Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
40e Jaargang.
Vrijdag 1 Januari 1926.
No. 1.
RedacteurenDs. P. VAN DIJK te Zaamslag en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOO$D
HET EINDE VAN DES MENSCHEN
WEG.
Het ontbreekt ons niet aan wenken,
welke ons zeggen, dat het oude jaar
spoedig voorbij zal zijn. Uit vele din
gen blijkt het, dat het op het punt staat
ons te verlaten. Begrijpen doen we
het wel niet, want toen we er vóór
stonden scheen het ons lang, maar nu
het weldra verdwijnt, vragen we met
eenige verwondering, waar is het ge
bleven. Dit is inzonderheid het geval
voor hen, die zich verheugen mochten in
een behoorlijken welstand des lichaams,
die lust hadden tot den arbeid, welken
zij verrichtten en die zonder veel tegen-
heden hun weg bewandelden. Maar
zelfs voor hen, die de gebreken van
den ouderdom gevoelden, die met
krankheden te kampen hadden en die
dagelijks in aanraking kwamen met de
moeilijkheden van het leven. Ook zij
begrijpen niet eens, dat dit jaar weldra
tot het verleden behoort.
Daarover willen we niet klagen. Eer
zien we daarin een weldaad. Het zou
toch zeer onaangenaam zijn, wanneer
we eiken morgen verlangend uitzagen
naar den avond. Het is niet best, als
de mensch des avonds zuchtoch, dat
het morgen ware. Een nacht kan zoo
lang zijn, wanneer we in bangen kommer
dien slapeloos moeten doorbrengen.
Nu we haast aan den grens van het
oude jaar zijn zullen, zien we nog eens
terug op den weg waarlangs we ge
komen zijn en we gedenken nog gaarne
aan de dagen, welke bizonder licht
waren, doch het stemt tot weemoed,
indien er uren zijn geweest, waarin een
naastbestaande of een goed vriend ons
ontviel. Daarom zal de oudejaarsavond
niet voor elk gezin even aangenaam
zijn, wijl de droefheid vernieuwd wordt,
zoo we zien moeten op eene plaats,
welke ledig is geworden.
Duidelijker kan het echter allen ge
worden zijn, dat het hier het land der
ruste niet is. Welk een wisseling door
leefden we, welke een verandering heeft
er rondom ons plaats gehad, hoevelen,
die we kenden, aan wie we meer of
minder gehecht waren zijn heengegaan.
Naarmate we ouder zijn, naar diemate
wordt de lijst onzer dooden grooter en
naar die mate ondervonden we, dat onze
jaren heensnellen als een gedachte. We
hebben hier geen blijvende plaats. Ge
lijk velen ons voorgegaan zijn, zoo zul
len we na langeren of korteren tijd
volgen en blijven we lang gespaard,
dan komt ook het oogenblik, waarin
de lust vergaat en het leven gelijkt op
een dor landschap waar niets meer
groeit en bloeit.
Nooit schier gevoelen we het zoo
krachtig, dat ons leven snel voorbij
gaat, als aan 't einde van een jaar.
Anders vleien we ons zoo licht, dat
we nog een langen weg voor ons heb
ben en dat het einde ver af is, maar
die laatste maand ontnuchtert ons en
brengt ons het besef bij, dat het niet
lang duurt. Zelfs de jongeren komen
onder den indruk en beginnen iets te
verstaan, dat de mensch van een vrouw
geboren kort van dagen is. Daarom
is het goed, dat er zulke mijlpalen op
den weg zijn, die ons met nadruk zeggen,
welk gedeelte we reeds afgelegd heb
ben, daar we op deze wijze gemakkelijk
kunnen nagaan, dat wat er nog over
is, even snel tot de historie zal be-
hooren.
Door onze geboorte kwamen we op
deze aarde, en toen begon onze weg.
Wij gaan over de aarde heen, wij blij
ven er niet. Het gaat altijd door bij
dagen en bij nachten. Wat we ook
aanwenden om stil te staan, het baat
niet. De tijd als een onweerstaanbare
drijver zweept ons voort. Immer luidt
hetverder, steeds verder. Of we het
goedschiks doen of onwillig, het doet
er niets toe, we moeten vooruit en
eer we het vermoeden zijn we aan 't
einde.
Hoe troosteloos moet het zijn voor
allen, die wel merken, dat het ais met
de snelheid van luchtschepen gaat zon
der te weten, waarop dit alles uitloopt.
