Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
40e Jaargang.
Vrijdag 5 Maart 1926.
No. 10.
Redacteuren: Ds. P.VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
ÜIT HET WOORD
GETHSÉMANÉ.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Qeen verstarring.
Bouma.
Avondmaalsbediening.
Dure Synode
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkersD.D. L. BOUMA, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonn emXnts[prijs: per kwartaal bjj vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentieprijs: 15 oent per regel; bg jaarabonnement van
Jminstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOU OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOU OLTHOFF
Spargaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 80.
Wien zoekt gij
Indien gij dan Mij zoekt, zoo laat
dezen heengaan.
Johs 18 7, 8.
Wien zoekt gij?
Jezus zegt het tot de bende. Maar wie is
die bende? Jezus' vraag „wien zoekt gij?"
is de echo van een andere vraag-, die veel,
veel vroeger geklonken had.
Tot Pilatus, zegt de Heiland straksGij
zoudt geen macht hebben tegen Mij, indien
het u niet van boven gegeven ware.
Na zijne opstanding heet het tot de Em
maüsgangers: Moest de Christen niet al deze
dingen lijden, en alzoo tot zijtae heerlijkheid
ingaan?
Petrus in zijn Rinksterredé zegt: Diezen door
den bepaalden raad en voorkennis Gods over
gegeven zijnde, hebt gij genomen en gedood.
Hier bij Johannes wordt het, Wien z>Jrt
gij in verband gezet met hot „laat dezen
heengaan, opdat de Schrift vervuld worde:
Uit degenen, die Gij Mijl gegeven hebt, heb
ik niemand verloren."
Ge kunt het lijden nooit losmaken van
heel de heilsopenbaring Gods in Zijn Woord.
■Ook deze vraag is te zien alleen in het
licht van het woord genade.
Eenmaal, na den val in het Paradijs had
de Heere Adam gezocht: Waai' zijt gij? Adam
verbergt zich, vreest het vonnishoewel de
eigenlijke Strafdrager reeds toen aangewezen
wordt.
Nu, in deze ure in het Gethsemané is het
God weder, die den tweeden Adam zoekt.
Door die bende, die Zijn raad volbrengen
moet.
Dat Christus' gehoorzamen niet was aan
die bende toont hij. Op de eerste vraag val
len zij ter aarde, en bijl stelt de conditie
Indien gij Mij zoekt, hebt gij' dezen te laten
gaan.
Zijn gehoorzaamheid is aan den Vader, die
Hem gezocht heeft, om zijn volk in de vrijL
heid1 te laten gaan.
De Middelaar ziet in dit zoeken, het zoe
ken van den eeuwig barmhartigen God naai
den Borg. Hij gewillig en volkomen bereid,
vol bewust van zijn Middelaarstaak, hem van
eeuwigheid' opgedragen, ziet dit zoeken Gods
naar het Lam ten offer in heel zijn leven.
iDe wereld', die voor haar zonde een zoen
offer behoeft, zoekt Hem: Hij laat zich ein
den door de wereld voor de wereld.
De dood zoekt hem, die de bezoldiging der
zonde is; hij laat zich binden door den dood
om der wille van het leven der Zijnen.
Die hel zoekt hem, die het loon is voor
alle overtreding: hij ondergaat de angsten der
hel, om der wille van den hemel voor de
Zynem
De duivel zoekt Hem, als zijn groote We-
derpartijer, hij laat zich in den laatsten kamp
de verzenen vermorzelen, om Satan voor zijn
volk onschadelijk te maken.
Want in al die dingen ziet hij het zoeken
van Zijn uitverkoren volk, diat een Borg' be
hoeft om in den weg der gerechtigheid weer
met God te kunnen wandelen.
Ziet hij het zoeken van den Vader, die
de wereld alzoo liefheeft, dat Hij haar tot
heil hem ten offer bracht.
