Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 40e Jaargang. Vrijdag 2 April 1926. No. 14. Redacteuren: Ds. P.VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT het woord P a s c h e n. VREEST NIET! 0 Kerkelijk en Geestelijk Leuen. Lang geleden. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers: D.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN. Abonne mVn tsp r IJ s Advertentieprijs: per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 oent. 15 oent per regelby jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reduotie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spargaard straat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0. „Vreest gijlieden niet! Want ik weet dat gij zoekt Jezus Matth. 28 5. Het Paaschfeest spreekt van een vreugde, die alles te boven gaat. „De Heere is waarlijk opgestaan!" Het machtige feit, door God Almachtig gewrocht in den vroegen morgen van den eersten dag der week, de opstanding van onzen Heere Jezus uit de dooden, doet alle andere wonderen in 't niet verdwijnen. Beving greep zelfs aan de aarde, en de wachters werden als dooden. Maar Zijne discipelen werden door bezielende levens kracht aangegrepen, en in de kracht des Geestes gaan de apostelen straks als over tuigde gezanten der Waarheid, de ongeloo- vige wereld aangrijpen, en de inhoud van hun prediking is geen andere dan„de opstanding van den Heere Jezus" (Hand. 4:33). En hoewel het de boodschap is, voor geen menschenverstand te verstaan, heeft de wereld toch moeten zwichten voor het Evangelie, en het Christendom heeft zich verbreid over heel de aarde. En ook op dit ons Paaschfeest moet de gemeente door de kracht van dit wonder feit weer gesterkt worden in 't geloof, en bezield met nieuwen moei o De Paaschboodschap is nog altijd de boodschap die de menschenwereld noodig heeft. Dit is het geheim van de onweer- standelijke macht, waarmee het Evangelie overtuigt. Want de mensch „is met vreeze des doods, geheel zijn leven, der dienst baarheid onderworpen" (Heb. 2:15), en de prediking der opstanding van Jezus Chris tus vindt weerklank in het diepste van het menschenhart. Niet dat elk zondaar die „vreeze des doods" in zichzelf verstaat of erkent Maar wie bij het ware licht zich zelf mag zien, die weet zich verdoemelijk en doodschuldig. En voor die allen houdt het opstandings-evangelie in, de wegneming van den band der doodsvreeze, die 't hart beklemt: Vreest niet! De dood is schrikwekkend in zichzelf, en doet menigeen huiveren bij de gedachte aan het graf. Doch de dood is> ook de bezoldiging der zonde en houdt het doem- vonnis in, voor alle menschen van Adam af. Tegenover deze vreeselijke werkelijkheid staat nu de ééne boodschap, die voor elk, die gelooft in Jezus Christus, de duister nis des doods wegneemt: De Heere is waar lijk opgestaan! Vreest niet! Welk een troost voor allen, die den Heere zoeken, dat dit „Vreest niet" hun tegen- klinkt op den Paaschmorgen. Immers het wordt gesproken door de lichtende engel tot de bedroefde vrouwen. Zij komen in kleingeloof. Ze wisten, dat de Meester gestorven was. Ze hadden ge zien, waar zijn zielloos lichaam gelegd was. Ze wilden het laatste doen, wat daaraan nog te verrichten was. Maar in haar hart brandt een vurige liefde tot Hem. Die liefde drijft haar in den vroegen morgen naar Jozefs hof. In die liefde spreekt méér geloof, dan ze zichzelf bewust zijn, en elkander durven bekennen. In haar komen spreekt een toe vlucht nemen tot Hem, Dien ze verloren hebben, Dien ze toch niet kunnen missen. De zachte zusterharten gaan in onuitspre kelijke liefde naar Jezus uit. Zij zoeken Hem. Maar tot allen die Hem zoeken, dus ook tot u, klinkt de blijde