Hun leven is als een schip op de groote
wateren, 't welk de koers kwijt is ge
raakt, zoodat kapitein en bemanning
niet weten, waar het zal landen. Daar
moet dunkt me iets beangstigens in-
liggen, en daaruit verklaar ik het dan
ook, dat deze menschen niet graag
aan het einde denken, er niet vanhooren
willen en er niet over spreken. Zij
zeggen het dan ook, dat het niet op
wekkend is om daarvan te gewagen
en in den regel helpen zij elkander om
het te verbergen. Doe er niet aan
mede, want ge wint er niets mee. Het
einde van den weg komt onverbiddelijk
en hoor daarom, wat Hij zegt, die het
alleen weten kan.
De mensch gaat naar zijn eeuwig huis.
Wij gaan niet uit den tijd, om dan te
verdwijnen, of om dan weer een weg
voor ons te hebben waarop we weer
een tijd wandelen kunnen, neen de
mensch, wie hij ook zij, gaat naar zijn
eeuwig huis, waarin hij voortaan onop
houdelijk blijven zal. Welk een moeite
en kosten getroost zich de mensch, om
hier een woning te hebben, waarin hij
zich op zijn gemak gevoelt, waarin hij
thuis is, waarin hij gaarne vertoeft.
Hoe kan hij er tegen op zien, als hij
er om de een of andere reden uit moet.
Welnu, denk er aan, gij gaat naar uw
eeuwig huis, waarin gij altijd zijn zult.
De H. Schrift zegt ons bovendien uit
drukkelijk, dat er een huis des Vaders
is, waarin vele woningen zijn. Jezus is
heengegaan om er plaats te bereiden
voor allen, die in waarheid zijn disci
pelen zijn. Hun woning is geriefelijk,
past geheel bij den mensch, hij zal er
nimmer behoeven te klagen, dat zij on
geschikt voor hem is. Geen ziekte komt
er binnen, geen rouw over een smar
telijk verlies kent men er. Welk een
rijke vertroosting ligt er in, als we ge-
looven mogen, dat zij, die ons verlieten,
derwaarts zijn gegaan, en welk een zalig
uitzicht is het, als we een gegronde
hoop hebben, dat we ook eens gekomen
aan 't einde van den weg daarheen ver
huizen zullen.
Maar niet allen gaan er heen. Om
deze reden is het zoo noodzakelijk om
ons rekenschap te geven, wat er noodig
is, om er te komen. Zooals een mensch
geboren wordt, kan hij er niet binnen
gaan. Gelijk Jezus voor de zijnen er
plaats bereidt, zoo moeten we ook be
reid worden voor die woning. En dit
kunt ge zelf niet. Jezus alleen vermag
dit en Hij doet het door Zijn geest en
woord. Hij laat u inzien, dat gij on
waardig zijt om er te wonen. Gij komt
door zijn bearbeiding er toe, om te
erkennen, dat gij moedwillig uwen eigen
weg hebt gekozen en dat gij van uwen
God zijt afgedwaaldverstaat ge dit
reeds en hebt ge uwe schuld beleden
en u daarover geschaamd Verder be
hoort ge in te zien, dat ge nimmer voor
u zelf een geschikte woning kunt bou
wen. Velen hebben het beproefd, maar
het was vruchteloos. Als het goed met
u is, zult ge daarvan overtuigd zijn en
ge hebt het opgegeven. Het kan zelfs
zijn, dat ge nog leeft in de vrees voor
Hem, die alle eigen gebouwde woning
zal wegblazen. De vraag is of deze on
rust u uitdrijft tot Hem, die u veilig
leiden, die u geschikt kan maken, die
u kan toerusten en in dit geval moogt
ge voor u zelf staat maken op Zijn
woord, die tot Mij komt, zal Ik geens
zins uitwerpen.
Dit is noodig. Er staat trouwens ook
van menschen, dat God hun woonstede
woest zal maken. Let er wel op. Het
zou toch zoo vreeselijk zijn, indien gij
aan 't eind van uwen weg zoudt komen
en ontdekken moest, dat uwe plaats
zou zijn, waar de afgevallen engelen
en de goddeloozen hun verblijf hebben.
Daar zal zijn weening en knersing der
tanden. Buitengeworpen is een woord
van aangrijpende ernst en dat zou u
gelden, die onder 't licht van 't evan
gelie leeft, die den weg geweten hebt.
aan wie van uwe kindsche dagen werd
toegeroepenGedenk uwen Schepper,
eer de kwade dagen, komen, waarvan ge
zeggen zultik heb er geen lust toe.
Zult ge om een schotel linzenmoes uw
eerst geboorterecht verkoopen Zult ge
om een tijdelijk zondig zingenot op den
aardschen weg verwerpen de woning,
welke Jezus bereidt voor hem of haar,
die zich zelf verloochent, zijn kruis op
neemt en Hem volgt Wat we u bidden
mogen, doe het niet, sta nog stil en
wend u tot Hem, die u voor zulk een
lot bewaren kan.
