Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
34e Jaargang.
Vrijdag 25 Jnni 1920.
No. 26
UIT HET WOOED.
Redacteuren Ds. L. BOÜMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
!uti IsdBSirksri: D.D. 8. J. v. i «EES, J. 0. ÜEIEHSI, F. I w. i. ESÖE, B. MEIJER, H. P. I. 6. DE WALLE ia F. 1. I WOLF.
UITGAVS TAJS DE
PBRSVBRBBN1GING ZEBUWSCflB KERKBODE.
Adres vas de Administratie
Firma L1TT001J OLTHOFF, Hiddelbarg.
ALLE TRANEN AFGEWISCHT.
III.
fin God zal alle tranen van hunne oogen
afwisschen. Het wil niet alleen zeggen, dat
in den hamel alle gevolgen der zonde
aullen zqn voorbijgegaan, dat daar, in dat
land dar volmaakte gelukzaligheid, geen
leed meer zal kwellen, geen moeite meer
zal benauwen, geen kruis meer zal druk
ken maar het wil ook zeggen, dat daar
eerst het lyden dezer aarde ten volle zal
worden verstaan. Acb, hier beneden staan
zooveel vraagteekens op onzen weg. Er zijn
zooveel dingen, die we niet kunnen ver
klaren. Er wachten raadselen op oplossing,
die voor ons kortzichtig verstand veel te
moeilijk zijnraadselen van het hoofd en
raadselen van het hart, raadselen van het
leven en raadselen van den dood.
Welnu, eenmaal zal op al die „waarom's"
het goddelijk „daarom" worden gesproken.
God zelf zal alle tranen des lijdens af
wisschen en alle raadselen des lijdens op
lossen.
Hij zal dien treurenden ouders uitleggen,
waarom Hij hun eenig kind hun ontnam.
Hij zal dien jongeling zeggen, waarom die
wensch zijns harten hem werd ontzegd,
waarom dat andere plan niet gelukken
mocht, waarom zoo menig ideaal opging
in rook. Hij zal aan eenzamen te kennen
geven, waarom hun weg zoo eenzaam
moest gaanaan diepbedroefden, aan
zwaarbeproefden, waarom hun die beproe
ving en dat leed overkwam. Hij zal over
alle duisternis doen opgaan zijn hemelsch
licht. En zijn oplossingen zullen zoo won
derschoon zijn, dat alle tranen, die hier
beneden blonken in der geloovigen oog,
wanneer ze met hun eindig verstand do
geheimenissen van Gods wondere wegen
niet konden doorgronden, veranderen
zullen in glanzende parelen, die tot in
eeuwigheid sieren der gezaligden kroon.
Neen, in den hemel zullen Gods wegen
niet meer donker zijn. Laat het u tot
troost zijn, zuchtend kruisdrager, die de
tijden kent, waarin 's Heeren raad voor u
verborgen is en zijn wetenschap u voorbij
gaat. Goda weg is in de zee en Zijn pad
in groote wateren. Rondom Hem zijn
wolken en donkerheid. Kunt ge u zoo
moeilgk vereenigen met de leidingen, die
Hg met u houdt; is zijn weg met u in
het heiligdom, waar het donker is, dik
werf zoo donker, dat geen enkele licht
straal de duisternis doorboortkent gij
uw Mara's, waar gij het water niet drinken
kunt, omdat het bitter is en valt het u zoo
zwaar te verstaan, dat 's Heeren weg
juist langs dit Mara leidt; stormen daar
ook in uw binnenste vragen, die roepen
om antwoord, terwijl het „waarom" u
maar steeds verborgen blijft,weet het
dan, dat de Heere niet aanstonds reken
schap geeft van Zijn daden, dat Hij niet
aanstonds het volle licht over Ziju hande
lingen doet opgaan, dat Hij niet aanstonds
de raadselen van zijn bestuur tot oplossing
brengt.
