LOURENS INGELSE.
FEUlLLETOfl.
J. BUIJZE.
UIT DE PERS.
Brieven zonder adres.
zou zijn.
't Was niet zoo.
Ik trof het wonder slecht. Slechts één open
bare vergadering werd er in die week ge
houden.
't Was op Woensdagavond. Een aantal Asse
naren had op het gerucht hoe snel ver
spreidt- zich zulk een gerucht in de Synode-
stad dat er een openbare zitting was, zich
naar de fraaie nieuwe kerk begeven.
We waren er een vriend van mij en
ik ook aanwezig.
Klokslag acht verschijnt het Moderamen.
De Synodeleden zijn aanwezig.
De nog jeugdige voor zijn leeftijd uitziende
praeses ds. Fernhout geeft een psalmvers op,
dat gezongen wordt zonder orgelbegeleiding.
Leest het Formuliergebed ter opening van
Kerkelijke Vergaderingen.
Enkele mededeeÜngen worden gedaanen na
ongeveer een kwartier gaat de vergadering w'eer
in comité.
De misschien honderd nieuwsgierigen schui
ven door de banken naar de kerkdeur; op
'Kun gezicht het bekende lachje waarmee te
leurstelling verbloemd wordt.
Het kan toch echter niet anders.
Stel je voor dat al deze vragen van hoor
en wederhoor deze soms teedere en het in
tieme leven van een kerk rakende zaken, in
een publieke samenkomst verhandeld werden 1
Houd den rook binnen de schouw, zeiden
onze Vaderen, en we doen onverstandig als
we er niet nanr luisteren.
Maar gewerkt wordt er. Achter die geslo
ten deuren van 't kerkgebouw waarop de drei
gende witte plakkaten staan: „Geentoegang.
Vergadering in Comité", wordt heel wat ge
presteerd.
We waren in ons hotel daar ook wel ge
tuigen van; bemerkten het in het korte uur
na den maaltijd, waarin een wandeling werd
gemaakt.
Het valt niet mee, om week aan week van
huis tezijnhet zijn niet allen predikanten,
er zijn ook zakenlui onder, die in het uur
van hun maaltijd nog telkens aan de tele
foon geroepen worden, om inlichtingen te ge
ven in dingen thuis.
Ge kondt die afgevaardigden ook wel eens
aantreffen diep onder den indruk van het
verhandelde op zoo'n dag. Wiajit dat houd ik
vol Amice, ai heeft v. cl. B. in Woord en
Geest mij van Roomschgezindheid beschul
digd, ge merkt aan alles, dat zij ten volle
van hun verantwoordelijkheid overtuigd zijn.
Daar zijn broeders, die in een zelfde detail
van zaak een zwaar hoofd hebben: ande
ren die. een zonniger kijk er op kregen; maai
bij allen komt ge onder den indruk dat het
eenige waarnaar ze verlangen is: zooveel ob
jectieve gegevens te mogen verkrijgen dat er
een uitspraak wordt gedaan, die men voor
God en geweten en alzoo voor ieder verant
woorden kan.
Baar waait U in Assen, als buitenstaander
gelijk ijk daar was, absoluut niets van een
geest £oe als van: Barbertje moet hangen.
Men loopt er ook niet krom 'Va.n het probleem.
E och welk gesprek ge ook voert, ge merkt
voorzoover men zich uitlaten mag en wil,
dat de leden van de Ctenerale Synode diep
beseffen wat er naar weerszijden aan deze
dingen vast is.
Daarom Amice, kan ik het zoo slecht uit
staan, dat reeds van te voren wantrouwen
gezaaid werd. Ge leest misschien Woord en
Geest niet; natuurlijk dient v. d. B, mij! van
antwoord.
Wat ge van dit blad zeker niet verwachten
zoudt, gebeurtTerstond wordt ge bij een
bepaalde rubriek ingedeeld en Roomsch ge
noemd. Ik meende dat het niet in den geest
van Woord en Geest was, zoodra iemand wat
gezegd had, een stempel uit het ketterkistje
te nemen, en hem het merk op te drukken,
van niet-GereformeercL
Misschien wil v. d. B. behalve de paar
uit hun verband gerukte regels zijn lezers
ook nog wel even deze voorzetten, die op
zijn aanhaling volgden:
„Eerst wanner de uitgebreide rappor
ten verschenen zijn, kan men eventueel
constateeren, dat er niet aan de goe
de its r o u w der leden, maar hoogstens
aan de argumentatie iets, naar eigen in
zien dan nog maar, ontbrak".
