feuilleton.
LOURENS INGELSE.
DADERS DES WOORDS.
Het gezinsgebed.
UIT DE PERS.
Hkij.
Blondo en Parakan.
hij het voorrecht genoten, het Woord Gods te
mogen verkondigen op den kansel in het kleine
Overijselsche stadje.
Toen reeds sloeg voor hem de moeilijke ure
van zijn emeriteering.
Nauwelijks begonnen moest hij al ophouden.
God heeft dezen dienstknecht langs zeer diepe
wegen gevoerd.
Hoewel geen ambteloos leven leidende hij
was gemeenteontvanger stierf in hem nooit
de vurige begeerte om nog eens den herderstaf
te mogen opnemen.
Een paar jaar geleden scheen het er van te
zullen komen. In Oosterland in de Augustus
maand vervulde hij een paar Zondagdiensten.
Dat was echter zijn eenige en zijn laatste keer.
Zijn wensch is niet vervuld. Gods wegen zijn
hooger dan onze wegen.
Nu is aan zijn zwaar lijden, lichamelijk en
geestelijk, een eind gemaakt.
Als we hem bezochten tijdens de vacature
in Axel trof ons steeds zijn kinderlijk vertrouwen
op God.
Hij wist in Wien hij geloofde.
Schreef Gode niets ongerijmds toe.
„Hoe meer de aarde wijkt, hoe meer de hemel
voor mij nabij komt8, sprak hij nog op den
laatsten namiddag zijns levens.
„Mijn genade is U genoeg", dat was de
kracht van dit ook in de kerkelijke wereld reeds
schier vergeten leven van den thans ontslapen
ds. De Putter.
Het zij thans ook de troost en de steun van
zijn achtergebleven familie.
v. D.
XXV.
Formuliergebed of vrij gebed.
We stellen ons voor in dit en het volgend
artikel kortelijk de bezwaren weer te geven,
die door Koelman tegen het gebruiken van
formuliergebeden in het gezin en de binnen
kamer werden ingebracht. Later hopen we
die aan een nadere beschouwing en beoor
deeling te onderwerpen. Niemand mag dus
meenen, dat wij al de bezwaren, door hem
genoemd, zouden deelen.
Maar het lijkt ons wel gewenscht die be
zwaren hier ter sprake te brengen om onzen
lezers de gelegenheid te geven ze zelf eerst
consciëntieus te overwegen.
Het eerste deel van zijn predicatie kunnen
we dan laten rusten. Daar heeft hij het over
het publiek gebruik der formuliergebeden
over het gebruik der formuliergebeden door de
Dienaren des Woords in den openbaren eere-
dienst. In een artikelenreeks over het gezins-
gebed kunnen we dat laten rusten.
Systematisch als die oude vaderen altijd
werkten, zet Koelman ook zijn bezwaren tegen
het formulierbidden als soldaten in 't gelid.
Hij onderscheidt daarbij dan drie groepen.
In de eerste groep noemt hij dan een tiental
bezwarenin de tweede zes en in de derde
nog een zevental. Dat wordt bij elkaar een
groot getal, waaruit reeds blijkt dat Koelman
in deze materie heel wat op zijn hart had.
Als eerste bezwaar noemt hij, dat men bij
het zich binden aan de formuliergebeden niet zoo
bidt in den Geest, als het in Judas 20 wordt
geëischt in de woordenbiddende in den
Heiligen Geest. Men bidt dan niet naar het
ingeven van Gods Geest, maar naar het ingeven
en voorschrift van het gemaakte gebed, dat
door een mensch is opgesteld.
Een tweede bezwaar voegt zich hierbij, dat
men zoo, steunende op het formuliergebed,
strijdt met een tekst als Rom. 8 26, waar
gezegd wordt, dat de Geest onze zwakheden
mede te hulp komt, omdat wij niet weten wat
wij bidden zullen gelijk het behoort. Als het
is dat wij geen bekwame woorden kunnen
vinden om te bidden, hebben wij om dat te
leeren niet een formulier noodig, want wij
hebben de belofte, dat de H. Geest het ons
leeren wil.
