Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
39e Jaargang.
Vrijdag 16 Januari 1925.
No. 3.
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. A. C. HEIJ te Koudekerke.
Persvereeniging Zeeuwsche Kerkbode.
UIT HET WOORD
KERKELIJK LEVEN.
Elkander begunstigen.
Ter gedachtenis.
ZEEUWSCHE KERKBODE
Vaste medewerkers D.D. P. VAN DIJK, F. J. v. d. ENDE, B. MEIJER, F. STAAL Pzn., en R. J. v. d VEEN.
Abonnementsprijs: per kwartaal bij vooruitbetaling f 1,
Afzonderlijke nummers 8 cent.
Advertentieprijs: 15 cent per regel bij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ a. OLTHOFF, Middelburg.
Beriohten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot Vrijdag
morgen 9 uur te zenden aan de Drukkers|*LITTOOIJ OLTHOFF
Spanjaardstraat, Middelburg.
TELEFOON 2 3 8. GIRONUMMER 42 28 0.
NICODEMUS' BELIJDENIS.
"Wij weten, dat gij een leeraar zijt
van God gekomen, want niemand kan
zulke teekenen doen, welke gij doet,
tenzij God met hem is.
Joh. 3 2.
Onder het volk Israël kwam er gisting.
De staatkundige toestand was donker.
Op den troon zaten de Idumeërs uit
het geslacht der Herodessen, terwijl de
Romeinsche adelaar al meer zijn vleu
gelen over 't land der belofte uitbreidde
en er veel gevaar was, dat het groote
wereldrijk het geheele land inlijfde bij
zijn eigen gebied. Maatschappelijk ging
het ook steeds achteruit. De wetten van
Jehovah werden veronachtzaamd. Hoe
ver was het volk verwijderd van het
bloeitijdperk, waarin elk Israëliet zat
onder zijn eigen vijgeboom en eigen
wijnstok. Herleving kwam er echter op
godsdienstig gebied. Een zonderlinge
boetprediker, die aan den grooten pro
feet Elia herinnerde, was verschenen
in Johannes den Dooper, naar wiens
prediking „Bekeert u, want het konink
rijk der hemelen is nabij gekomen" het
geheele volk begon te luisteren. Zoo
groot was reeds de beweging, dat de
Pharizeën, die uiterlijk zoo ijverden voor
de naleving van de Mozaïsche wetten,
het noodig hadden geoordeeld om een
gezantschap naar Johannes te zenden,
teneinde hem te vragen wie hij was
en welke bedoeling hij had Het ant
woord, dat de Dooper gegeven had,
bood stof tot overdenking en tot lang
durige beraadslaging, temeer, omdat
allerwege de verwachting leefde, dat de
tijd, waarop de Messias verschijnen
moest, aanstaande was. Daarbij kwam
nog het optreden van Jezus, die het
gansche land doorging, predikende en
goeddoende.
Onder zulke omstandigheden laat het
zich verklaren, dat sommige Pharizeën
het noodig oordeelden om zich met
Jezus in betrekking te stellen, en nadere
inlichtingen te vragen. Het was niet
voorzichtig om allen te gaan en daarom
kwam een hunner tot Jezus De naam
Nicodemus, ofschoon van Griekschen
oorsprong, was niet ongewoon bij de
Joden. Dit blijkt uit een mededeeling
van den Talmud Hij kwam des nachts
tot Jezus. Die gang onder begunstiging
van de donkerheid teekent heel den
toestand. Vreeze voor de Joden had
daartoe geleid Zij wilden nog niet be
kend staan, dat zij het met Jezus hielden.
