Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
39e Jaargang.
Vrijdag 10 April 1925.
No. 15.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOO$D
KERKELIJK LEVEN.
De belofte eerst ook in de op
voeding.
Brieven uit Z.-VIaanderen.
ZEEUWSCHE KERKBODE
SVaste medewerkers D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 oent.
Advertentieprijs: 15 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reduotie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma littooij olthoff, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkere LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 4 2 28 0.
GOEDE VRIJDAG.
En het hoofd buigende, gaf den geest,
Joh. 1930b.
Bij Christus staan wij altijd voor het
wonder. Ook op den Goeden Vrijdag
mogen wij met den Apostel uitroepen
Voorwaar, de verborgenheid der god
zaligheid is groot! Te Bethlehem is Hij,
die God was, geopenbaard in het
vleesch, en op Golgotha is Hij in dat
menschelijk vleesch gestorven aan het
vloekhout des kruises. Wie kan het
doorgronden
Zie, dat wij menschen sterven, dat
laat zich verstaan, dat kan geen oogen-
blik verwondering baren. De dood komt
wel eens haastig en onverwacht en dan
is er onder ons verwondering over de
wijze waarop hij komt, maar het komen
zelf van den dood mag ons niet be
vreemden. Hij komt billijk en recht
vaardig, hij brengt over ons wat wij
verdiend hebben, hij is de bezoldiging
der zonde. Daarom kan er bij 't sterven
van onze dierbaren wel diepe droefheid
en vlijmende smart zijn, maar geene
verwondering. Wij leven onder het oor
deel Het is den mensch gezet eenmaal
te sterven onder het vonnisStof zijt
gij en tot stof zult gij wederkeeren.
Maar nu sterft Jezus ookHij sterft,
van wien geschreven staat dat Hij den
broederen in alles gelijk geworden is,
maar met de nadrukkelijke uitzondering
van de zonde. Bij de aankondiging zijner
geboorte heette hetDeze zal groot
zijn en een Zoon des Allerhoogsten ge
naamd worden. Tijdens zijn leven deed
Hij teekenen en wonderen, die Hem
uitriepen tot een Vorst des levens en
een Heer des doods. In heel de Schrift
wordt van Hem gezegd dat Hij was
heilig, onnoozel, onbesmet en afgeschei
den van de zondaren. Des menschen
Zoon, en dan zonder zonde. De Zoon
van God, en alzoo driemaal heilig.
En toch, deze menschgeworden Zoon
van God sterft. Sterft, niet in schijn,
maar wezenlijk. Hij boog het hoofd en
gaf den geest. Johannes zelf, met nog
vele anderen die op den kruisheuvel
aanwezig waren, is er getuige van ge
weest. En het duurde niet lang of het
gerucht drong tot allen door, ook tot
hen die in Jeruzalem waren, dat Jezus
de Nazarener, de Koning der Joden
gestorven was. De dood was bij Jezus
een feit, was werkelijkheid geworden.
Zijn oog was gebroken, zijn hart klopt
niet meer, zijne ledematen verstijven,
het leven is zijn lichaam ontvloden. De
krijgsknechten zagen het ook dat Hij
nu waarlijk gestorven was
Wij staan hier voor een mysterie dat
wij niet doorgronden kunnen, waarbij
niet het denken, maar alleen het geloof
ons leiden kan. Dit echter kunnen wij
zeggen dat, bij alle gelijkheid, het ster
ven van Jezus toch zoo gansch anders
was dan het bij ons is. Jezus toch stierf
niet bewusteloos als wij, maar met volle
bewustheid. Een ontzettend lijden was
over Hem gekomen, de smarten des
doods omvingen Hem, maar zijn geest
bleef helder en onbeneveld. Met volle
wetenschap en met de kracht van een,
wiens stem op verren afstand gehoord
wordt, gaf Hij den geest. Geheel bewust
ging Hij in den dood, met een woord
der Schrift op de lippen Vader, in uwe
handen beveel Ik mijnen geest
Bovendien gaf Jezus den geest, niet
omdat Hij moest, maar omdat Hij wilde.
Bij ons is het sterven een lot, wij onder
gaan den dood Maar bij Jezus was het
sterven een daad. Aan het kruis han
delde Hij naar het woord dat Hij eens
tot de discipelen en de scharen ge
sproken hadIk heb macht mijn leven
af te leggen en heb macht hetzelve
wederom aan te nemen. Macht had
Jezus om te leven in der eeuwigheid.