Een derde bezwaar grondt zich hierop, dat
de Heere Jezus aan al zijn geloovigen eenige
genade en gave geeft om te kunnen bidden
uit het hart. Volgens Zach. 12 10 belooft
GodDoch over het huis Davids en over de
inwoners van Jerusalem zal Ik uitstorten den
Geest der genade en der gebeden. En de Heere
neemt het ons kwalijk als we de gaven Gods,
Een episode uit het geestelijk leven op
Walcheren omstreeks 1780.
6. door A. JANSE.
„Inmiddels was het reeds in den nanacht dat
ik hun in handen viel. Myn vrouw gilde het
uitwat moet ik nu gaan doen met myn
kindertjes. Waarop ik haar verlegen tot in de
ziel, en met diepe droefheid ten antwoord gaf
dat zal met u wel gaan
Maar voor my, zoo dadelyk te moeten sterven
en onbekeerd te zyn, dat was allerver
schrikkelijkst
Zie, hier hebt ge weer de 18e eeuw op z'n
slechtst
Zyn vrouw mocht gerust onbekeerd leven,
dat zou wel gaan, dat zou in de practijk wel
schikken. Maar onbekeerd sterven dat ging niet.
't Zwaartepunt van den godsdienst ligt hier in
'fc stervensuur, als de ons! erfelijke ziel (ook een
uitdrukking, die toen bijzonder geliefd was,
maar die ge nergens in de H.S. vindt) als die
ziel maar behouden aanlandde, dan kwam het
leven zonder God er niet zoo op aan.
Bovendien, waar was hier de liefde voor z'n
vrouw en kindertjes. Weet ge hoe de marte
laren der 16e eeuw oordeelden? Met mij zal
't wel gaan maar ik heb zorg voor m'n
vrouw en kindertjes. En dan grepen zij door
die in ons zijn, verzuimen en niet opwekken.
Het was een ontrouw dienstknecht, die het
talent in een zweetdoek weglegde en begroef
Luk. 19 20, 22, waar het toch winst moest
doen.
In de vierde plaats merkt Koelman op, dat
het bidden met bepaalde formulieren veelszins
strijdt tegen de natuur van het gebed. Want
recht bidden is als zijn hart voor God uit
storten, maar een formulier uitspreken is niet
zoo eigenlijk zijn geest uitstorten, maar op z'n
hoogst is het zijn geest voegen bij de voor
geschreven woorden, die men uitstort. Iemand
echter, die uit zijn hart bidt is meer in staat
om zijn geest uit te storten, want hij stort
het gebed uit zijn hart, naardat zijn hart uit
geeft
Bij het gebruik van een formuliergebed, zoo
wordt als vijfde bezwaar aangevoerd, komt
ook niet die inspanning van geestelijke kracht,
die noodig is. Het gebed moet niet flauw ge
zegd worden, maar het moet uit het diepst
van het hart opkomen, daarom moet er kracht
achter werken, als in het water dat in een
bron opborrelt en zich naar boven werkt; het
moet als een heilig offer door vuur naar boven
gezonden worden.
Ten zesde, en hier gebruikt Koelman een
teekenende uitdrukking bij het gebruik van
een formulier gebed, loopt de tong voor het
gemoed, maar dat is de omgekeerde orde, het
gemoed moet voor de tong loopeneerst moet
het hart spreken, dan de tong, want het gebed
moet hartetaal zijn. Van Hanna staat: zij
sprak in haar hart, alleenlijk roerden zich haar
lippen 1 Sam. 1 13. In Ps. 119 145 leest
geik heb van ganscher harte geroepenver
hoor mij o Heere 1 Alleen wie in zijn hart en
gemoed een zaak van God begeert, die bidt
eerst recht.
De voorbeelden van de gebeden der heiligen,
die we in de H. S. hebben dit ten zevende
zijn voorbeelden van gebeden, die uit den
Geest gebeden werden. En nergens heeft men
een gebod of exempel der vromen, dat leeren
zou, dat men uit een formulier van gewone
leeraars gemaakt, zijn gebed zou uitspreken.