Velen uit hun eigen kring zouden het
hun ook hoogst kwalijk nemen, wijl zij
gevoelden, dat indien Jezus nog meer
invloed verkreeg, het met hun rijk uit
zou zijn Hoe licht zou het, als het be
kend werd, tot heftige tooneelen aan
leiding geven en dit wilden zij nu nog
tot eiken prijs vermijden. Wellicht was
er nog een andere overweging n l deze,
dat zij in geen geval nu nog steun
wilden bieden aan Hem, die met vaste
en krachtige hand afbrak, wat zij tot
dusver gebouwd hadden. Zij waren nog
niet zeker van wat Jezus op 't oog had,
en het paste aan wijze leidslieden niet
om zich op ijs van een nacht te wagen.
Welk een tafereel. Jezus de groote
profeet, gekomen om den wil Gods
ter onzer zaligheid volkomen te open
baren en tegenover hem Nicodemus,
een Pharizeër, die tevens een overste
der Joden was, een man derhalve van
aanzien en van een voorname positie.
Luisteren we naar wat zij te zeggen
hebben. Wij weten, zoo begint de laatste,
dat gij zijt een leeraar van God ge
komen Inderdaad een belangrijke ver
klaring. De schare, die de wet niet
weet, maakt niet altijd onderscheid
tusschen leeraars, die geheel langs den
gebruikelijken weg tot het ambt zijn
gekomen en hen, die zonder de offici-
eele paden bewandeld te hebben zich
vertoonen. Maar de mannen der wet,
de Pharizeën, die zich angstvallig vast
houden aan het bestaande die hande
len niet zoo lichtvaardig. Wie als leeraar
onder Israël wilde optreden, moest zijn
voorbereiding zoeken ineen der scholen,
moest zitten aan de voeten der beroemde
Rabijnen en moest een aanstelling kun
nen laten zien, die hem bevoegd ver
klaarde om in 't openbaar te leeren.
Jezus nu had nimmer eenige school
bezocht, had nimmer eenig onderwijs
van een meester genoten, had nimmer
ergens aangeklopt om een aanstelling
machtig te worden. Het was dus inder
daad een gewichtige verklaring, dat
deze Pharizeër er toe kwam om geheel
vrijwillig te betuigen gij zijt een leer
aar van God gekomen. Ofschoon Jezus
niet van eenig college opdracht ont
vangen had om te prediken, toch erkent
Nicodemus, dat Hij een leeraar is, die
van God gezonden werd Hij eerde in
Jezus een gezant des Heeren, die even
als de profeten weleer rechtstreeks de
roeping ontvangen had om te prediken.
Hij stelde Hem niet gelijk met de Rab
bijnen maar met de mannen, die vroeger
in 's Heeren naam tot het volk hadden
gesproken, met Jesaja en Hosea, met
Jeremia en Joel.
Op welken grond rust deze zijn over
tuiging Niemand kan zulke teekenen
doen, die gij doet, tenzij God met hem
is. De wonderen door Jezus verricht
zijn voor Nicodemus en hen, in wier
naam hij mede spreekt, de bewijzen
dat Hij van Godswege tot Israël ge
komen is. Zulke daden toch kan niemand
verrichten, indien God hem daartoe
geen kracht verleent. Wat Jezus doet,
ligt boven het bereik van alle mensche-
lijke kracht, ziedaar wat Nicodemus hier
onbewimpeld uitspreekt.
Dit doet ons zien, welken indruk de
prediking en de wonderen van Jezus
gemaakt hebben in het gansche land.
Aller oog was op Hem en aller mond
sprak van Hem Hoewel de Christen
volken thans ver van dien tijd verwijderd
staan, toch is er in breeden kring een
toenemende belangstelling in gods
dienstige vragen. De staatkundige en
maatschappelijke toestand is allerwege
vol van verwarring en bevredigt nie
mand. De afval van God en zijn woord
is ontzettend groot en het ongeloof
spreekt zich dries uit. Maar temidden
van zoovele bedroevende verschijnselen
zijn er steeds meerderen, die ernstig
zoeken naar licht in de donkerheid
en zij overleggen wie Jezus is en wat
zij van Hem wachten kunnen Het ont
breekt hun vooralsnog aan een vaste
overtuiging en zij zijn nog niet zoover
als de mannen, in wier naam Nicodemus
tot Jezus kwam. Het is echter een goed
teeken, dat zij weer aan Jezus denken,
want het is een bewijs, dat God ook
op den weg van de volken nog altijd
plaatst Hem, die zoowel tot een op
standing als tot een val van velen strekt.