boodschap van het graf: „Vreest niet! Want ik weet, dat gij zoekt Jezus, die gekruisigd was. Hij is hier niet, want Hij is opgestaan". o Zóó verstaan we dit engelenwoord als een geruststellend woord des vredes, dat in naam van onzen Zaligmaker tot ons komt. Misschien naderen ook wij tot het ledige graf, terwijl ons hart bedroefd is en ons oog beneveld door twijfel en onzekerheid. Misschien kunnen we ook de oorzaak daar van bij onszelven vinden, doordat we td weinig acht gegeven hebben op het Woord des Heeren, of ongehoorzaam zijn voort gegaan op paden der eigenzinnigheid, of de rechte kleinheid en eenvoud, die ons; past voor den Heere, niet hebben verstaan. Laat ons dan maar hooren tot wie de blijde boodschap komt, en wat zij voor ons inhoudt. Zij komt hier tot allen, die den gekrui sigden Christus in oprechtheid zoeken. Die hebben in Hem de vergeving der zonden. Wanneer ge Jezus in oprechtheid lief- hebt, vreest dan niet, wanneer ge moet zeggen, dat uw geloof nog klein is en zwak. Houdt Hem vast, en zoekt Hem met al de inspanning van uw hart, al zoudt ge ook vreezen, dat Hij voor u niet leefde. Komt ge zóó tot het graf, dan roepen de engelen u tegemoet: Vreest niet! Hebt ge bezwaren en moeiten, zoodat ge schier geen licht meer ziet in het leven. Hebt ge verliezen geleden door den dood, zoodat ge uw leven gebroken acht. Zoek dan den Heere Jezus, zoek Hem óók weer in het Paaschevangelie, en ge zult ervaren, dat den oprechte het licht opgaat in de duisternis, ge zult ervaren, dat er van het ledige graf voor u een roepstem uitgaat: „Vreest niet, want ik weet dat gij zoekt Jezus!" o Die zóó den Heere zoekt, bezit in be ginsel het geloof, dat zalig maakt. En nu is het wel zoo, dat in dat ge- looven steeds een „vreezen en beven" op gesloten ligt, maar dit is een vreezen en beven voor den Heiligen God. En dit neemt niet weg, dat alle angstige en bange vreeze bij u niet mag bestaan. Ge wordt vrien delijk opgewekt om uw God, die het zoo waard !s, op Zijn Woord te vertrouwen. Besef het toch recht, dat het g o d d e 1 ij k e liefde is, die in Christus tot u uitgaat. Wat zou u kunnen scheiden van deze liefde! Hij heeft zelfs uw doodsnooden voor u ge dragen, de oorzaak van uw eeuwigen hon ger en kommer weggenomen. Het ledige graf getuigt het u. Gij zoekt immers Jezus? Vergeet dan niet, dat ge Hem niet zoo zoeken zoudt, wanneer ge door Hem niet gevonden waart. „Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad" (1 Joh. 4:19). Merk op, hoe Hij u gezocht heeft van uw jeugd af aan. Let op al Zijn leidingen en bemoeienissen met u in den weg des Verbonds. En wanneer ge er nu o'p let, dat Hij op gewekt is om onze rechtvaardigmaking, dan weet ge, dat gij er niet buiten staat, maar zijt ingesloten. Inplaats van een doode, vindt ge een levenden Heiland. Zet al uw bezwaren en bekommernissen van u. Wentel uwen»weg op Hem, die leeft. Door het geloof, uit de liefde werkende, gaat er reeds hier een eeuwig leven voor u open. Hij heeft den dood overwonnen, uw dood. Vreest niet, gelooft alleenlijk! Axel. J. S. POST. Als iemand lust en tijd heeft om na te gaan wat er in de nabijheid en in de verte voorvalt, dan is dit een aangename bezeg- heid, want op deze wijze kan hij meeleven het leven van zijn tijd. De gelegenheid is er overvloedig; de Bladen toch berichten el- ken dag, wat er zoo al omgaat. De afstan den bestaan haast niet meer, wijl men 's avonds reeds lezen kan, wat er des morgens gebeurd is. Het is wel niet zoo bevordelijk voor de gezelligheid. Men gevoelt weinig drang om elkander iets mee te deelen, daar men indien men er toe overgaat, licht te hooren krijgt: ja, dat heb ik ook zoo pas gelezen. Bovendien is er nog een