Als achtste bezwaar geldt, dat bidden een
strijden en worstelen is. In Rom 15 30 zegt
PaulusEn ik bid u broeders, door onzen
Heere Jezus Christus en door de liefde des
Geestes, dat gij met mij strijdt in de gebeden
tot God voor mij. Maar als men aan de for
mulieren hangt kan men niet strijden en wor
stelen omdat men zich bindt aan de woorden
van het formulier en geen vrijheid neemt om
daar af te gaan en met pleitredenen bij God
aan te houden.
Belangrijk is wat Koelman noemt in de
negende plaats.
Hoe menigmaal gebeurt het zoo zegt hij
dat ons onder het bidden troostelijke be-:
loften of andere krachtige pleitredenen door
den indachtigmakenden Geest worden te bin
nen gebracht, die men, vrij uit het hart bid
dende, gebruiken kan en zal, maar als men aan
het formulier hangt, zoo doodt en bluscht en
onderdrukt men die heilige ingevingen of men
luistert er niet naar en wil ze niet in acht;
nemen. Hoe menigmaal komt er ons het een
of ander in het bidden voor de aandacht, dat
bijzonder op ons pastmaar als men aan zijn
boek of voorschrift besluit te blijven zoo wordt
dat voorbij gezonden en verworpen. Hoe me
nige heilige en goede beweging en beweeg
reden vindt een vurig bidder dat onder het
bidden hem te binnen komt en die hem zeer
dienen kan tot versterking en bevestiging van
zijn geloof en hoop, maar door het formulier
te gebruiken laat men geen plaats voor die
bewegingingen maar zendt ze voorbij en on
derdrukt ze. Hoe menigmaal bevindt een waar
bidder, dat de Heere of eenige stralen en be
wijzen van Zijn gunstig aangezicht op 't hart
zendt of wel integendeel Zijn aangezicht van
hem verbergt als weigerende allen zegen en
niet-aannemende het gebed, dat toegebracht
wordt. Wanneer dat opgemerkt wordt, zal dat
aanzetten om of te danken met blijdschap of
te klagen en sterker aan te dringen om eenig
licht, weenende achter den Heere. Maar als
men aan de formulieren hangt, zoo gaat dat
als ongemerkt voorbij en men schikt zich niet
naar de gelegenheid en ongelegenheid, hetwelk
toch de Heere wilde en verwachtte.
We besluiten voor ditmaal met nog het
laatste bezwaar van de eerste groep te noe
men en geven dat weer met Koelmans eigen
woorden: „De oorzaak waarom de meesten
aan de formulieren blijven hangen is snood en
het geloof de beloften in Gods Woord aan voor
weduwen en weezen en pleitten op die be
loften ook voor zich zelf. Die menschen kenden
Gods Woord.
Bjj Ingelse niets van dit alles.
Hü was nog onbekeerd, dat wist hij door
ingeving. En nu mocht hij geen enkele belofte
Gods toe eigenen, volgens de toen en ook
nu nog wel heerschende meening.
Wel kende hy de Bybelsche Geschiedenis.
Maar hij gebruikte die precies als een kind.
Hjj zag overal in die Bybelsche verhalen zich-
zelve ajgebeeld. Als Manasse kroop hij op de
vliering. Als een Judas was hjj onder de
broederen geweest. En bjj zyn gevangpnnemirig
bjj dien overgang van zyn hofstee in de kale
gevangenis vergelijkt hjj zich by de varkens
van Gadara, die zóó uit de vette wei in de
zee stortten.
De bybel is voor bem niet historie, maar
prentenboek van zyn eigen leven. Wanneer die
vergelijking dan niet het diepere geestelijke
leven betreft is ze zeer gevaarlijk. Als byv.
alle ryke jongelingen hun beeld zien in den
ryken jongeman tot wien Jezus zeide Ga heen,
verkoop alles wat gij hebt en geef het den
armen, dan komt de wereld vol kluizenaars.