In weerwil van al wat een mensch doet,
kunnen zij blijkbaar niet van Hem af
komen. Te hopen is 't, dat zij in Hem
leeren zien den Gezant, dien de Vader
in deze wereld gezonden heeft om Zijn
wil ter onzer zaligheid volkomen te
openbaren Dan zullen zij ophouden
met over Hem te redetwisten en zij
zullen tot Hem komen En al is het
dan, dat zij nog vele verkeerde beschou
wingen hebben, dan zal Hij hen genezen
van al hun dwalingen. Hij zal leiden
't zacht gemoed in 't effen recht des
Heeren Wie hem nederig valt te voet,
zal van Hem Zijn wegen leeren.
Verlies nu eens de Pharizeën en al
de anderen uit het oog en onderzoek
eens of ge zelf reeds tot Hem gekomen
zijt. Gij staat veel dichter bij Hem dan
menig ander, gij zijt overtuigd, dat Hij
u leiden kan tot den Vader, dat Hij u
verlossen kan uit al uwe banden, dat
Hij de eenige Zaligmaker van zondaren
is, maar komt gij ook tot Hem, zoekt
gij Hem, waar gij Hem alleen vinden
kunt, zoekt gij Hem in de eenzaamheid
Daartoe moet het komen, want niet zij
zullen eenmaal ingaan, die veel over
Hem denken en spreken, maar die tot
Hem komen, die al wat in hen is aan
Hem zeggen, die steeds tot Hem terug-
keeren, ook al is 't, dat Hij harde dingen
tot hen spreekt O, er is zooveel in u
en mij, dat zich verheft tegen Hem, en
er moet zooveel gebeuren, vóór we het
met Hem in alles eens zijn. Bedenk het
wel, opdat ge niet met een meer vol
ledige bekentenis op de lippen dan die
van Nicodemus innerlijk vreemd van
Hem blijft, maar wend u tot Hem, zooals
gij zijt en geef u aan Hem over. Be
rusten moet gij er ook niet in, wanneer
ge zeggen kunt, ik gevoel zooveel voor
Hem, want dit zal u ook niet baten.
Eerst als gij bekennen moogt, dat Hij
voor u gevoelt, dat Hij u liefheeft, dat
Hij in u woont, kan het goed zijn.
Bouma.
Een lezer van een onzer dorpen zond een
klacht over wat hij meende opgemerkt te hebben
in onze kringen. Het gaat over een verschijnsel,
dat meermalen de aandacht heeft getrokken en
waarover verscheiden malen is geschreven. Wij
gelooven en belijden de gemeenschap der hei
ligen en een verklaring van dit artikel vinden
we o.a. in den catechismus. Het geeft allereerst
te kennen, dat wij aan Christus en al Zijne
gaven gemeenschap hebben. Dit is een heerlijk
voorrecht dat ons met dankbaarheid en blijd
schap vervullen kan. Immers als wij aan den
Christus deel hebben, dan hebben wij ook deel
aan al Zijne gaven en we hebben een rijkdom,
welke niemand ons ontnemen kan en waarvan
wij de waarde niet berekenen kunnen. Er vloeit
uit voort, dat wij de verplichting hebben om
al wat wij hebben en bezitten ten nutte van
onze medegeloovigen aan te leggen.