Of dit nu op de Roomsche lijn ligt, sta aan
U te beoordeelen, Amice.
Ik denk overigens dat de ontwikkelde lezers
van Woord en Geest ook uit de aanhaling
Een episode uit het geestelijk leven op
Walcheren omstreeks 1780.
11. door A. JANSE.
En dan in dien stryd als Zondag 1
van den Catechismus reeds lang eigendom is
geworden, dan kan ook Vr. 86 spreken van
de verzekerdheid uit de vruchten maar dat
is geheel iets anders dan geloof op grond van
de vruchten.
Wanneer de vaders en de moeders van
het komende geslacht niet maar ojficiëel in de
kerkmaar ook onder elkaar in het gewone
volksleven in deze ware religie geoefend wor
den, dan zal de zonde onzer vaderen tegen het
2e gebod (eigenwillige godsdienst) uit onze
kerken door Gods Geest en Woord gebannen
worden, want de Heere bezoekt wel de zonde
in het 3e en 4e geslacht, maar doet ook wel
dadigheid aan duizenden dergenen die Zyn ge
boden (hoé Hij gediend wil zijn, geloofbekee
ringH. Avondmaalonderhouden.
Er is nóg iets uit deze geschiedenis te leeren.
Ingelse streed als onbekeerde reeds, voor de
zuivere religie, zoo hij meende. Maar hy ver
giste zich deerlijk. Heidensche en Roomsche
denkbeelden overwoekerden zijn religie.
Hij noemde zich Gereformeerd, maar hij was
het niet. Zoo zijn er nu nog.
zooals die daar ligt, niets Roomsch zullen ha
len. Want het vertrouwen werd daar niet uit
gesproken in de besluiten zelf, die aan cri-
tiek moeten onderworpen wordenwat wij
tegenover den galop van uit Zandvoort wil
den constateeren en nog steeds blijven doen is
Al kan er mogelijk aan de besluiten watman-
keeren, wij voor ons hebben geen reden om
ook maar in eenig opzicht hieraan te twij
felen, dat de leden van een onder zoo ern
stige omstandigheden samenkomende Synode
die besluiten trachten te nemen naa.r Gods
Woord (den objectieven maatstaf) en naar hun
geweten (den subjectieven oordeeler).
En dit vertrouwen is nog versterkt door
ons bezoek aan Assen.
Waar men niets af doet met een hand
gebaar, of men moet een handgebaar noemen
een vergadering, van een commissie, waar allen
bij tegenwoordig zijn, die ongeveer zes"uren
duurt.
Die tijd, intusschen Amice, zal het leeren.
Wachten we rustig af.
Misschien is de uitslag al hekend', als je
dezen ontvangt.
Z. v. B
29 Februari 1856. 1 Maart 1926.
De Hoofdredacteur van de Zeeuw, de in
onze provincie en daarbuiten bekende en
hooggeachte (h eer Buijse», viert D.V. 1 Maart
zijn zeventigsten verjaardag.
Waar Zeeland het land is, waar de „kroon
jaren" bijzonder in eere zijn en de leeftijd
van zeventig jaren volgens de Heilige Schrift-
alleen bereikt wordt door de sterken, mee-
nen wij goed te doen van dit voor den heer
Buijse, zijn familie en zijn vele vrienden zoo
heuglijke feit melding te maken „in de krant".
In de eerste plaats willen wij hem, en, naar
wij vertrouwen, mede namens zijn zeer vele
vrienden en kennissen onder onze lezers, har
telijk gelukwenschen met zijn zeventigsten ver
jaardag. Diat God de Heere hem dezen feest
dag schenkt is reeds een groot voorrecht en
een rijken zegen, maar dat onze Hoofdredac
teur dien dag nog mag vieren, terwijl hij nog
steeds zijn betrekking mag waarnemen, ver
dient zeker dankbare vermelding.
Want veel en druk heeft de heer Buijse
gewerkt. En zij, die hem kennen, weten wel,
dat hij eer den arbeid zocht, dan dien meed.