Aarzelt ge nog Laat varen alle on
beslistheid alle weifelachtigheid en
wend u tot Hem, die in den Kerstnacht
kwam om zondaren zalig te maken en
word behouden. Bouma.
Kerkelijk en Geestelijk Leuen.
Geen moedeloosheid.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. L. BOUMA, F. J. w. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d. VEEN.
Abonn ementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentieprijs: 15 oent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaard straat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0.
Want de mensch gaat naar zijn eeuwig
huis. Pred. XII 5f.
Hoewel de korte dagen vóór Kerstmis niet
buitengewoon donker zijn geweest, toch predi
ken ze ook dit jaar dat de laatste maand spoedig
voorbij zal zijn. Elk mensch heeft dan de nei
ging om zich- in het verleden te verplaatsen
en dit is vooral het geval bij de ouderen.
Niemand zal het mij dan ook euvel duiden, dat
ik er ditmaal aan toegeef. Het is mij aangenaam
geweest, dat ik nog telkens iets van mij heb
kunnnen laten hooren en nog aangenamer was
het mij, dat verschillende lezers het mij merken
lieten, dat zij het op prijs stelden. Zoo wordt
de verhouding, waarin we tot elkander staan,
versterkt en daaraan blijf ik behoefte houden.
Telkens blijkt het me, dat mijn leven bijna ge
heel in Zeeland ligt. Haast eiken dag ontvang
ik daarvan eenig bewijs. Al die jaren heb ik
natuurlijk „De Zeeuw" gelezen en meestal met
instemming, doch ik heb dit blad toch nooit
met die belangstelling gelezen als nu. Als hij
des namiddags komt, dan begin ik veelal da
delijk. Heel de inhoud interesseert mij, omdat
ik nog graag met het Zuiden meeleef. Daaraan
bespeur ik reeds, dat ik voor een groot deel
Zeeuw ben geworden en tot dusver nog ge
bleven. Welk een voorrecht is 't, dat wij met
zooveel genoegen terug zien kunnen op den
weg, waarlangs wij gekomen zijn en terug
denken aan de omgeving, waarin wij geleefd
hebben.
Onwillekeurig komen we er op deze wijze toe
om te bespeuren, dat ook menigeen, dien we
vroeger gekend hebben, heengegaan is. Zoo
trof mij het bericht van het overlijden van
den heer Wabeke, die zeer oud geworden is
en in zijn lang leven een eervolle plaats heeft
ingenomen. Elk heeft in onze kringen weieens
zijn ontboezemingen gelezen,welke in De Zeeuw
een plaats vonden. Hoe kwam het dan aan 't
licht, dat hij een warm hart had voor ons land
en volk en voor de uitbreiding van het Ko
ninkrijk der hemelen. In zulke mannen kwam
aan 't licht, welke een eigenaardige gave God
in de Zeeuwen aan ons land heeft geschonken.
Zij nemen hun eigen plaats in en naarmate ons
oog daarvoor open gaat, naar die mate leeren
wij hen waardeeren. Zij wonen ver van 't
midden des lands evenals wij hier en daardoor
hebben zij meer het eigenaardige, dat hen ken
merkt, bewaard. Dit heb ik langzamerhand ge
zien en dit heeft mij altijd aangetrokken. Daarom
zijn er ook zoovelen, onder de gestorvenen,
wier naam ik nimmer vergeten zal. Onder
scheidene hunner hebben slechts geleefd en
gearbeid in een beperkten kring, doch zij zijn
er tot een zegen geweest. De historie bewaart
slechts het aandenken van enkelen, die de aan
dacht op zich gevestigd hebben en die door
hun optreden een naam verkregen hebben, doch
welk een zegen is 't, dat de Heere allen kent,
die de versehijning van onzen Heere Christus
in onverderfelijkheid liefgehad hebben. Hij ver
geet niet één en Hij zal aan den geringste
hunner blijven gedenken. Het moge waar zijn,
dat de dood snel rijdt, het behoeft ons niet
te verontrusten, want ieder, die overwint, krijgt
een keursteen, waarop de nieuwe naam ge
schreven is, welke niemand kent, dan die hem
ontvangt. Zij gaan wel heen, maar zij hebben
niet tevergeefs geleefd, en het zal eens blijken,
dat hun naam niet vergeten is.