Wordt dit altijd gedaan Wie zou hierop een
bevestigend antwoord durven geven Ook in
dit opzicht is er nog altijd veel gebrek. Het
zou verkeerd zijn om daarvoor het oog te
sluiten en het is goed, dat wij daaraan voort
durend herinnerd worden. Waarlijk, er kan niet
gemakkelijk te veel van gezegd worden. Het
is noodig, dat we elkander vermanen, zoolang
het heden genaamd wordt. Elk heeft wel eens
een aansporing noodig. Wij hebben zulk een
kostelijke belijdenis en hoe uitnemend zou het
zijn, indien wij haar nauwkeuriger behartigden.
Hierover zullen we het allen wel eens zijn.
Niemand zal het tegenspreken. Doch wanneer
we er nu toe komen om aan deze algemeene
roeping te ontleenen een maatstaf, waaraan wij
het doen van onze naaste toetsen, dan komen
er soms moeielijkheden.
Jaren geleden vestigde zich een handwerks
man op een dorp in Friesland. Hij en zijn
vrouw waren belijdende leden van onze kerken.
Daar woonden ook enkele boeren, die eveneens
tot onze kerk behoorden. Na eenige weken
ontmoette de eerste een der laatste en hij begon
zijn bevreemding er over uit te spreken, dat
hij nog nooit eenig werk had kunnen verrichten
voor den laatste. Hij sprak nog al op hoogen
toon en voegde er bij, dat de boer blijkbaar
zijn roeping niet verstond. Hij eindigde met te
zeggen, dat hij er op rekende, dat de boer
voortaan hem wel begunstigen zou. Hij achtte
het toch een schande om wel moderne en
socialistische gezinde ambachtslieden te bevoor-
deelen en hem voorbij te gaan. De boer was
een kalm man en dit was een geluk anders
toch zou het allicht niet zoo zijn afgeloopen.
Was dit nu in orde? Weineen, zal ieder aan
stonds zeggen, die ook maar even nadenkt.
Die ambachtsman had belang er bij, dat de boer
hem klandizie gaf. Lag het nu niet voor de hand,
dat hij even beleefd aan den ander gevraagd
had, weet u wel, dat ik gaarne voor u zou
werken en dat dit ook in 't belang van mijn
vrouw en kinderen is. Ik weet niet, wat u be
wogen heeft om mij tot dusver niets te gunnen,
maar hoe dit ook zij ik heb het noodig. Zeker
weet ik, dat zulk een woord in heele goede
aarde gevallen zou zijn. De boer vertelde mij
al spoedigik wist wel, dat deze man bij ons
woonde en ook wel, wat hij deed om zijn
brood te verdienen. Zelfs had ik al eens ge
dacht ik zal dien man ook eens een karweitje
laten doen. Het was er echter nog niet van
gekomen. Reeds lang werken voor mij altijd
dezelfde mensehen, die mij steeds goed hebben
behandeld en dan komt men er niet zoo licht
toe om te veranderen. Welnu, wij kunnen dit
verstaan en zeer goed billijken. Juist het op
treden van den handwerksman droeg er toe
bij, dat de boer zijn voornemen niet volvoerde.
Later kwam bovendien nog aan 't licht, dat
de man in 't geheel geen vakman was. Zijn
werk was zeer gebrekkig en beantwoordde niet
aan billijk gestelde eischen, zoodat hij klant
na klant verloor en van armoede het dorp
moest verlaten. Aan deze geschiedenis dacht
ik, zoo:!ra ik den mij toegezonden brief las en
ik oordeelde het goed, om er eens aan te
herinneren. Het is mijn bedoeling niet om
eenigen handwerksman of winkelier iets te ver
wijten, maar het is toch wel noodig, dat ieder,
die zaken doet of een ambacht uitoefent, begint
met er zich op toe te leggen de menschen goed
te bedienen. Wij moeten niet beginnen met te
eischen, dat anderen getrouw na komen, wat
hun roeping is, en op grond daarvan te ver
langen, dat zij ons voordeel bevorderen, want
dan komt bij de anderen de vraag op, of deze
ijver voortkomt uit ware liefde tot God of uit
pure zelfzucht. Het is juist een groot gevaar,
dat ons bedreigt, en dat hoe langer hoe meer
doordringt, dat velen eischen, dat anderen hun
roeping zullen kennen. Wij moeten niet beginnen
met onze rechten op den voorgrond te schuiven,
maar wij moeten allereerst onze eigen ver
plichtingen kennen en behartigen.