Daarom geeft de Heiland zich, aan God,
aan Zijn toorn, aan Zijn straf, aan Zijn hei
lig recht, maar ook aan Zijn onbegrijpelijke
liefde; want hij weet het: Nu God mij zoekt,
laat de hooge Rechter mijn volk, mijn disci
pelen voor eeuwig vrij uitgaan.
Daar leidt men Jezus, den Borg, gebon
den.heen; en van het oord der verschrikking
vfieden nog geërgerd en in vreeze zijn dis
cipelen weg; maar in vrijheid.
En dit profetie; en vervulling beide.
Vervulling van het Schriftwoord: Niemand
verloren uit de gegevenen des Vaders.
Profetie, van wat in het laatste oordeel wer
kelijkheid zal blijken: Hem gezocht, omdat God
de zonde niet ongestraft kan latenmaar
daarom allen die in Jezus hunnen Borg heb
ben gevonden voor eeuwig vrij.
Wie Vinden hem?
Die zijn het, die weten dat God de zonde
zoekt; die betreuren de slaafsche banden
waarin de zonde hen gevangen tracht te
houden; die geloovig erkennen: Wjat Hij boet
te, heb ik verdiend; die nu echter al hu.n hoop
voor de eeuwigheid, al hun hoop o>p de
eeuwige vrijheid kinderlijk stellen op dezen
door God gezochten, dezen door den Vader
bereid gevonden en aan Zijn volk gegeven
Zaligmaker alleen.
Z. v. D
Naar veler meening zullen wy thans een
vroeg voorjaar hebben. Zy voeren ook gron
den daarvoor aan. In den Elzas zyn de ooie
vaars teruggekomen. Andere vogels beginnen
hun broedplaats ook op te zoeken. Zelfs de
kieviten vertoonen zich in ons eigen land en
enkelen schreven, dat hun eerste ei weldra
gevonden zou worden. Wy laten dit alles na
tuurlijk voor rekening van hen, die zulke be
richten de wereld inzenden, wy letten er even
op en wy willen niet ontveinzen, dat ze ons
aangenaam zyn. In de laatste dagen beginnen
we er ook eenige waarde aan toe te kennen,
want de lente kondigt zich aan by ons in 't
hooge Noorden van Friesland, waar het anders
zoo winderig en koud kan zyn. Het waait
weinig, de zon schynt van den morgen tot den
avond, men kan gerust de dikke winterjas
thuis laten, als men uitgaat en zeldzaam ryk
bloeien de sneeuwklokjes en crocussen. De
spreeuwen zyn opgewekt en levendig en de
kippen zoeken ijverig op de velden. Voorstel
len kan ik my, hoe merels en lysters fluiten
en ik heb soms verlangen om er eens van te
genieten. Ik troost my dan zelf maar met het
vooruitzicht, dat straks de leeuwerikken deze
streken zullen bezoeken om ons met hun lied
uit hooge luchten het leven te veraangenamen.