Ingelse vertelt verder
Men plaatste my in een rijtuig van achter,
zwaar geboeid, tusschen twee gerechtsdienaars;
het rijtuig was bespannen met 4 paarden en
zoo werd ik weggevoerd van den Oranjepolder
in den zeer vroegen morgen van 6 Nov. 1778
naar Veere en daar op den gevangentoren ge-
hatelijk want als men recht gaat onderzoeken,
waarom de menschen zoo gaarne formulier
gebeden willen gebruiken en daaraan vastblij-
ven, ondervindt menhet is hun luiheid, lus
teloosheid en vleeschelijke gemakzucht; want
de belijders der religie zijn grootendeels traag
en onwillig om veel en ernstig in 't gebed
bezig te zijn zij hebben geen lust om met God
vertrouwelijk en uitgebreid te handelen; zij
schuwen en haten de moeilijkheid die er is
in het zijn gansche hart voor God in 't gebed
uit te storten; het is hun te veel moeite, de
zaken die zij zouden verzoeken en de pleit
redenen om die te verkrijgen uit hun eigen
hart en uit den bijstand des Geestes voort te
brengenze zijn met den minsten arbeid ge
diend hun vleesch zoekt z'n gemak, welnu
dat vinden zij in het formulier bidden, want
nooit staan ze verlegen, zij weten wat ze bid
den zullen, immers zij kennen hun formulier
van buiten of ze kunnen het uit het boek lezen,
als het bij de hand isdit is zeer gemakkelijk
en kost weinig moeiteook is het kort en zij
zijn spoedig klaar en dat behaagt hun wel".
Heij.
In „De Wachter" van 1 Jan. j.l.wydt Prof.
Lindeboom een groot artikel aan een bespre
king van de brochure door ds. C. Bavinck c.s.
onder den titel „Ons aller Moeder" uitgegeven.
We nemen nemen daarvan een deel hier
over.
In dit geschrift zyn te waardeeren de door
gaans goede toon, vele op zichzelf uitnemende
dingen en de goede bedoeling, mede te werken
tot wegneming van de onrust, door genoemde
„kwestie" in de Kerken verwekt. Het geeft meer
dan de titel belooft. Niet alleen „een woord
van voorlichting en getuigenis", maar zelfs een
voorstel tot „oplossing". Dat is echter, naar
myn inzien, het zwakke punteen conclusie,
die ook niet geheel past op de voorafgaande
„voorlichting en getuigenis". Doordat voorstel
is de brochure eenzydig en uitteraard niet ge
heel onpartydig. Die „oplossing" neemt de ge
wichtige taak der, ook m.i. zeer gewenschte en
dringend noodige, beëindiging van „de zaak-
Geelkerken", met een formeele kwestie begonnen,
en al spoedig tot een „leergeschil uitgegroeid",
blz. 28, wat te gemakkelyk op.
Eenzydig. Omdat zy tegenover de Classis en
de Partic. Synode veel vrymoediger en krasser
optreedt dan tegenover de andere party. Men
leze „Het is natuurlyk mogelyk, dat de kwestie-
Geelkerken tot oplossing komt door een vrij
willige verklaring van dr. Geelkerken zeiven".
Daarom dringen de vyf ambtgenooten dan ook
met den meesten ernst er op aan, dat Z.Eerw.
de oplossende „verklaring", die ook de Classis
hem verzocht heeft, nu eindelijk geve. Dat
zoudt gij verwachten maar daar komt het niet
toe. „Wy zouden in dezen wel den wensch
kunnen uitspreken, dat hy het doe. Maar een
voorschrift projectee-en voor zyne gedraging
past ons niet". „Maar mocht dr. Geelkerken
op formeel kerkrechtelijke gronden geen andere
verklaring willen geven, zoo is daarmee vol
strekt niet bewezen, dat hy afwijktDeze
slappe houding is niet in overeenstemming met
de gezonde, kloeke taal, waarmede dit pleidooi
wordt ingeleid, blz. 1 en 2 - dat „de Christen
desnoods over ernstige formeele bezwaren heen
stapt, zelfs hetgeen hy formeel onrecht acht,
langmoedig wil verdragen, wanneer hy slechts
weet dat de materieele waarheid onaangetast
blyft. En hierom gaat het ten principale in dit
gedingde veiligstelling van het kostbaarste
goed, dat de Kerk des Heereu bezithet Woord
van God!" Dat het ook de Classis er om te
doen is te waken voor die „veiligstelling" van
„het Woord van God", erkennen de broeders
zeiven, blz. 15. Indien dr. G. in het begin dei-
behandeling eenvoudig had willen mededeelen
zyne exegese van de slang, de boomen in den
hof c.a., dan had de Classis kunnen beoor-
deelen, of daarmee al, of niet, aan de waarheid
van het Woord van God wierd tekort gedaan.