Geen vijand kan Hem naderen, tenzij
Hij hem daartoe ruimte en gelegenheid
gaf. Geen kruis kon Hem dooden, welk
doodelijk lijden het ook over den mensch
brengt. Geen dood kon Hem in zijn
kerker besluiten, indien Hij er zich niet
vrijwillig toe overgaf.
Maar van die macht maakte Jezus
geen gebruik. En daarom mogen wij
zeggen dat Christus stierf, niet omdat
Hij niet meer leven kon, maar omdat
Hij niet meer leven wilde. Daarom leest
ge ook de merkwaardige woorden
Jezus, wetende dat nu alles volbracht
was, en wordt de wijze van zijn sterven
u zoo nadrukkelijk met de woorden
geteekend dat Hij het hoofd boog en
zoo den geest gaf. Niet de dood, maar
Hijzelf maakte den band des levens los
de dood kwam Hem niet opeischen,
maar Hij ontbood den dood.
Zoo is zijn dood niet anders dan een
overwinning, een profetie ook van zijne
opstanding. Hij sterft omdat Hij wil, en
daarom kan Hij zich, zoodra Hij 't wil,
ook uit den dood verlossen. Zijn leven
legt Hij wel af, maar wat Hij niet af
legt, het is zijn macht om het leven
weer aan te nemen In den kerker des
doods is Hij niet als een gevangene,
maar als een Meester. Zoodra Hij
spreekt, moet de dood zijne poorten
openen en gaat de Levensvorst ter
overwinning uit.
Op de vraagwaarom heeft Jezus
zichzelven in den dood gegeven be
hoeven wij niet pijnlijk te zwijgen, maar
mogen wij met blijden dank aan God
antwoordenomdat Hij de Borg en
Middelaar van zijn volk wilde zijn.
Daarom heeft Hij den dood willen sma
ken in al zijn vernedering en pijn,
schande en vloek. De bezoldiging der
zonde heeft Hij voor ons geleden, op
dat wij door Hem het leven zouden
genieten. Zoo is Hij op den Goeden
Vrijdag voor allen, die Hem zoeken de
Goede Herder, die zijn leven stelt voor
zijne schapen, predikt Hij zijne groote
en heilige liefde voor hen, die Hem van
den Vader gegeven zijn Aan het kruis
heeft Hij de eer zijns Vaders gezocht,
want Hij wist dat Sion door recht moest
verlost worden, en dat recht heeft Hij
geheiligd en verheerlijkt door in den
dood te gaan, in den vervloekten dood
des kruises. Maar aan dat kruis doet
Hij nu ook stralen en schitteren zijn
onuitsprekelijke liefde, want niemand
heeft meerder liefde dan deze, dat
iemand zijn leven zet voor zijn vrienden
en vrienden waren we, niet in ons zei
ven, maar door het eeuwig raadsbesluit.
En zoo is door den dood van Jezus de
gemeente gekocht en vrijgemaakt. Zijn
dood is haar een oorzaak des eeuwigen
levens. Met God verzoend door Hem,
beëerft zij eenmaal het Vaderhuis.
Wel mag de vraag gesteld of wij naar
dat Vaderhuis eenmaal zullen heengaan
Op die vraag moet een leven in geloof
en liefde het antwoord zijn. Velen leven
in liefde tot de zonde, in vijandschap
jegens Christus. Het sterven van zulken
zal zonder vrede zijn, want alleen het
geloof in Hem, die zich zeiven voor
onze zonden in den dood heeft over
gegeven, kan ons behouden. Buiten
Christus zal ons zeker recht geschieden,
maar in de oefening van dat recht ligt
ons bederf besloten. De dood zal allen,
die Jezus verwerpen, een koning der
verschrikking zijn, want vreeselijk zal
het zijn bij het sterven te vallen in de
handen des levenden Gods
Wat voorrecht dat wij van God
gezegend worden met het Evangelie
zijner genade. Dat Evangelie predikt
ons Jezus Christus als een algenoeg-
zamen Borg en Middelaar, in wien ver
geving is der zonden en ontkoming bij
den dood. In Hem wil God in genade
met u handelenhet kruis was voor
Hem een vloekhout, maar God wil het
voor u stellen tot een boom des levens.
Zoek daarom Hem, die naar u vraagt
tot uwe behoudenis.
Als Christus ons leven geworden is,
zal het sterven ons gewin zijn. Zijn dood
heeft den dood der zijnen verslonden.
Wel zullen zij sterven, maar hun dood
is geene betaling maar veelmeer een
afsterven van de zonden en een door
gang tot het eeuwige leven. Zij sterven,
opdat zij eeuwig leven. Want zij geven
hun lichaam den Heere voor de groeve
en stellen hunne ziel in 's Vaders han
den. Tijdelijk gescheiden, om eens voor
eeuwig in heerlijkheid vereenigd te zijn.