Het oude jaar nadert zijn einde en bij het
vele goede, hetwelk het ons bracht, is er nog
veel, dat ons tot nadenken moet stemmen. Het
is begrijpelijk, om dit even te noemen, dat er
een verlangen is naar toenadering tusschen
allen, die nog geloovig luisteren naar het „vrede
op aarde" van het engelenlied, en dit te meer,
naarmate de verwijdering tusschen de belijders
van den naam des Heeren al grooter wordt.
Het bevreemdt mij niet, dat velen in onze dagen
denken aan het woord van den psalmistAls
ik van vrede spreek, zijn zij aan den oorlog.
Het is voor allen, die aan den tempel des vredes
bouwen, geen al te gunstige tijd, wijl de muren
steeds afbrokkelen en men zich niet beroemen
kan veel te vorderen. Velen hebben schoone
illusies en men zou er haast toe komen om hen
te benijden, wanneer we niet wisten, dat zij
als kaartenhuizen ineenstorten zullen. Wie de
H. Schrift aandachtig heeft gelezen en op de
teekenen der tijden acht geeft, verwacht niet
al te veel, dat verheffen kan. Niet ten onrechte
heeft men reeds voor lang uitgesproken, dat
de Kerk een strijdende is, en wanneer wij daar
van helder overtuigd zijn, gevoelen we ons
ook niet teleurgesteld. Doch al weten wij het,
en al roept eiken dag de werkelijkheid met
luide en krachtige stem, dat het althans voor-
loopig zoo blijven zal, toch roeit dit niet uit
de begeerte naar de doorwerking van de één
heid, welke wij hebben in Christus Jezus en
voorzoover wij zelf die doorwerking tegen
houden, mogen wij ons daarover wel veroot
moedigen. Welnu, daarom doet het dan ook
goed, als in deze dagen heel de christenheid
weer staat in den stal te Bethlehem om zich
samen te verheugen over Zijn komst. Er is veel,
dat neerdrukt, dat stof geeft tot droefenisbij
zulk een gelegenheid komt weer uit, dat deze
heerlijke en onuitsprekelijke gave des Vaders
allen samensnoert, die hun heil alleen van Hem
verwachten. De wereld spot, als wij van een
heid spreken en wij kunnen het best verklaren,
want voor 'toog vertoonen wij ook een jam
merlijke caricatuur daarvan. Doch wij blijven
gelooven aan de gemeenschap der heiligen.
Niet van enkele maar van alle en het verheugt
ons, als wij daarvan iets zien mogen. En dit
is het geval, wanneer alle christenen in alle
landen het oog richten naar dezelfde plaats en
in den geest staan in denzelfden stal en de
knie buigen voor den Koning in dezelfde krib.
Waarlijk dit is verblijdend voor het hart, dat
iets verstaat van het ai, hoe goed en hoe liefe
lijk is 't, dat broeders samenwonen.
Zie, de kortste dag is voorbij en al merken
we het nog niet, het licht zal straks weer
triumpheeren. Wij twijfelen er niet aan. De
donkerheid zal zich verzetten, dampen en nevelen
zullen het uitzicht belemmeren, maar de zon
zal hooger rijzen en zij zal haar gouden gloed
verspreiden. En gelijk wij in 't natuurlijke de
lente en den zomer tegemoet gaan, zoo gaan
wij ook door alle duisternis den dag tegemoet,
waarop wij in 't volle licht zullen wandelen.
Er zal een einde komen aan alle verwarring
en alle moeite en die dag zal heerlijk en zalig
zijn. De snelle vlucht der jaren wijst er op, dat
verdwijnen zal al wat hier zoo storend kan
werken. Ja, wat meer is ook dit storende zal
moeten meewerken om de overwinning des te
glansrijker te maken. We rekenen er niet ge
noeg mee, dat de weg niet lang meer zijn zal,
dat de tijd kort zal zijn en dat we weldra aan
't einde gekomen zullen zijn. De éénheid komt
ondanks alle machten, welke er zich tegen ver
zetten, ja ook door middel van het verzet. God
heeft alle vijanden onder de voeten van den
Vredevorst gelegd.
Wij zien aan wat voor oogen is en dan
vragen wezijn we wel op weg om het doel
te bereiken jaar na jaar gaat voorbij en het
schijnt wel, dat de bezwaren steeds vermeer
deren en wij vragen in bangen twijfelzou
het wel ooit anders worden Doch als iets
duidelijk is, dan is het wel dit, dat de gedaante
der wereld voorbijgaat, daar kan zelfs de meest
ongeloovige niet aan twijfelen en de Kerk heeft
ook nimmer gezegdik zie, dat wij naderen,
maar ik geloof aan de zegepraal. In haar voet
stappen moeten wij wandelen en op grond van
de belofte van den Waarachtige verwachten,
dat er uitkomsten bij den Heere zijn en dat Hij