Wij denken aan zijn twaalfjarigen arbeid
aan de Prins Willemschool in Den Haag.
Wij denken aan zijn artikelen, die hijl toen
maals schreef in „de Wekstem" (hoofdredac
teur ds. J. H. D'onner), in „Gideon", e.a.
Wij denken in het bijzonder aan zijn bijna
veertigjarigen arbeid als hoofdredacteur van
ons blad. Dat hoofdredacteurschap beteekende
tot 1910, dat hij de eenige redacteur was.
Wat dat zeggen wil, kan alleen iemand be
oordeelen, die op de hoogte is van den gang
van zaken op een redactie-bureau.
Aanvankelijk tot 1 April 1887 verscheen
„de Zeeuw" tweemalen per week, vanaf ge
noemden datum tot 1 October 1905 drie malen
per week en vanaf dezen datum tot. heden
dagelijks. Maar of het formaat van ons blad
al vergroot werd en dus het werk toenam,
of de krant ook al meerdere malen per week
verscheen tot October 1910 was de heer
Buijse de eenige redacteur. En hoe ver
richtte hij zijn werk vaak onder drukkende
omstandigheden en langen tijd in primitieve
lokaliteiten.
Hiervoor past zeker groote, zeer groote
waardeering, ja bewondering.
Wij denken verder aan zijn jarenlangen ar
beid in ons Anti-Revolutionaire partijlevende
plaatselijke kiesvereniging, de propagandacliib,
zijn talrijke lezingen en debatavonden in en
buiten Goes, vaak zonder eenig honorarium,
en zijn leiding bij zoovele verkiezingsacties.
Wij denken verder aan zijn lidmaatschap
van den Gemeenteraad, aan zijn arbeid voor
de Chr. Normaalschool en bet kerkelijk le
ven en op zooveel ander terrein.
Het leven en de arbeid van den heer Buijse
zijn onafscheidelijk verbonden aan ons blad
„de Zeeuw" en dat w'eer aan de Antirev.
partij in ons gewest.
Doch de heer Buijse mag ook zegen op
zijn vairheid zien. Hoe werd zijn werk in het
begin bespot. Diat griefde natuurlijk den heer
B uijse, maar het prikkelde hem ook tot nog
grooteren ijver in den strijd voor de ons
dierbare beginselen. En onze God wilde dien
't Is niet licht om Gereformeerd te zyn
om zoo nabij de H. Schrift te leven als onze
vaderen, die onze belijdenissen opstelden.
'tls heel wat gemakkelijker om het op een
aecoordje te gooien en van allerlei stroomingen
wat over te nemen.
Waak daartegen, want Gereformeerd betee-
kent als 't goed is gedurige terugkeerge
durige reformatie tot de leer der Apostelentot
het Woord van God.
En dat alleen kan ons vasten koers geven in
den stroom van onzen tijd.
En nu kan men wel zalig worden al is men
niet zuiver Gereformeerd, Maar de Heere vraagt
meer, dan ons te laten zaligen. Hij wil ook
door Zyn volk op het hoogst geprezen worden.
Die Hem kennen mogen Hem belijden en Hem
loven.
Daarom, zoeken wij die „kennisse Gods" meer
dan verborgen schatten, zoeken wy die in den
Bijbel dat is de eenige zuivere bron.
Een bron, die Ingelse versmaadde eu licht
achtte voor zijn gebroken bakken van gevoelens
en bijgeloof.
Nu waren gelukkig niet al onze voorouders
in dien tijd zoo ver van Gods Woord als In
gelse.
Als bewijs daarvan wil ik U nog even ver
tellen van Cornelis de Korteden vriend van
Ingelse, dien hij op dien bangen Donderdag in
Middelburg vroeg of hij voor hem wou bidden.
De Korte reed 's Vrijdags te paard van
Grijpskerke naar Middelburg. Bij 't Zwaantje"
kwam de Baljuw van Middelburg hem tege-
f
arbeid rijkelijk zegenen. Ons blad mocht steeds
groeien en alle moeilijkheden te boven ko
men. Die ommekeer in de verhouding tus-
sclien de staatkundige partijen in onze pro
vincie is opmerkelijk. In 1886 was Zeeland,
voor wat zijn volksvertegenwoordiging en de
Staten aangaat, liberaal. Enthans? Men raad
plege maar de cijfers der laatste Tweede Ka
mer-verkiezingen. En ieder weet, d'at ook de
Staten van ons gewest in meerderheid rechtsch
zijn.
