Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 39e Jaargang. Vrijdag 23 Januari 1925. No. 4. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke. Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode. UIT het woord OP DES HOOGEPRIESTERS HART GEDRAGEN. III. 't Waren alle keurgesteenten, die op het borstschild van den Hoogepriester fonkelden, maar toch het eene juweel verschilde in kleur en glans van het andere. Alzoo is het ook met degenen, die op het hart van den waren Hooge priester Jezus Christus worden gedragen. Gods kinderen zijn door één bloed ge kocht en worden door één Geest ge heiligd Ze worden door één Vaderhand geleid en gaan straks in tot één stad der erfenis. Maar bij die eenheid vindt ge onder hen toch ook de rijkste ver scheidenheid. De genade Gods wischt de persoonlijkheid der geloovigen niet uit, maar eerbiedigt en heiligt deze Elk kind des Heeren is de vleesch- wording van een afzonderlijke gedachte des Allerhoogsten, Die, gelijk de pot tenbakker het leem, zoo ook het maaksel Z ij n e r handen in de schoonste en meest onderscheidene vormen doet te voorschijn treden. Naar het uitwendige was er een zeer groot verschil tusschen de stammen Ruben en Levi, Simeon en Juda, Dan en Naftalimaar de Hoogepriester droeg ze allen gelijkelijk op het borst schild Ook tusschen de leden der Nieuw-Testamentische gemeente is er onderscheid Daar zijn grooten enkleinen in het geloof. Daar zijn roemende en zuchtende kinderen Gods. De een is op den weg der zaligheid verder ge vorderd dan de anderen in den hof des Heeren vindt ge naast den fleren eikeboom der gerechtigheid ook het gekrookte riet. Maar nu moet iemand, die eenige gelijkenis vertoont met den stam Levi of wat overeenstemming gevoelt met dien van Juda, zich waarlijk niet ver heffen boven Ruben of laag neerzien op Simeon, omdat van deze zulke vree- selijke dingen worden verhaald, want Hoogepriester Jezus moet Juda even goed op het borstschild dragen als Simeon en de groote in de genade heeft in zichzelven niets voor boven den kleine in het geloof. Want of gij u nu vergelijken zoudt met dezen of met dien stam, met den meest trouwen of met den meest goddeloozen, dit blijft toch van een ieder waar: „er is niemand rechtvaardiger is niemand, die goed doeter is niemand, die God zoekt allen zijn ze afgeweken tesamen zijn ze onnut geworden". En daarom indien gij tot de vooraan staanden in Israël moogt behooren indien gij een banierdrager in hèt leger van den Heere der heirscharen moogt zijn en gij den naam van uw stam ziet prijken op een schitterenden steen, wees dan niet hooggevoelende en zie niet in trotschheid des harten op de minder begenadigden neer, maar bedenk het. dat ook uw schitterende steen evengoed als de minst glanzende op hetzelfde borstschild moet worden gedragen en zijt te allen tijde met de ootmoedigheid bekleed. Gij hebt uw plaats in Juda niet aan uzelven, niet aan uw eigen deugd ot voortreffelijkheid, maar alleen aan Gods genade te danken en met den diep zondigen Ruben kunt ook gij, die een groote moogt zijn in het konink rijk der hemelen, slechts gedragen op het hart van uwen barmhartigen Hooge priester, voor het heilig aangezicht des Heeren bestaan. Kwamen alle stammen Israels op den borstlap van den Hoogepriester saam, en kunnen alle kinderen des Heeren, de groote en de kleine tegader, alleen in Christus voor het aangezichte Gods bestaan, dit moet eenerzijds de vergevorderden in de genade voor zelf verheffing bewaren, maar het mag an derzijds ook de zwakken in het geloof tot bemoediging en vertroosting zijn. Zuchtende zielen, gedenkt er aan, dat niet alleen Benjamin en het geringe Zebulon zijn plaats had op het borst schild van den Hoogepriester. Al moogt ge nog niet wandelen in het volle licht al kunt ge nog niet aanhefien den psalm der verlossingal durft ge met uwe hand nog niet schrijvenik ben des Heeren en u toeëigenen den kostelijken schat des heils al benijdt ge zoo menig maal de grooten in het koninkrijk der hemelen en al ziet ge met jaloerschheid op tot de roemende