Uit deze opmerkingen kan ieder zien, dat
wy zonder hartzeer den winter hebben zien
vertrekken en dat we de lente met blyden
jubel verwelkomen. Het is voor ons nog altyd
een genot om het ontwaken van de natuur te
mogen gadeslaan en de verschijnselen van bet
nieuwe leven te nmgen aanschouwen. Misschien
is het hieraan toe te schrijven, dat spelende
kinderen onze aandacht trekken. Van morgen
ontmoette ik een troep kinderen, die naar
school gingen, op wier gelaat de trekken der
onbezorgdheid te lezen waren. De heldere stem
men klonken zoo frisch in de voorjaarslucht,
dat ik onwillekeurig een oogenblik bleef staan
om er naar te zien en te luisteren. Misschien
is het daaraan toe te schrijven, dat ik een
weinig schrik als ik sommigén hun vrees hoor
uitspreken, dat het gevaar der versteening de
Gereformeerde Kerken bedreigt, want niet
waar het zou vreeseljjk zijn, indien zy daar
eeDs aan gingen lijden. Gewoonlijk kom ik
meestal spoedig het weer te boven, want het
is voor de eerste maal, dat ik zoo iets moet
vernemen. Doch het zou aan lichtzinnigheid
grenzen, als men er zich heelemaal niet over
bekommerde. Het kwaad, dat met deze bena
ming wordt aangewezen, heeft zich in de his
torie voorgedaan. De Kerk in het Oosten, welke
wy nu nog aanduiden als de Grieksch-orthodoxe
is er niet aan ontkomen. Tijdens de Reformatie
in de 16e eeuw zyn er oogenblikken geweest,
waarin het scheen, dat deze Kerken uit haar
slaap zouden ontwaken en dat zy de banden
van een doode rechtzinnigheid zouden verbre
ken, want onderscheidene harer voormannen
zochten gemeenschap met de ontwaakte Kerk
van 't Westen en wilden ook hun Kerk doen
deelen in de zegeningen, welke God hier zoo
mild had uitgestort, maar de tijd ging voorbij
zonder dat het tot een algeheele hervorming
kwam. Het bleef bij enkele voorbijgaande ver
schijnselen en die Kerk heeft verder het for
malisme in de hand gewerkt. Er kwam geen
vernieuwing en voorzoover wij oordeelen kun
nen was het alleen het uiterlijk, dat bewaard
bleef. In haar hebben wy nog in dezen tyd
een afschrikwekkend voorbeeld, dat onze Ker
ken voor oogen moet blyven staan.
Als sommige lezers zouden zeggen maar die
Kerk is zoover van ons verwijderd en wy zyn
zoo weinig met haar op de hoogte, dan is het
wellicht goed, dat wy herinneren aan onze
eigen Kerken in de laatste helft van de 17e en
de eerste helft van de 18e eeuw. Wy weten
wel, dat er reeds toen afwijkingen van de be
lijdenis zich voordeden en daaraan geen paal
en perk gesteld werd, omdat er geen algemeene
Synode na 1618 gehouden is, maar de meest
plaatselijke kerken hielden zich toch by de
aloude confessie. Eiken Zondag kwam de ge
meente saam in haar bedehuis, eiken Zondag
was er prediking, welke niet in stryd was met
de H. Schrift, maar het was hoofdzakelijk vorm.
Men hield zich aan de leer, welke van de va
deren overgeleverd was, toen was haast nie
mand, die haar in't openbaar tegensprak. Doch
hoe weinig betrouwbaar zulk een toestand is,
is duidelijk gebleken, by het opkomen van het
rationalisme, dat niet langer in den Bybel het
richtsnoer voor belijdenis en wandel huldigde,
maar de menschelyke rede verhief, als de hoog
ste Reehter, die te beslissen had. Het duurde
niet lang of professoren en predikanten ver
lieten den rotsbodem der bizondere openbaring
en bouwden op den zandgrond van het eindig
verstand. De gemeenten gingen mede en van
den Dollar tot de Schelde klonk de lofzang
voor de menschelyke rede, welke het woord ter
verlossing gesproken had. Waarlijk, als het
ooit aan het licht gekomen is, hoe weinig weer
stand de doode rechtzinnigheid bieden kan aan
de dwaling, dan is dit toen glashelder uitge
komen. Het zou na zulk een droeve historie
dubbel onverantwoordelijk zyn, indien de Ge
reformeerde Kerken zich opnieuw aan een der
gelijke zonde schuldig maakten.
Met het oog op het verleden keuren we het
goed, dat de wachters op Sions muren tegen
dit gevaar waarschuwen. Daar is niets tegen.
We willen ook gaarne erkennen, dat de een
eerder dan een ander de beginselen van zulk
een kwaad ontdekt. Maar we meenen ook, dat
men licht eenzijdig wordt en overdrijven kan.