Dr. G., zelf blijkbaar overtuigd, dat zyne op
vatting, schoon afwijkend van de „traditioneele"
onder ons, geheel in overeenstemming is met
al de Schrift en met de Gereformeerde Belij
denisschriften, zou dan hebben mogen ver
wachten, dat de Classis met blijdschap en dank
die opvatting zou hebben vernomen en accoord
bevonden. Nu is m.i. toch dit wel duidelijk:
als we alle omwindsels en byhangsels terzy
bracht, waarin het zeer donker was.
Daar zat ik nu, met verlangen uitziende, dat
het dag wierde.
Den volgenden dag kwam hy bij enkele
heeren in verhoor. Zij beklaagden hem, zyn
zaken g ngen zoo goed en dan nu zich zoo
ongelukkig gemaakt 'twas zeker niet uit
hemzelven hy was zeker verleid geworden
door anderen zeker door dien ouden heer
Zyne Excellentie Wilhelm van Citters van
Rynsburg by Oostkapellehy zou spoedig los
komen als hy zyn verleiders aangaf, maar zoo
niet, dan zag het er ongelukkig voor hem uit,
hy wist wat er met oproermakers gebeurde.
Daarna weer terug in de gevangeniseen
„plaatse leelyk om te zien".
Daar zat Ingelse nu met den dood voor
oogen in de gevangenis. En dan onbekeerd.
En 't allerergste was, dat er geen hoop voor
hem bestond, geen belofte voor hem was, geen
enkel woord van genade voor en aleer hy van
zichzelven mocht gelooven dat er wat met hem
veranderd was, dat de Heere wat in hem ge
daan had, dat hy kenmerken der waarachtige
wedergeboorte vertoonde. Hy was een zondaar
ja maar voor een onbekeerden zondaar stond
er niets in den Bybel.
Hij had dus geen toevlucht.
Er moest eerst wat met hem gebeuren.
Daar wachtte nu de man op in doodelyke
angst.
Arme man
Maar zyn er nóg niet zulke menschen in
Walcheren
't Eenige, dat hy doen kon, was roepen tot
I laten, dan is de weigering van dr. G.de boven
bedoelde nadere verklaring te geven, in beginsel
de oorzaak van al de volgende actie. Is het nu
niet meer dan erg, dat daardoor de Kerken nu
al maanden lang in onrust gebracht zyn? En
is het nu niet te verwonderen en te betreuren,
dat de „voorlichting" nog niet eenmaal zeggen
durftbroeder, 't was en is uw ehristelyke
roeping, ook al meent gy dat de Classis u dat
niet mocht vragen, nu eindelyk de „oplossing"
te geven, door niet slechts uw eene venster
(de negatie van deze en gene verklaring) maar
ook uw ander venster (uw eigen verklaring)
geheel „open" te doen?
Daartegenover nu achten de broeders, wien
het, volgens hun zeggen „niet past" dr. G.
voor te schryven wat hy doen moet, het wel
gepast, aan de Gen. Synode te zeggen, wat zij
doen moet. „Het komt ons gewenscht en ook
billyk voor, dat de Synode, het geding her
ziende, aan de Classis verzoekt, de suspect-
verklaring in te trekken, en alzoo begint met
den dienaar en zyn Kerkeraad in hun eer en
goeden naam te herstellen. Met deze opheffing
van de suspeetverklaring zou dan gepaard
kunnen gaan een broederlijke samenspreking,
ten einde de bezwaarden in ons midden gerust
te stellen". Zóó worden de „bezwaarden in
ons midden", br. Marinus, de Classis, de Partic.
Synode van N.-Holland, al de theol. hoog
leeraren met hun advies eenvoudig op zy
gezet, onder de niet geringe beschuldiging,
dat door hen aan Dr. G. en den Kerkeraad
eer en goede naam is geroofd.