Onze lezers zullen het wel met ons eens
zijn, dat iemand, die zóóveel heeft mogen ar
beiden en op zijn zeventigsten verjaardag nog
in staat is, zijn dagelijksch werk te verrich
ten, rijk door God is gezegend en -bijzondere
reden heeft Hem te loven en te prijzen.
En dat te meer, omdat de journalistieke
arbeid voor velen zoo zenuwsloopend is. Dag
en avond neemt hij vaak in beslag, de vrije
Zaterdagmiddag was vroeger totaal onbekend,
terwijl „men" nog gaarne op een journalist
beslag legt voor werk op feestdagen. Op ver
gaderingen en bij lezingen, waar „men" rus
tig zit te luisteren, is een reporter ijverig be
zig om te „verslaan". Ook dien vermoeienden
reportagearbeid heeft dhr. Buijse gekend.
Wij bidden ook onzen jubilaris onder aan
bieding van onzen gelukwensch, toe, dat God
hem en haar bij het klimmen der jaren zege
nend nabij moge zijn. Diat onze Hoofdredac
teur zijn hulp en verwachting ook verder mo
ge stellen op dien God, voor wiens eereen
glorie hij zoovele jaren naar de mate zijner
krachten heeft gestreden.
Goes, 26-2-'26. A. DE LANGE.
Wij bieden met. betuiging van hoogachting
en eerbied voor wat dhr. Buijse door clehul-
pe Gods ook voor het kerkelijk leven van
Zeeland doen mocht, eveneens onze hartelijke
gelukwenschen aan. Gaarne hebben wij van
de aangeboden gelegenheid gebruik gemaakt,
dit stukje hoewel sterk verkort om het nog
thans te kunnen plaatsen, in onze Kerkbode
op te nemen. v. Dt
Er zijn zoo van die ernstige dingen, die wij
zoo dikwijls hoeren en zelf ook zeggen, dat
ze dreigen hun ontzettende beteekenis voor
ons te verliezen. Als wij b.v. zoo telkens en
telkens weer hooren en het zelf ook zeggen,
dat we toch zulke droeve tijden beleven, dat
het ongeloof toch zoo driest optreedt en de
menschen hoe lang zoo meer liefhebbers van
zichzelven worden, dan loop-en wiji gevaar, dat
dit clichétermen voor ons worden. Diat. we er
zoo aan gewoon raken en er ons zoo mee ver
zoenen, dat het uitspreken of het aanhooren
er van ons niet meer raakt of tenminste niet.
meer ontroert. Dit is trouwens een zeer be
grijpelijk verschijnsel.
Als vader en moeder hun jongen telkens
weer, te pas en te onpas, voorhouden, dat hij
toch zoo ondeugend is, dan zegt hijl op 't
laatst, als ze weer met een sermoen beginnen:
och, hou maar op, 'k weet het wel, ik ben
toch zoo ondeugend.
Zoo zijn er menschen met een lastig en on
genietbaar humeur van wie men ten laatste
zegtoch, laat ze maar, ze kunnen niet anders.
En zoo loopen wij nu ook gevaar, om de
klacht over de verwildering der zeden en
over de toenemende goddeloosheid, voor ken
nisgeving te gaan aannemen. Of ook, haai mede
te uiten, zonder dat we ons ernstig rekenschap
geven van haar beschamende en ontroerende
beteekenis. Op zichzelf is het trouwens niet
zulk een groote kunst, om een aantal woorden
en termen aan elkander te rijden over de
slechtheid van dezen tijd en over de godde
loosheid van ons geslacht. Maar wie zich zelf
leerde kennen, blaast niet zoo hoog van den
toren, want hij weet zich één met zijn volk
en zijn geslacht. Als wij 's Zondags naar de
kerk gaan, of in de kerk zitten, dan zijln er
om ons heen duizenden en nog eens duizen
den, die God vloeken, of ook zich om Hem
niet bekommeren. Die het overal zoeken, be
halve bij God en bij Zijn Woord, ja dat ver
achten en belachen.