Om in den dood van Christus de oor
zaak te hebben van eindeloos zalig
leven.
Dit is de boodschap van den Goeden
Vrijdag aan allen, die gelooven. Ook
aan u
Van der Veen.
Het is reeds lang geleden, dat een vrij evan
gelisch predikant en ik na gepreekt te hebben
op een dorp samen naar huis reden. Onderweg
zeide hij tegen mijuwe gemeenten vallen mij
toch tegen. Vandaag ontmoette ik een man, die
tot die gemeente behoorde en belijdenis van
zijn geloof had afgelegd. Ik vroeg hem: Hebt
u Jezus lief en het antwoord was voor mij on
bevredigend. En voegde hij er aan toedit is
niet een uitzondering, want ik kom ook in aan
raking met leden uwer gemeente en het gebeurt
meer dan eens, dat zij niet durven te zeggen
ik ben het eigendom van Christus. Ik kan niet
zeggen, dat het mij bevreemdde of schokte.
Zijn standpunt toch kende ik. Hij ging uit van
de gedachte, dat iemand, die in 't openbaar zijn
geloof beleed, moest kunnen zeggen Christus
is voor mij gestorven.
Verder wees hij er op, dat we door niet
strenger toe te zien hoe langer zoo meer een
gemeente zouden krijgen waarin het aantal
doode leden zou toenemen. Het doet er op dit
oogenblik niet toe, wat ik antwoordde en hoe
zich ons gesprek ontwikkelde. Ik deel nu alleen
mede, dat ik menigmaal later aan die ontmoe
ting heb gedacht en dat zij mij tot nadere over
denking heeft gebracht.
Graag wil ik erkennen, dat het voor de op
zieners in onze kerken niet gemakkelijk is om
met wijsheid toezicht te houden op de jonge
menschen, die in 't midden der gemeente op
groeien. Het valt niet te ontkennen, dat het bij
sommigen aan den rechten levenslust ontbreekt.
Dikwerf komt dit reeds uit bij de bijbellezing
in 't gezin. Zij toonen soms weinig belangstel
ling in wat God tot ons in Zijn Woord zegt.
Vaak wordt het catechetisch onderwijs niet
genoeg gewaardeerd. Er zijn er dan ook, die
van lieverlede uit onze kringen verdwijnen en
die met de wereld meegaan, o, Hoe droevig is
het, als wij hen zien weggaan en uitzien, of zij
terugkeeren, doch we verliezen hen op den
duur geheel uit het oog. Maar er zijn Gode zij
dank ook velen die blijven en die, als zij tot
onderscheid van jaren gekomen zijn, belijdenis
van hun geloof afleggen. Doch de blijdschap
over hun volharding wordt vaak getemperd,
doordien wij zoo gaarne zouden zien, dat zij
grondiger de waarheid kenden en hartelijker
beleden. Vandaar dat menige ouder en menige
opziener opzien tegen de ure, waarop onze
jonge leden toegang vragen tot het II. Avond
maal. Er zijn dan ook voorbeelden te over, die
meenen deze moeilijkheid te kunnen ontgaan,
door de openbare belijdenis los te maken van
den toegang tot het H. Avondmaal. Doch wie
nagedacht heeft, weet, dat op deze wijze de
oplossing niet gevonden kan worden. Wij kun
nen ons niet van onze verantwoordelijkheid
losmaken, wij moeten haar aanvaarden.
Zonder mij verder uit te laten over deze be
zwaren, meen ik op iets anders te moeten
wijzen. Over 't algemeen neigen wij er licht
toe om ons te veel te laten leiden door enkel
te zien op wat van ieder vereischt wordt. Dit
speelt naar mijn gedachte een te groote rol bij
de opvoeding. Wij houden niet genoeg in 't
oog, hoe de Christus als de Opperste Herder
zijn gemeente als een kudde leidt. Wij laten
onze kinderen doopen en dit doen wij niet
omdat wij iets in die kinderen vinden of om
dat wij iets van die kinderen verwachten, maar
alleen op grond van 's Heeren eigen belofte.
Deze belofte nu heeft Hij ons gegeven in den
vorm van 't verbond der genade. De eenige
regel isU en uwen zade en wij gelooven, dat
de Trouwe Israëls Zijn belofte vervult. Bij Hem
is er geen verandering of omkeering.