Als men my vraagt, of onze Kerken den voet
gezet hebben op een weg, welke onherroepelijk
tot zulk een einde voert, dan antwoord ik met
vrijmoedigheid, dat ik daarvan nog nimmer
iets bespeurd heb. Daarmee spreek ik niet uit,
dat ik nooit menschen ontmoet heb in onze
kringen die er vatbaar voor waren, dit zy verre
maar ik bedoel er mede, dat, voorzoover ik
oordeelen kan, dit kwaad in onze kerken niet
met rust gelaten wordt. Er wordt voortdurend
op gewezen, er wordt voortdurend tegen geij
verd. Het is reeds meer dan veertig jaren ge
leden, dat men van zekere zyde uitsprakdie
Kerken der scheiding gaan den tyd tegemoet,
dat zy geheel zullen verdorren. Zy staan buiten
het leven, zy hebben geen oog voor de bijzon
dere eischen, welke het leven onzer dagen aan
de prediking van 't evangelie steltzy houden
angstvallig vast aan de traditie het gaat hun
als de joden na de ballingschap, die zwoeren
by wat de Rabbijnen eenmaal gezegd en vast
gesteld hadden en zy zoeken hun heil in een
leer, welke nu eenmaal niet voor dezen tyd
past. Eerlyk gezegddit maakte op my indruk
en ik heb oogenblikken van onrust doorleefd.
Later echter dacht ik er anders over, want ik
bespeurde, dat zulk een agitatie bewust of on
bewust voortkwam uit afkeer t^gen de Gere
formeerde belijdenis, welke men uit het leven
van ons volk verdringen wilde om ruimte te
krygen voor zoo het heette nieuwe opvattingen,
welke beter geschikt waren voor onze dagen.
Dit heeft er my toegebracht om de waarheid
door God geopenbaard nauwkeuriger te onder
zoekeu, waarvan het gevolg is geweest, dat ik
steeds meer bewondering gevoelde, voor wat
de Gereformeerde Kerken van ouds hebben
beleden. Ja, de liefde tot deze waarheid is by
my gegroeid en het zou my leed doen, wanneer
onze kerken ooit het oude spoor verlieten. En
raadpleeg ik nu met wat volgende jaren my
hebben doen zien, dan moet ik erkennen, dat
de Gereformeerde Kerken zich niet schuldig
gemaakt hebben aan verstarring, maar dat zy
met vasthouden aan de waarheid een open oog
hadden voor de vele verschijnselen, welke zich
allerwege voordeden en waarop zy voortdurend
gewezen hebben.
Of zy het ideaal reeds bereikt hebben, wie
zou dit durven beweren. Zy hebben hoog ge
mikt, want zy willen niet alleen zyn Kerken,
die een gezuiverde belijdenis hebben, maar zy
wenscben belijdende Kerken te zyn. Het is
hun niet te doen om de belijdenis te bewaren,
gelijk men antiquiteiten bewaart, neen, zy wil
len zelf belijdende zyn in 't midden van de
veelbewogen dagen van dezen tyd. Zy willen
niet een banier, waaronder vorige geslachten
gestreden hebben, om deze voortaan nog eens
te kunnen toonen aan hen, die prys stellen op
wat er voorheen gebeurd is, maar zy willen
trouw aan het vaandel die strijd voortzetten
tegen alle vijanden, die de waarheid verzaken
en haar van kracht berooven. Zy weten toch,
dat de Kerken alleen haar plaats waardig zyn,
wanneer zy voortdurend die waarheid zich toe
eigenen, haar verwerken en haar uitspreken in
een taal, welke in onzen tyd verstaanbaar is
en haar beleven. Wanneer men haar onpartijdig
beoordeelt en onderzoekt, of zy daartoe arbeiden
en daarnaar streven, dan vroegen wy het oor
deel niet wyl het duidelijk is, dat zy nog altyd
daarnaar jagen. Ook zy hebben het levendig
besef, dat zy er nog niet zyn, dat zy er nog
lang niet zyn en zy kunnen het dun ook best
verdragen, indien men haar hare gebreken on
der 't oog brengt, maar zy zullen het niet ge
dogen, als men haar het brandmerk van ver
steening wil opdrukken, wetende, dat zulk een
handelwijze onbillijk is.