kinderen Gods, ook gij, die nog in schuchterheid van verre staat en zoo telkens vreest niet tot des Vaders huisgezin te behooren; ook gij, die nog moet zingen het lied uit de diepte en zoo gaarne zoudt be zitten de zekerheid van de vergeving uwer schuld, ook gij wordt gedragen op het hart van den waren Hoogepriester Christus, die u in uw benauwdheid en droefenis kent en op Zijn tijd in de ruimte zal stellen uw neergebogen ziel. Staat er van Hem niet geschreven, dat Hij het gekrookte riet niet verbreekt en den rookenden vlaswiek niet uit- bluscht Leert Hij ons niet in de ge lijkenis, dat die geroepen werden van de straten en stegen, van de heg en den weg, aanzaten aan den koninklijken disch O, hoopt volkomenlijk op Zijn genade. Hoogepriester Jezus gedenkt Zijn juichend volk op de bergen van Juda, maar Hij vergeet ook Zijn ellen- digen in de dalen van Zebulon en in de vlakten van Naftali niet. De groot sten onder de grooten en de kleinsten onder de kleinen deelen gelijkelijk in Zijn ontferming en liefde. Een Paulus, die roemt„Ik weet en ik ben ver zekerd, dat niets mij kan scheiden van de liefae Gods", en een tollenaar, die zucht„o God, wees mij zondaar ge nadig", hunne namen staan op hetzelfde borstschild gegraveerdze worden beide gedragen op het ééne Middelaarshart, dat klopt van priesterlijk erbarmen KERKELIJK LEVEN. Professor dr. H. H. Kuyper. Aan den Heer L. te N. PAPERS PES WOORPS. Het gezinsgebed. x. ZEEUWSCHE KERKBODE Vaste medewerkers D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pin., en R. J. v. d VEEN. Abonnementsprijs: Advertentieprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1, Afzonderlijke nummers 8 cent. 15 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie firma LITrOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF Spanjaardstraat, Middelburg. TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 2 8 0. Alzoo zal Aaron de namen der zonen Israels dragen aan den borstlap des gerichts op zijn hart, als hij in het heilige zal gaan, ter ge dachtenis voor het aangezicht des Heeren, gednriglijk. Exodus 28 29. Meijer Het is wel eene eere om een naam te mogen dragen, welke een vader tot groot aanzien heeft gebracht, maar het legt ook een zware verantwoordelijk op. Onwillekeurig gaat men vader en zoon vergelijken en als dan de zoon niet tot de hoogte klimt, waarop de vader heeft gestaan, dan leidt het er zoo licht toe om de beteekenis van den eerste te onderschatten. Men behoeft geen tegenspraak te duchten, als men zegt, dat dr. A. Kuyper een zeer groot man is geweest, die schier zijns gelijke niet had. De vraag deed zich dan ook op, of de zoon, die aan dezelfde universiteit tot professor geroepen werd, zijn plaats met eere kon in nemen. Daarbij kwam nog, dat hij dezelfde vakken moest doceeren welke prof. dr. Rut gers onderwezen had en het is van algemeene bekendheid, dat ook deze in kerkhistorie en kerkrecht geheel doorkneed was. Ook in dit opzicht was de taak van professor Kuyper Jr. toevertronwd waarlijk moeeilijk. Een kwarteeuw is sedert zijn benoeming heengegaan en de toen nog jonge doctor is een man van rijperen leeftijd geworden. Hij heeft al dien tijd zijn werk verricht en alle stu denten, die aan zijn voeten hebben gezeten zijn heengegaan met de gedachte, dat hun pro fessor een zeer geleerd man is, die zijn leerstof volkomen meester is en beheerscht. Het komt zeer duidelijk uit, dat hij niet zonder vrucht een leerling van prof, Rutgers is geweest en dat hij het geheel der kerkgeschiedenis over ziet en de verschillende geestelijke stroomingen in het verleden kent. Evenals zijn voorganger heeft hij zich vooral toegelegd om het tijdvak der Reformatie na te gaan en hij weet daarvan dan ook ontzachlijk veel. Van iemand, die vroeger klassieke talen onderwees en zijn disci pelen inleide in dc wijsbegeerie van 't oude Griekenland werd wel eens gezegd, dat hij de straten, pleinen markten van het oude Athene beter kende dan die van zijn eigen woonplaats, zoo kan men van dezen professor zeggen, dat hij al de bizonderheden van