nadeel aan verbonden; 'tis haast niet mogelijk opalies te letten. Het leven der volken is voort durend in beweging en de eene gebeurte nis verdringt de andere. Zij, die vaak een een bioscoop bezoeken, klagen er wel eens over, dat zij moe worden wegens de snel le afwisseling van wat zij te zien krijgen en dit kan ik mij best begrijpen. Dit is reeds het geval, indien men let op wat er omgaat in het leven en het lijkt me toe, dat men daaraan overvloedig genoeg heeft, want het is niet mogelijk om ook maar be hoorlijk van alles nota te nemen. Iemand heeft eenige jaren geleden gezegd, dat de menschen tegenwoordig weinig gevoelig zijn, èn hij schreef het toe, omdat zij telkensin aanraking komen met allerlei ongelukken en ik heb wel eens gedacht, dat hij daarin ge lijk heeft. Immers, wie dagelijks leest, welke ongevallen voortdurend plaats vinden, komt niet meer onder den indruk. Hij heeft er geen tijd voor. Het dringt niet tot hem door. Elk oogenblik is er iets anders. Men kan het onmogelijk verwerken. Daardoor loopt men bovendien gevaar dat er zoo weinig van overblijft. Men is aan het een nog niet begonnen, of het ander wacht reeds, waar van het gevolg is, dat slechts de oppervlakte van 't leven even aangeraakt wordt. Vele menschen gelijken dan ook meer op de zwaluwen, welke snel vliegende even met hun vleugelen het water raken dan op de kleine duikeenden, die van den bodem van een kanaal of rivier hun voedsel halen. Aan deze dingen dacht ik, toen ik dezer dagen in enkele politieke en kerkelijke Bla den las, dat ds. W. Diemer, emeritus-predi kant te Apeldoorn heengegaan was. Ik be grijp zeer goed, dat een lezer denkt: ik zie het verband daarvan niet en ik ben ook niet van plan om er dadelijk een opheldering van te geven. Laat ik beginnen met te zeggen, dat het mij goed deed een en ander over hem te lezen. Dat ik er melding van maak, moet men toeschrijven aan het feit, dat hij ook in Zeeland heeft gearbeid. Hij was ge boren in 1837 en is dus bijna negentigjaar geworden. Hij was student, toen de Sshool te Kampen {n 1854 geopend werd. Op drie- en twintig jarigen leeftijd was hij candidaat en hij nam het beroep naar Sluis aan, waar hij dan ook een korten tijd als predikant heeft gestaan. Er was destijds reeds in het land van Cadzand een gemeente der Af scheiding. Wat hem bewogen heeft om hier heen te gaan, weten wij niet. Het was een onderneming. Misschien duurde de reis van zijn geboorteplaats naar dit grensgebied des tijds wel een week, want toen bestonden de afstanden nog. Zulk een tocht was moeilijk en kostbaar. Maar dat zal voor hem geen bezwaar zijn geweest. Hij was jong en vurig van geest. Het zal hem aangetrokken heb ben om in dit land het vaandel omhoog te heffen in den naam des Heeren. Waarschijn lijk heeft hij dit arbeidsveld beschouwd als een post, waar een strijdlustig man als hij op zijn plaats was. Meermalen heb ik hem later hooren zeggen, dat hij slechts twee vij anden kende, n.l. de synodale organisatie door onzen eersten Koning aan de gere formeerde kerken opgelegd en het libera lisme. Welnu, hij had daar gelegenheid om te zien, welk kwaad er was aangericht. Met zijn jeugdig enthousiasme is hij er heenge trokken en heeft hij er den strijd aanvaard. Doch hij bleef er niet lang. Dit is ook wel te verstaan. Hij stuitte er op een conserva tisme, dat haast onbeweeglijk was. De ge reformeerden, die den moed hadden om in 't openbaar voor de oude belijdenis uit te komen waren weinigen en woonden zeer ver van elkander. Hier en daar een enkele te midden van een bevolking, welke van geen enkele radicale verandering weten wilde. Sedert den opstand in België waren zij er ingeslapen en hielden alleen nog