuur
is een beeld van al wat er in de geeste
lijke wereld gebeurt. De winter is voorbij,
de lente is gekomen, de bloemen worden
gezien en de vogelen zingen.
Het heeft me ook nu weer getroffen, dat
er verschil bestaat tusschen de voorstelling,
welke het woord „Lente" wekt en de wer
kelijkheid, welke zij ons te aanschouwen
geeft. Zoodra we den winter doorgekomen
zijn, rijzen er verwachtingen, welke ons ver
kwikken. Doch als men dan naar buiten
gaat, dan zegt men, het valt niet mee. Het
is niet alleen frisch, maar bepaald koud'j
Soms zijn er nog sneeuw- en hagelbuien,
welke U beschutting doen zoeken, en een
goed verwarmd vertrek heeft nog een groó'te
aantrekkingskracht. Gevoelige harten hebben
deernis met de lammeren, welke dicht tegen
het moederschaap aandringen. Het is waar,
dat de voorjaarsboden verschijnen; de zui
ver witte sneeuwklokjes, de crocussen met
verschillende kleuren, de primula's, welke
menig bosch zoo aantrekkelijk maken, de
narcissen, met de volle gele kelken en an
dere, maar toch de zoele warme luchten
blijven uit. lntusschen de zon( wint eiken
dag veld, het gras spruit uit op de velden,
de landman verricht zijn werk en de zo
mer nadert. Het is goed, wanneer we er
rekening mee houden, want dan kunnen
we teleurstellingen gemakkelijker dragen. Is
het ook zoo niet in 't geestelijke? De Paasch
zon rijst hooger aan den hemel der volken,
de kracht van de overwinning werkt door,
de dooden hooren de stem van den Zoon
van God en staan op tot een nieuw leven.
Wij hooren reeds den juichkreet: Dood, waar
is uw prikkel en hel, waar is Uwe over
winning? De prikkel nu des doods is de
zonde, en de kracht der zonde is de f wet.
Ik danke God, die ons de overwinnitfg geeft
door Christus Jezus. Waarlijk het oude is
voorbijgegaan; ziet, het is alles nieuw ge
worden. Maar de werkelijkheid rondom ons
en ook in ons is er niet mee in overeen
stemming. Er heerscht op den akker dezer
wereld nog zooveel dorheid, zelfs op de
erve der kerk is nog zooveel doodschheid.
Hoeveel van 't uitgestrooide zaad ontkiemt