de Reformatie kent. En als hij uiteen zet het kenmerkende van de gereformeerde kerken dan luistert ieder die iets gevoelt voor het hooge doel, waarop deze kerken gemikt hebben, met groote aan dacht en waardeert het, dat wij zulke mannen hebben, die ons weten te bezielen om voort te varen. Werden de adviezen, door prof. Rutgers ge- gegevcn zeer gewaardeerd, dit is ook het geval met den raad door prof. Kuyper in vele ge vallen verleend. De kerken in en buiten ons land weten, dat hij het kerkrecht kent als weinigen en dat hij schier altoos in moeie- lijke gevallen den rechten weg weet te wijzen. Op de Generale Synone der Geref. Kerken heeft zijn woord een groote bateekenis, en als hij op de vergaderingen spreekt, komen zij van alle zijden nader om hem goed te verstaan en geen woord te missen. Waarlijk, hij is een professor van meer dan gewone beteekenis en hij neemt zijn plaats met eere in. Was het moeielijk voor hem om zijn taakte aanvaarden, na vijf-en-twintig jaar kunnen wij zeggen dat hij berekend is geweest om zijn zwaren arbeid behoorlijk te volvoeren. Hij draagt met eere den naam, die onder ons gere formeerden zoo hoog aangeschreven staat en hij draagt er toe bij om dien naam voor te doen leven. Niet alleen de vereeniging voor vroeger onderwijs op gereformeerden grond slag heeft stof om erkentelijk te zijn, dat God hem aan haar heeft gegeven, maar ook bij name de gereformeerde kerken behooren dankbaar te zijn voor al wat deze professor voor de oplei ding der predikanten heeft kunnen zijn en voor den veelvuldigen arbeid, welke hij voor haar welzijn heeft gedaan. De Zeeuwsche Kerkbode verheugt er zich over, dat hij reeds geruimen tijd heeft mogen arbeiden en wenschte van harte, dat God hem nog lang spare en hem verder tot een rijken zegen stelle. Aan zulke mannen, die zoo warm voor hare belijdenis gevoelen en die met zulke wetenschappelijke wapenen voor haar kunnen opkomen, hebben de gereformeerde kerken behoefte en het is dien tengevolge roeping in hen te zien een groote weldaad door God aan haar verleend. Op uwe vraag, of het in orde is wanneer een lid der geref. kerk op Kerstdag eens een dienst bijwoont in een R. Katholieke kerk, diens volgende het antwoord. Het is mij duidelijk, dat u het afkeurt, indien een gereformeerde een dienst in een R. K. kerk bijwoont, terwijl er in zijn eigen kerkdienst is. Daarover zullen alle gereformeerden het wel eens zijn. Ieder behoort op zijn eigen plaatste zijn, wijl hij daar een taak heeft te verrichten. Maar zegt uop een Kerstdag wordt er in de R. K. Kerk ook wel dienst gehouden bij uren als bij ons de kerk gesloten is. Is er dan iets tegen om daarheen te gaan.? Ik kan me best voorstellen, dat een gereformeerde ver langend is om te weten, hoe het er toegaat. Toen ik nog een schooljongen was, ging menige Protestant vroeg op den eersten Kerst morgen eens naar de R. K. Kerk uit nieuws- girigheid. Hij wilde eens weten of het er werkelijk zoo toeging als anderen hem gezegd hadden. Als men dit geheel op zich zelf beschouwt, komt men er allicht toe om te zeggen dat dit niet veel geeft. Doch als men de zaak een beetje dieper opvat, dan komt het in een ander licht. De mannen der Reformatie hebben met al wat in hen is, den eeredienst in Rome's kerk bestreden,omdatnu dat zij daarin jagen een verzaking van 't Heeren woord. Ook onze voorgeslachten hebben daarin toegestemd en wij doen het nog, wij denken er niet aan om te zeggenRome heeft het recht en de waarheid aan haar zijde. Wij veroordeelen nog altijd op dezelfde gronden zulk een dienst. Wanneer wij zoo daarover denken wat kan mij dan bewegen om zulk een kerkdienst bij te wonen. Ik wil geen deel hebben aan deze zonde en daarom blijf ik weg uit elke Roomsche kerk, op Kerstdagen en alle andere dagen. Wij moeten ons niet laten verlokken door onze nieuwsgierigheid, want wij achten heel dien Eeredienst onschrift uurlijk. Heel de vertooning op Kerstfeest en op andere degen in de Roomsche kerken is een miskenning van Gods Woord. Bouma. Op die gezinsgebeden nu, die we achter in ons