Na dezen zult gij het verstaan, waarom
Hij u leidde langs paden, die gij niet hadt
uitgedachtlangs wegen, die ingingen tegen
vleesch en bloed. Na dezen zult ge het
verstaan, en den Naam des Heeren loven,
omdat Zijn Naam hoog verheven is en Zijn
doen aanbiddelijke Majesteit. Hier wandelen
Gods kinderen nog menigmaal in raadse
len en verstaan zij des Heeren handelingen
niet. Maar daar boven in het nieuw Jeru
zalem, waar alle tranen worden afgewischt
en enkel blijdschap het hart vervult, daar
gaat het licht des Heeren op over hun
gansche leven met ai zijn smart en be
proeving, met al zijn lijden en strijd.
Wat God borduurt, door lief en leed.
In 't weefsel van eens Christens leven,
Vertoont een werk, waar niemand weet
Gewisse duiding aan te geven.
Aan deze zij schijnt lijn bij lijn
Door een te wemelen en te warren
Aan de andere zal 't een bloemstuk zijn,
Omgeven met een krans van starren.
Zijt ook gij een erfgenaam dezer heerlijke
belofte Dank er aanniet aller tranen
zullen in den dag der eeuwigheid wor< ea
afgewischt. Er staat nietGod zal alle
tranen van aller oogen afwisschen. Er
staat met bijzonderen nadrukGod zal
alle tranen van hunne oogen afwisschen.
Van hunne oogen. Een bepaald soort
van menschen is dus hier bedoeld. Weet
ge, op wie de Schrift hier het oog heeft?
Op hen, die hun zonde hebben leeren be-
beweenen. Op hen, die tot God om genade
leerden roepen. Op hen die de toevlucht
hebben genomen tot het kruis van onzen
Heere Jezus Christus. Op hen die ge
rechtvaardigd zijn door het bloed en ge
heiligd door den Geest des Middelaars.
Alleen hunne tranen worden afgewischt.
Op hunne rechtvaardigmaking en heilig
making volgt eenmaal gewisselijk hun
heerlijkmaking. De goddeloozen vallen hier
dus buiten. Hun tranen worden niet af
gewischt. In de hel zal weening zijn tot in
alle eeuwigheid. Onderzoek dan u zelve,
of ge den Heere Jezus reeds liefnebt. Hij
alleen leidt tot de voorgestelde heerlijk
heid in.
De legende verhaalt van een engel, die
op 's Heeren bevel nederdaalde om het
kostelijkste dezer aarde een plaats te geven
in het rijk der zaligheid. Maar telkens als
hij meende het gevonden te hebban, weer
klonk de Goddelijke stem: «dit is het
schoonste niet." De prachtigste juweelen
en de heerlijkste kleinoodiën werden afge
wezen aan de hemelpoort. In 't eind viel
het oog des engels op een schitterende
parel, die de kostelijkste steenen in glans
zeer verre overtrof. Zorgvuldig nam hij
haar en steeg er mee opwaarts. Nu had
hij gevonden, dat „waardig was te pralen
in 't goud van 's hemels zalen." En die
allerschoonste parel waseen traan,
door een boeteling geschreid.
Zalig, wie door genade geleerd heeft
zulke tranen van bitter berouw, van ver
brijzeling der ziele te weenen. Hij zal
ontvangen sieraad voor asch, vreugde-olie
voor treurigheid, het gewaad des lofs voor
een benauwden geest.
En God zal alle tranen van hunne oogen
afwisschen. Ziet, dat willen Gods kinderen
reeds dikwerf in dit leven. Dan komt hun
ziel tegen het leed in opstand. Dan willen
ze het kruis verre vau zich werpen. Dan
klagen en murmureeren ze. Niet alzoo,
lijdende broeder, weenende zuster. Draag
uw kruis met lijdzaamheid. Ge kunt het
hier beneden niet missen. Ge moet er door
gevormd worden voor den hemel. Slechts
door het donkere dal der beproeving komt
ge tot de blinkende hoogte van Sions
berg. Draag uw kruis met lijdzaamheid.