van rust. Alles moest blijven, zooals het was. Na al de woeling van vorige jaren zagen zij in elk, die niet tevreden was met de bestaande toe standen een onruststoker, van wien men zich afkeerde. Over 't algemeen was men er nog wel godsdienstig en men ging ook wel naar de kerk. Maar men wilde geen strijd en geen moeite. Diemer ging; hij zag duidelijk in, dat hij zijn idealen niet verwezenlijken kon. Hij heeft zich ook niet vergist. De gemeente zelve kon haar plaats niet houden. Zij bracht haar getal over naar Breskens, waar zij nog eenigen tijd een kwijnend leven leidde. Later zelfs ging zij er toe over om haar kerkje over de Schelde te brengen naar Zuid-Be veland, en daarmee verliet de Scheiding het Cadzandsche land. Het Hervormde Kerkge nootschap was deze lastpost kwijt. Het was voor zulk een ijveraar als ds. Diemer een droef begin. Doch zulke man nen mogen wel eens ontmoedigd zijn, zij geven het daarom niet op. Van het Zuiden ging hij naar het Noorden, waar het reeds tot bloei gekomen Stadskanaal hem over vloedige gelegenheid bood om er naar har telust te arbeiden. Het was er een geheel andere bevolking. Hij vond er veel aanra kingspunten. Ook in Alphen heeft hij ge werkt. Doch in Dokkum vond hij eerst, wat hem binden kon. Daar heeft hij zijn volle kracht kunnen ontplooien. Na zijn overlij den heeft iemand gewezen op de overeen komst tusschen zijn arbeid in Friesland en dien van ds. Littooij in Zeeland en het komt mij voor, dat deze vergelijking zeer juist is. Hij heeft vooral door zijn blad „Het Noor den" grooten invloed geoefend. Het was een politiek orgaan, dat tweemaal in de week verscheen. Zeldzaam actueel en frisch waren de artikelen, welke daarin te lezen gegeven werden. De pen was reeds vroeger een geducht wapen in zijnfhand en zijn brieven aan zijn „Amice frater" in de Wekstem wer den graag gelezen. Hij blies altijd verza melen rondom de anti-revolutionaire Banier en hij gaf zich geheel voor den strijd tegen het liberalisme. Veel heeft hij gedaan voor de toerusting van het Christelijk volksdeel, waardoor hij zijn plaats kon innemen op het gebied van maatschappij, staat en kerk. Met nooit verminderde veerkracht trad hij in 't strijdperk en hij wist van geen wijken en wankelen. Hoewel hij een door en door ker kelijk man was, toch was hij altijd totsamen- werking bereid met hen die in de Afschei ding zagen een voorbarig menschelijk werk. Inzake het Christelijk onderwijs, de sociale kwestie, de politiek wilde hij vereeniging van allen, die op den bodem der H. Schrift stonden. Hij paarde aan een helder inzicht een ruim hart en was wars van alle noode- looze enghartigheid. Steeds stond hem voor oogen het ideaal om gemeenschappelijk de revolutionaire beginselen wederstand te bie den. Welk een blijdschap vervulde zijn ziel, toen de rechtsche partijen voor 't eerst in 't district Dokkum de liberalen een nederlaag bezorgden. Op de kerkelijke erve stonden in dien tijd de Christelijke gereformeerden met de waar heidsvrienden op een gespannen voet. Doch er kwam verandering, er kwam toenadering. Vooral toen de laatsten den strijd aanbon den tegen de kerkelijke besturen. Het Noor den, dat zich vóór dien tijd steeds van ker kelijke inmenging onthouden had, opende zijn kolommen voor al wie meende zijn gedach ten te moeten zeggen. Ofschoon ds. Diemer wel begreep hij was een van de drie eige naren van het Blad dat het Blad vele lezers zou verliezen, toch aarzelde hij geen oogenblik om in dit geding partij te kiezen tegen de Synodalen, wijl hij overtuigd was, dat het oogenblik aangebroken was om den ouden vijand de kerkelijke organisatie tc

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1926 | | pagina 1