kerkboek vinden, willen we ietwat uit voeriger de aandacht gaan vestigen. Wanneer iemand mocht oordeelen, dat dit overbodig is omdat ze achter in dat kerkboek staan en iedereen ze dus wel kent, willen we daartegenover als onze meening uitspreken, dat deze gebeden behooren tot het minst bekende deel van het kerkboek en dat reeds daarom een bespreking ervan zin zou hebben, maar nog te meer omdat deze gebeden bijzonder stichtelijk zijn, gelijk, naar we hopen, bij nadere beschouwing, blijken zal. Tot onzen spijt kunnen we over den oor sprong dezer gebeden geen bijzondere aan wijzingen geven. In het werkje van Prof. P. Biesterveld „Het Gereformeerde Kerkboek", een uitgave van het Tractaatgenootschap „Filippus" 1903, vinden we alleen dit er van vermeld, „dat ze meest zijn naar Micron of Calvijn". En op een brief om informatie bij een Kerk historicus ontvingen we ten antwoord „dat ze omwerkingen zijn van de Paltzische liturgie*. Voorzoover ons bekend, hebben deze gebeden ook niet een bepaalde kerkelijke sanctie. Alleen blijkt uit een noot, in de uitgave der Liturgie, bezorgd door prof. Rutgers geplaatst bij Het Morgengebed" dat de Reviseurs door de Dordtsche Synode benoemd, ook over de huiselijke gebeden hun zorg hebben uitgestrekt. Toch voelt ieder, ook al is niet een klinken den naam te noemen van een bepaalden op- stellei, en al is niet te wijzen op kerkelijke autoriteit, dat reeds het eenvoudige feit, dat we deze gebeden vinden achter in ons kerkboek, en verwezen kan worden naar mannen als Micron en Calvijn, als van dezulken, die op de saamstelling grooten invloed hebben uitgeoefend, verbiedt deze gebeden als minderwaardig en ongeschikt terzijde te schuiven en te beweren, dat daaruit voor ons niets te leeren zou zijn. We bespreken dan eerst de Gebeden vóór en na het eten. Ze luiden aldus Gebed vóór het eten Heere, almachtige God, Gij die alles ge schapen hebt, en nog door Uwe Goddelijke kracht onderhoudt, en het volk Israël in de woestijn gespijzigd hebtwil Uwen zegen uitstrekken over ons, Uwe arme dienaars, en ons heiligen deze gaven, die wij van Uwe milde hand ontvangen, opdat wij die matiglijk en heiliglijk naar Uwen goeden wil gebruiken, en daardoor beken nen, dat Gij Onze Vader, en een oorsprong alles goeds zijt. Geef ook, dat wij altijd, en vóór alle dingen, zoeken het geestelijke brood Uws Woords, met hetwelk onze zielen gespijzigd worden ten eeuwigen leven, hetwelk Gij ons bereid hebt door het heilig bloed van Uwen lieven Zoon, onzen Heere Jezus Christus. Amen. En het Gebed na het eten Heere God, hemelsche Vader, wij danken U voor alle Uwe weldaden, die wij zonder ophouden van Uwe milde hand ontvangen dat het Uw Goddelijke wil is ons te onder houden in dit tijdelijke leven, en ons te verzorgen met al onze nooddruft; maar inzonderheid, dat Gij ons wedergeboren hebt tot de hoop van een beter leven, het welk Gij ons geopenbaard hebt door Uw heilig Evangelie. Wij bidden U, barmhartig God en Vader, dat Gij niet toelaat, dat onze harten hier in deze aardsche en ver gankelijke dingen zouden geworteld zijn maar dat wij altijd mogen opwaarts zien ten hemel, verwachtende onzen Zaligmaker Jezus Christus, totdat Hij op de wolken verschijnen zal tot onze verlossing. Beide gebeden worden besloten met het „Onze Vader". In deze gebeden vindt ge den rechten gebeds- toon van het Christelijk gezin. Dat komt al dadelijk uit in de aanspraak. Iets breeder is die in het gebed vóór dan nè het eten. Maar ook in het gebed vóór het eten niet breed. Een opeenstapeling van namen vindt ge er niet. Toch is die aanspraak, hoewel maar kort, niet onvolledig, maar blijkbaar met oor deel des onderscheids gekozen, naar den regel, dat een Christen ook met zijn verstand en voor bedacht moet bidden. Het gezin gaat zich voor God stellen om een zegen te vragen voor het tijdelijke leven, een zegen over de spijze. En in verband met die bede wendt het zich tot dien God, die de Al machtige is, die alles geschapen heeft en nog

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1925 | | pagina 1