Zijt geduldig in de verdrukking. Volhard
in het gebed. En verblijd u in de hope,
dat God eenmaal, op Z ij n tijd, het kruis
u van den schouder zal nemen en alle
tranen van uwe oogen afwisschen zal. Na
het zure komt het zoet. In den hemel zult
ge niets van de smarten der oude aarde
meer proeven. Het zal een eeuwige morgen
stond van gejuich zijn, die nooit meer ge
volgd zal worden door één nacht van ge
ween. 't Is heerlijkheid, 't Blijft heerlijk
heid. 't Zal gaan van heerlijkheid tot
heerlijkheid. Eindeloos en altoos.
Die hoop moet al het leed verzachten,
komt reisgenooten, 't hoofd omhoog. Wat
klaagt ge nog over 's levens ellende, waar
zoo rijke weelde u wacht? Wat gaat ge
nog gebogen uw weg, waar zoo schoone
erfenis voor u is weggelegd? Komt, let
op het einde van des Heeren wegen. Houdt
de toekomende heerlijkheid in het oog.
Zij zal in verwachting zeer verre over
treffen. Ja, höt hemelsch Kanaan, naar
welks blauwe kusten al de scheepkens der
vromen hun koers richten, zal zijn een
heerlijk oord. Daar worden geen zuchten
meer geslaakt. Daar worden geen tranen
meer geschreid. Daar zullen onder het
flonkeren hunner gouden levenskroon de
hemelsche aangezichten van Jezus' ge-
kcchten en verlosten blinken van louter
vreugde. De zorgen en moeiten, de bekom
mernissen en bezwaren, de scherpe doornen
in het vleesch en de vlijmende smarten der
ziel, ze gaan, ja, mee tot aan, maar niet
tot in de hemelpoort. Op de straten van
nieuw Jeruzalem zullen we geen Job
op den aschhoop aantreften, noch de
weduwe van Naïn achter de doodsbaar
van haar eenig kind. Geen armen jammeren
er bij een gestorven Dorcas. Geen Jephta
scheurt er iu rouw en droefenis zijn kleed.
Na lijden komt dan eindeloos verblijden. Na
donkerheid het nooit meer ondergaande
licht.
Uw weenen, volk de3 Heeren neemt
straks een einde. In het vaderland der
vreugde omhoog wordt geen enkele traan
meer gestort.
Daar wacht de stilte na d' orkanen,
Do palm na 't zwaard,
De kroon na 't kruis,
En na het pelgrimspad der tranen
De blijde rust van 't Vaderhuis.
ElBKElilJK 1XVKN.
nadere: toelichting.
Abonnementsprijs: per kwartaal bjj vooruitbetaling 90 cent.
Afzonderlijke zummers 7 cent.
AdTtrttltttprQl15 cent per regelbjj jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke redactie.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlgk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Sn God zal alle tranen van hunne
oogen afwisschen.
Openb. 21 4a.
Meijer.
M. d. r.
Mag ik U naar aanleiding van het geschrevene
in het vorig nummer van uw blad over „De
Kluister wet" eenige plaatsruimte vragen voor
het volgende
U schrjjft over de noodzakelijkheid, dat de
beginselen ontleend aan de ordinantiën des
Heeren nog ijveriger dan tot dusver verbreid
moeten worden, want dat dit medewerkt tot het
doen afnemen van de revolutionaire beginselen
en verder „wie zich buigt voor God en Zijn
Woord, moet zich tegen „de revolutie ver
zetten." Zeker schoone woorden, waarmede ik
geheel instem. Bjj het lezen kwam echter
onwillekeurig de gedachte bij mij ophoe is
het toch mogelijk, dat de revolutionaire denk
beelden in ons land zoo toenemen, waar zoo-
velen telkens en telkens de beginselen ontleend
aan de ordinantiën des Heeren" worden voor
gehouden Als tweede gedachte kwam dan ook
direct in me opwordt er in het algemeen
niet te veel gesproken over, of den nadruk
gelegd op het beginsel?" Is het toch niet te
droevig dat men bjj de Christenen dikwijls zoo
weinig uitiüg vindt van de beheerschende kracht
van het beginsel?