Als nu onze kinderen opgroeien, onderwijzen
wij hen. Blijkt het nu, dat zij in een of ander
opzicht nalaten, waartoe zij verplicht zijn, dan
herinneren we hen aan hun roeping. Dit nu is
zeker niet verkeerd. Maar de vraag komt wel
eens bij mij opZouden wij genoeg doordron
gen zijn van de rijke genade in 't verbond ge
openbaard en in Christus geschonken Zouden
wij niet te veel er bij onze kinderen op aan
dringen om te doen wat hunne hand vindt om
te doen Zouden we ons genoeg beijveren om
hen duidelijk te maken wat God over-
eenkomtig Zijn belofte van geslacht tot geslacht
gedaan heeft? Is onze opvoeding welgeregeld
naar de opvoeding welke God aan al Zijn volk
geeft? Zien we wel voldoende op Hem die
door Zijn Woord en Geest Zijn gemeente leidt
en bekwaam maakt tot Zijn dienst Hij plaatst
Zijn daden op den voorgrond. Hij begint niet
met te zeggenDoet dat en gij zult leven. Bij
Hem gaat de belofte aan de roeping vooraf.
Hij spreekt eerst het groote woordIk ben hun
God en daarna bindt Hij op het hart: wandel
voor Mijn aangezicht en wees oprecht.
Wij gereformeerden hebben altijd tot de
dooperschen gezegdgij let te veel op wat de
mensch moet hebben en doen te weinig op wat
God beloofd heeft en doet. Maar maken wij
ons ook niet in de praktijk schuldig aan deze
zelfde fout? Ik vraag het maar. Laat ieder er
zelf eens een antwoord op geven. Wij moeten
vooral aan de kinderen helder maken welke
rijke toezeggingen God gegeven heeft en welke
daden Hij heeft verricht tot behoud van Abra
ham en zijn zaad. Ligt het gebrek alleen aan
de kinderen, aan de opgroeiende jeugd of ont
breekt er ook niet veel aan de ouderen, die
tot taak hebben om de jonge levende gemeente
te onderwijzen? Het is noodig, dat wij voor
ons zelf inleven in wat God ons heeft voor
gehouden, dat we een klaar inzicht hebben in
Zijn handelwijze, opdat we niet op de eerste
plaats zetten, wat eerst op de tweede behoort.
Zorgen wij er voor, dat onze kinderen goed
weten al wat God gedaan heeft en nog dage
lijks doet om de Zijnen te behouden? Ziet het
er dikwerf niet treurig uit met de kennis, welke
de ouders hebben van deze dingen?
Er wordt weieens gezegdEen beschouwende
kennis is niet genoeg. En dit is waar. Wij
moeten echter nooit vergeten, dat God zelf ge
klaagd heeft: Mijn volk gaat verloren, omdat
het geen kennis heeft. Zeker bevindelijke ken
nis is meer. Maar is deze er in onze kringen
zoo overvloedig? Was het maar waar. Wie in
de school van Jezus onderwezen is, heeft licht
over den weg, welken hij met zijn discipelen
bewandelt en heeft leeren letten op Zijn lei
ding. Hoe gelukkig is het als vader en moeder
in waarheid behoefte hebben aan de bede:
Heer, ai maak mij uwe wegen,
Door uw Woord en Geest bekend.
Wij moeten dicht bij Hem blijven, aan Zijn
voeten zitten en het woord Zijner lippen op
vangen en weg leggen in de schatkamer van
ons hart.
Het is ontwijfelbaar, dat Hij ons wijst op
onze verplichting, maar Hij begint altijd weer
met de verklaringBetuigt tegen Mij. Zoo brengt
Hij er ons toe ons levendig te beseffen, dat
Hij goed is, dat Hij Zijn woord houdt.
Wij zien in, dat het verderf in ons is en dat
de hulp in Hem gevonden wordt, dat het heil
van Hem is en dat er niets van ons te wach
ten is. Niet anders moeten wij handelen in be
trekking tot onze kinderen. Wij mogen het niet
wachten van hen, maar van Hem alleen. Dit
moet in onze woorden uitkomen en in alle
onze gedragingen. Doordring daarvan uwe kin
deren, opdat zij bewaard blijven voor overmoed,
want dit loopt op teleurstelling uit en voor
mismoedigheid ook, want daarin komt ook
niets goeds voort.
Waardeer het, als ge iets in 't opkomend
geslacht ziet, dat u denken doet aan de ver
vulling van Gods belofte, aan hen door den
Doop beteekent en verzegelt.
Bouma.
LXXIV.
Amice.
Het overkomt je soms wel eens, dat je eerst
wat op je pen zit te bijten, voor je aan den
slag komt met het schrijven.
Dat is zeer lastig. Maar ook lastig is het,