'D|e klacht bereikt ons soms, dat in eenige
kerken slechts in één enkelen dienst gelegen
heid is het heilig Avondmaal te vieren.
Gezinnen waarin, hetzij door nog zeer jonge
kinderen, hetzij door krankheid van een der
huisgenooten, alle Avondmaalsgerechtigden niet
tegelijk opgaan kunnen, komen.-daardoor in de
onmogelijkheid geregeld van dit Sacrament
gebruik te maken.
Zoo gebeurt het dat door omwisseling vader
en moeder slechts ééns in het halve jaar
kunnen aanzitten.
Gelegenheid om hulp van elders voor zulk
een Zondag in te roepen is er niet altijd.
Dat kan ook niet in vele gezinnen met
zeer jonge kinderen. In grootere steden om
dervangt men het bezwaar door op twee ach
tereenvolgende Zondagen in verschillende ker
ken Avondmaal te houden; hoewel ook daar
dikwijls in beide beurten op één Zondag ge
legenheid is. Het lijkt ons noodzakelijk, dat
met genoemde klacht ernstig rekening wordt,
géhouden.
De Kerkeraad streeft er naar om de ge
meente trouw te doen deelnemen aan de
Sacramenten; hij mag dan niet door een on
deugdelijke regeling tegenhouden wie gaarne
mede aanzat, maar dit door gebondenheid!
aan huis op die ure niet kan.
Al zijn het er in een gemeente maar en
kelen, dan kan het geen overwegend bezwaar
zijn ter wille van die enkelen een tafel aan
te richten in den tweeden dienst. Doet dat
tot Mijn gedachtenis, heeft de Heiland ge
zegd en dan moet de Kerkeraad dit mede
uitvoerbaar trachten te maken.
Er zijn dingen tegen. Men merkt onder de
tweede lezing van het Formulier mindere be
langstelling. Voor de predikatie blijft er niet
zooveel 4;- ijd over. Maar die bezwaren vallen
in 't niet bij het groote voordeel, dat allen,
die dit begeeren ook de gelegenheid hebben.
En daarin aan hun Meester gehoorzaam kun
nen zijn. I I I
Alleen dringe men er op aan, dat wie
'smorgens komen kan, niet wachte tot den
middag.
In grootere dorpskerken komen er van de
negen tafels ongeveer zeven 's morgens eij
twee 's namiddags. Er blijft dan tijd genoeg
voor eene Nabetrachtingspredikatie over.
Niet zeldzaam verneemt ge de opmerking,
dat de Synode zooveel geld kost. Men spreekt
dan van sommen nog boven de vijftien dui
zend gulden. Zoo'n vaart loopt dit niet. Dit
getal is genoemd, maar men vergat, dat daar
meer dan de helft bij was van een vorige Sy
node, waarvan nog niet alles betaald was.
Het zal met die kosten wel schikken.
Natuurlijk kost zulk een Synode geldreis
kosten, verblijf, drukken van rapporten, het
loopt alles spoedig aardig omhoog.
Maar is nu over alle kerken omgesïai
gen een bedrag van zeven duizend gulden
zoo groot? Goed gerekend kost het elke kerk
gemiddeld nog geen tien gulden.
Niet dé moeite waard om van te spreken,
wanneer wij als vrucht dezer Synode wat
we zeer hopen, de rust en de vrede van
Jeruzalem zien terugkeeren. We moeten als
kerken ook op de kleine uitgaven bedacht
zijnmaar laten wijl ziende de groote be
langen die op het spel zijn, en de inspan
ning die fle Synodeleden zich getroosten, niet
al te armoedig zitten murmureeren over „het
kost zoovéél". f |j 'J|