En nu ben ik maar zoo bang, dat wijl het
in onze kerk en in ons kringetje zoo rustig
krijgen, dat we bijna niet meer ontroerd worden
door de ellende der duizenden buiten Chris
tus. Dat wij ons als volk en als geslacht niet
moet en reed verder vriendelijk pratende met
hem mee naar de stad. By de Seispoort ver
telde de poortwaehtster, dat de knecht van
Ingelse daar 's morgens was doorgekomen met
bericht van z'n gevangenneming, dat hy moest
overbrengen aan Ingelse en Sanderse, zyn va
ders, die op Grijpskerke woonden.
Toen De Korte met den Baljuw bij St. Joris
kwam riep deze ineens terwijl hij de pistool
trokVent staatDirect schoten de soldaten
toe en grepen De Korte en voerden hem ge
heel onschuldig naar de gevangenis het
's Gravensteen.
En als dan den armen man al z'n kleeren
ontnomen worden en hy daarop in z'n cel
wordt geduwd dan roept hij den cipier
achterna mag ik als 't u blieft een bijbeltje
hebben Is dat niet mooi En toen de vrouw
van den cipier hem een oud boek bracht is
hij troost gaan zoeken in het Woord van God.
Bij 't venstertje vaü z'n cel staande las hij daar
Jesaja 41, vol van troost voor het volk Gods,
(lees het maar na) en vol oordeel over
de vijanden van Gods kerk. Gij Israël, mijn
knecht, vrees niet, ik ben met u. Ik sterk u,
ook help ik u.
Hier geen vloekende balken en krassende
kraaien, geen aanraking Gods, die van onderen
op, door 't bloed heentrekt als een „gevoelige
roeringe" maar een menseh, die luistert wat
God zegt tot Zijn volk.
En toen was daar in die cel, die tot 8 uur
donker was en dat is wat voor een boer,
die de morgenlucht misttoen was het
daar licht. Omdat de Bijbel daar was. En
1 meer één met hen gevoelen. Die oogen sluiten
voor hun geestelijken nood, misschien nog
eens wat zeggen over den ernst der tijden en
de slechtheid der menschen, ma.ar ons feitelijk,
dat is met de daad, ver boven dat alles stellen.
En ja, als de dominé het eens goed zegt, dan
vinden wij liet best en dan knikken we mis
schien instemmend, maar verder is het ons
goed op ons eilandje.
En toch, op den ernst der tijden kan onder
ons nooit genoeg gewezen worden. Maar dat
wijzen op dien ernst der tijden en dat spreken
erover, moet ons uitdrijven tot heilige activi
teit. Het moet ons gebed vermeerderen, onze
beurs verder openen voor allerlei christelijk
werk, het moet onze voeten sneller maken en
onze handen, sterken, om te grijpen wat wankelt
ten doode.
Vroeger hadden we de rustige schutterij,
maar die kunnen we in den strijd der geesten
niet gebruiken. Nu niet en nooit.
Ik denk wel eens met zorg aan onze men
schen, die dag in dag uit een werkplaats, of
op een groot, kantoor, werken met oogeloovigen,
spotters en tegensprekers. Zeker, voor hen is
op den Zondag de kerk de plaats der ontko
ming, maar 's Maandagsmorgens moeten ze den
strijd weer in. Het christen-zijln in de praktijk
des levens is voor den een wel heel wat ge
makkelijker dan voor den ander. Men zegt wel
eens, dat menschen, die studeer en en onder
zoeken. worden geschud en dat is zoo, maai'
geschud wordt ook de eenvoudige, die daar,
soms heel alleen, werkt bijl en met tientallen
anderen, wier taal en wier spot hij hooren
moet en die hem van alles voor de voeten
werpen. Die heeft dit weer gedaan; die heeft,
dat gezegd, hoe rijhnt. ge dit? hoe ver
klaart ge dat?
Aan dezulken mag telkens wel weer in her
innering worden gebracht Jezus' afscheids
bede: lk bid niet, dat Gij hen uit de wereld
wegneemt, maar dat. Gij lien bewaart van den
booze.