Zóó wordt „Ons aller moeder" niet gediend
En ook broeder Geelkerken niet! Zoo schiet
gij uw doel voorbij Waarom, broeders, niet
liever de Gen. Synode in vertrouwen afgewacht
dan zelf zoo'n oplossing te „projecteeren?" Al
te zelfvertrouwend
Ondersteld, dat de Gen. Synode doet, wat
de broeders eisch van billijkheid noemen, van
wie moet dan die „broederlijke" samenspreking
uitgaan? Is „broederlijke" hier tegenstelling,
althans gunstige onderscheiding, van kerkelijke,
of kerkrechtelijke? En, indien ook diesamen-
spreking niet het noodige licht brengt, wat
dan Moet dan opnieuw het onderteekenings-
formulier iu werking worden gesteld? Of
„de bezwaarden onder ons" afgescheept met
een vermaningZich nu maar stil te houden
en het beste er van te hopen
Hierin is aangegeven waaraan ook wy ons
gestooten hebben.
De schrijvers oordeelen dat het hun niet past
aan dr. G. voor te schrijven, wat hy naar hun
meening behoort te doen.
Dit is een standpunt. Ook al meent men dat
het niet juist is, kan men dat respecteeren.
Maar dan hadden zij datzelfde standpunt
ook moeten innemen tegenover de komende
Generale Synode.
Evenwel oordeelen ze daar niet, dat het hun
niet past een voorschrift te projeeteeren voor
haar gedraging.
De weg, die door de Synode moet bewan
deld worden is hun niet alleen duidelijk, ze
schromen ook niet dien weg aan te wijzen.
Dit lykt ons een meten met twee maten en
niet in overeenstemming met den eerbied voor
„Ons aller Moeder".
De drukke feestdagen zijn voorbij.
En alles keert weer tot den gewonen arbeid
terug, 't Is nu ook de tijd de aandacht der
Zendingsvrienden te vragen voor Blondo en
Parakan.
De dames der knipkrans knippen evenals 't
vorige jaar het benoodigde voor de linnenkasten
dier inrichtingen. Ds. Merkelijn en Zr. Netelen
bos zonden op verzoek daarvan eene opgave.
Door de Naaivereenigingen en kransen is echter
nog weinig geknipt goed aangevraagd.
Wellicht is eerst voor armen in eigen kring
genaaid.
Doch Blondo en Parakan mogen niet ver
geten worden.
Het adres van het Algem. Hoofd der knip
krans veranderde. Wij melden het hieronder.
Naaivereenigingen, kransen en personen, die
dezen arbeid willen steunen, kunnen aan dit
adres schrijven, met opgave van het verlangde
aantal stukken en duidelijk adres.
Het Algemeene Hoofd zendt dan gaarne het
God, dat het Hem mocht behagen hem te ver
anderen. (Predikte Johannes de Dooper „Bidt
dat gy bekeerd moogt worden?")
En wanneer hy dan iets in zich zeiven mocht
bespeuren dan maar dan ook eerst
was er een straaltje van -hoop.
Maandenlang is de arme man bezig geweest
met dit zelfonderzoek óf de Heere iets aan hem
deed.
En de worsteling om langs dien donkeren
eigengekozen weg tot geloof te komen is zyn
bekeeringswegdien hy in het eerste deeltje
van zyn boek beschryft.
We zullen dien weg nu nagaan.
Zoo zat dan Ingelse in „de plaatse leelyk om
aan te zien" ten prooi aan de hevigste angsten.
Door de dwaling misleid sloot hy de oogen
voor alles wat God in Zyn Woord tot ons zegt
en hoopte hy op inwendig licht, 't Licht van
Gods Woord was onvoldoende!
Hy zat daar een 14 dagen toen op 20
November, na zijn derde verhoor, dat niet naar
den vleesche was gegaan plotseling dat in
wendige licht kwam. De spanning van de laatste
weken en vooral die drang om toch in zich-
zelveiets te ondervinden brachten hem in een
soort extase, een psychisch vershynsel, dat onder
de kloosterlingen van Rome en van Moham
medanen en Boedhisten veelvuldig voorkomt.
Dat noemt hy het uurtje der minne"
Gods „onmiddelyk licht" omscheen hem
als by Paulus en door de onwederstan-
delyke werking des H. Geestes werd de nieuwe
mensch hem ingestort.
(Wordt vervolgd).