Het woord van den ApostelDoet wel aan
allen maar meest aan de huisgenooten des ge-
loofs, heeft altijd kracht en op grond daarvan
is het geraden, dat wij onze naasten zoeken
te bevoordeelen en inzonderheid hen, die ons
het naast staan.
Het is mij onmogelijk om uit te maken, of
dit voorschrift veel verwaarloosd wordt. Ik weet
wel, dat er vaak over geklaagd wordt. Over 't
algemeen vermoed ik, dat Gereformeerden el
kander nog al begunstigen. Dat ligt dunkt mij
voor de hand. Als ik bij een Gereformeerde
goed terecht kan, waarom zou ik hem dan
voorbij gaan en een jood de klandizie geven.
Daarvan zie ik de noodzakelijkheid heelemaal
niet inWij moeten onze gaven, ook onze
stoffelijke gaven, ten nut en ten voordeel van
onze medegeloovigen aanwenden. Dit is dui
delijk onze roeping. Wij moeten elkander helpen
en steunen, ook in den strijd om het levens-
bestaan. Het is voor velen ook onder ons soms
een heele toer om in de dagelijksche nooddruft
te voorzien, en als zij dan hun best doen, als zij
met hun gaven woekeren om hun plicht trouw
te vervullen en hun werk nauwgezet te ver
richten, waarom zouden wij hen dan voorbijgaan
en anderen, die in geheel andere wegen wan
delen bevoordeelen. Doch eer we ons be
klagen, dat onze medegeloovigen zich schuldig
maken aan eenige nalatigheid, moeten we be
ginnen met te onderzoeken, of wij zelf wel
doen al wat onze hand vindt om te doen.
Hoewel ik het mij toegezonden stuk niet
letterlijk opgenomen heb, vertrouw ik toch, dat
ik aan 't verlangen van den schrijver voldaan
heb. Mocht dit niet het geval zijn, dan zal hij
het mij weieens berichten.
Een enkel woord ter gedachtenis wil ik wijden
aan den pas overleden ds. Kaptein van Zwolle,
wijl hij enkele jaren in ons gewest en wel te
Axel gearbeid heeft.
Ds. Kaptein behoorde tot een dominé's-familie.
Zijn vader was jarenlang predikant te Amstelveen.
Velen onder de ouderen zullen zich nog her
inneren de lange breed-geschouderde man, die
op de vergaderingen van Jachin een zeer be
kende en geziene figuur was.
Drie zijner zonen, eveneens flink gebouwde
mannen, waren predikant. De oudste hunner,
die nog in Goes gestaan heeft, is in Amerika
gestorven. De andere, die te \Verkendam ge
arbeid heeft, is ook reeds gestorven. En nu is
de derde ook heengegaan.
Deze kwam in 1897 naar Axel, waar toen
nog de onderscheiding van A en B bestond.
Hij was een zoon der scheiding en dit bleek
ook altijd, als hij het noodig oordeelde haar te
verdedigen. Hij was daar in die dagen een man,
die wist, wat hij wilde. Hij kon heel goed de
Doleantie waardeeren en daardoor was de ver
houding, waarin hij stond tot de B-kerk heel
goed. Hij was heelemaal niet enghartig en heeft
dan ook de kerk van Axel uitnemend gediend.
Hij was de opvolger van ds. Doorn, een vurig
jonge man, die met zijn vele gaven zich geheel
gaf aan zijn werk. Hij bleef echter kort en ds.
Kaptein, die geheel in 't zelfde spoor wandelde,