Dezer dagen las ik in een blad, dat zich
aandient als een sociaal-anarchistisch orgaan,
dat iemand, die niet geloofde, dat Jezus geleefd
had, zich begrijpen kon, dat ze Hem niet uit
hebben kunnen staan, als Hij was als de men
schen die zegigen, dat ze zijn „echte" navolgers
zijn.
Le haat tegen den Christus Gods en al wat
voor Hem strijdt, komt steeds meer openbaar.
Maar het is nog heel wat anders, of we dal.
's avonds in een clubfauteuil bijl den haard
ontdekken, als we een kopje koffie drinken
en onze krant, rustig lezen, of dat we dat dag
in dag uit als het ware aan den lijve voelen.
Het is nog heel wat anders, of we dat 's Zon
dags hooren in de rustige kerk, waar niets en
niemand ons stoort, dan da.t. onze ooren er
iederen avond van tuiten en onze ziel er dage
lijks door gekweld wordt.
We herinneren ons een verhaaltje van een
dominé, die op straat een zijner gemeente
leden ontmoette, die aan clen arbeid was. De
man was stratenmaker en terwijl de dominé
zoo naar dat werk keek, zei hij': nou, dat
lijkt me een zwaar werkje! Ja, zei de man, 't
is net zoo zwaar als het werk van een dominé.
Hoe bedoel je dat zoo? Wiel, als liet goed ge
daan wordt, dan moet. het allebei op de knieën
gebeuren
Ik wil maar dit zeggen: christen-arbeider
zijn, christen-kantoorbediende zijln, ja wat men
nog meer noemen wil, het is zoo ontzettend
moeilijk. Och, niet theoretisch, niet op de ver
gadering met gelijkgezinden, maar in de dage-
lijksche practijk van het leven. Dait kost ontzet
tend veel strijd en gedurig gebed. En hoevelen
zullen er trouw 's Zondags ter kerk komen,
die op hun werk feitelijk reeds lang bezweken
zijn en van wie de vijland zegt: och, laat 'm
maar naar de kerk gaan, hij moet toch wat
hebben; wijl hebben niets geen last meer van
hem.
Het gaat ook met deze dingen, zooals het
ging met. den watersnood. WJj hier vonden het
heel erg en we keken telkens in de krant, of
het water ai viel. Maar de menschen bij wie
het water voor de deur stond, in huis kwam,
steeds hooger rees, stonden er heel anders
voor. Bij de kachel wisten wiji het precies Wat
de oorzaak was, wat er verzuimd Was, wait er
gebeuren moest. Maar die menschen daar zaten
niet bij de kachel, hoogstens zaten ze nog op
zolder en ze riepen en schreeuwden misschien
in hun angst.
Zoo gaat. het ook elders.
Ik kom nog al eens hier en daar en dan
luistert men ook wel eens. Als ik b.v. zoo hier
toen is het ook licht geworden in die verdrukte
bedroefde ziel, die daar 5 maanden en 13 dagen
gezeten heeft zonder ooit vrouw of kinders te
mogen zien.
Toen was daar de bevinding van Paulus en
Petrus, die na de geeseling God loofdendat
zy waardig geacht waren om smaadheid te lyden
voor den Naam van Christus.
Toen de rechters hem vroegen hoe gaat het
Korte toen zei by die kerker is my zoo'n
heerlyke plaats geworden. Ochmijne Heer en,
hoe harder gij mij drukt, hoe meer eer gij mij
aandoet.
Dat is echt Bybelsch
Dat is heidentaal des geloofs.
Toch was ook by De Korte die subjectieve
instelling op te merken. Met een vloed vau
woorden vertelde hy de rechters hoe goed hy
het had, welk een zalige bevinding God hem
had geschonken.
Dat deden Paulus en Petrus niet. Zy ver
kondigden niet hun „bevinding" maar de groote
werken Gods.
Hun grondslag des geloofs was niet de be
vinding, niet wat God gedaan had aan hun
„innerlijk leven" maar wat God gedaan had aan
Christus en daardoor aan hen. Ook Psalm 66
spreekt niet van „innerlijk leven" maar van
wat God gedaan heeft door de verlossing uit
de macht der vyanden. Vgl. vs. 5, 6, 12, 19
in verband met vs. 16.
(Slot volgt).