U spreekt van verzetten tegen de revolutieIk
geloof, dat het wel eens goed en zeer noedig
zou geweest zjjn, wanneer dit verzet wel eens
meer ware omschreven, n.l. op welke wijze men
zich moet verzetten. Zoo gaarne had ik gezier,
dat er dan eens de nadruk op was gelegd, dat
men zich tegen de revolutie kan verzetten, niet
slechts door het verkondigen van anti-revo
lutionaire beginselenmaar vooral door het too-
nen van Christelijke daden. Als wij Christenen
meer het groote gebod der liefde nakwamen en
meer Christenen van de daad waren, zoodat de
wereld kon en moest zeggenja, in dat Chris
tendom, ia die Christelijke beginselen moet
toch wel een alles beheerschende kracht liggeo,
want het spreekt zich uit in Christelijke daden
gelooft U niet, dat we dan een machtig wapen
tegen de revolutie hadden, in welks schaduw
de anti-revolutiewet, hoe goed zij ook moge zgn,
niet zou kunnen staan Is het niet een aan
klacht tegen ons Christenen, dat deze wet moet
komen is het niet mede omdat wij onze plicht
verzaakten
Laten wij toch vooral niet bidden. „Heere,
ik dank U, dat ik niet ben gelijk die revolu
tionairen", maar laten wij het met den tollenaar
houden en onze eigen tekortkomingen meer en
meer gaan inzisntekortkomingen welke,
misschien wel onwetend, hebben medegewerkt
tot verspreiding van revolutionaire denkbeelden.
De samenvoeging van „Christelijk" en „Sociaal*
of duidelijker gezegdde toepassing van het
Christelijke in het maatschappelijk leven vindt
nog te weinig plaats.
Hoe is het anders te verklaren, dat men nog
steeds zoo'n tegenstand van „Christenen" onder
vindt, wanneer men tracht Gods geboden te
volvoeren in het maatschappelijk werk? Hoe
anders te verklaren den tegestand bg de voor
ziening in den woningnood bij de verbetering
van de volkshuisvestingbij het willen toe
kennen van een, den arbeider waardig, loon
enz. enz.
Hoeveel nut zou eene bespreking van deze
practische onderwerpen in uw blad hebben I
Mogen wij er eens op rekenen
Met vriendelijken dank voor de plaatsing.
Hoogachtend,
Jan van 't land.
Aan dit stuk geef ik gaarne een plaats.
Allereerst omdat misschien anderen denken
als de schrijver. En vervolgens wijl het aan
leiding biedt om nadere toelichting te geven.
Het deed mij goed, dat de schrijver het met
me eens is. Hij heeft geen bestrijding bedoeld,
ja hij gelooft met mij, dat verbreiding van de
beginselen aan de H. Schrift ontleend noodig
is. Maar hij vraagt, hoe komt het, dat in
weerwil van de propaganda voor onze begin
selen de revolutionaire denkbeelden doordrin
gen? Wij doen hem geen onrecht naar we
meenen, als wij zeggen, dat naar zijn oordeel
da belijders van de waarheid te weinig in hun
daden laten uitkomen de heerlijke kracht,
welke er in 't Christendom schuilt en hij noo-
digt ons uit daarover onze gedachten te zeggen.
Meermalen zijn er tijden geweest, waarin
het met het Christendom, geoordeeld naar
menschelijken maatstaf, kritiek stond. Denk
maar aan de middeneeuwen. De kerk had zich