Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
3-3e Jaargang.
Vrijdag 4 April 9119.
N©. 14
UIT HET WOORD»
RedacteurenDs. L. BOUMA te Middelburg en Ds. Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vasti NfldswirksrsD.D. R. J. v. d. VEEI, J. 0. «IELEIGA, F. J. V. d. EIRE, B. MEIJER, H. F. M. 6. DE WALLE 10 F. R. I ROLF.
UITGAVE VAN DE
PERSVBREBN1GING ZBBUWSCHB KERKBODE.
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
ISRAEL EN ZIJN KONING.
II.
Op de voorstelling volgde de
verwerping en van achter de ver
werping kwam op de averechtsche
keuze.
»Pilatus zeide tot henZal ik uwen
Koning kruisigen? De overpriesters
^antwoordden Wij hebben geen Koning
adanden Keizer".
't Is of Pilatus door deze woorden van
spot het volk nog tot bezinning wil brengen
om zóó zelf los te raken uit de strikken
der Joden, waarin hij als rechter geheel
vast geraakt was.
U w Koning. Hij legt op dat u w den
nadruk, en daarin plaatst hij 't volk voor
een tegenstelling en zet het voor eene
bewuste keuze, 't Gaat hier tusschen den
Koning van Israël en den Keizer van
Rome, Pilatus' heer en Koning, den
vreemden Overweldiger.
Israël moet zich hier uitspreken over
zijn Messiasverwachting, en als ze iets
van het Messiasbeeld der Schrift in dezen
Jezus zien, dan zullen ze Hem kiezen en
het schijn- en leugenbeeld loslaten dat
Satan hen voor den geest stelde, en waar
voor Jezus hen zoo dikwijls gewaarschuwd
had.
Zijn koninkrijk is niet van deze we
reld. Israël had daarvan gemaakt't Is
w e 1 van deze wereld.
Niet tot aardsche grootheid zou Jezus
de Zijnen verheffen, Israël was zoo vlee-
scheüjk geworden, dat ze den beloofden
Messias en Koning niet konden denken
in Zijn grootheid, praal en macht los van
Jeruzalem.
Hier wordt Israël voor de keuze ge
plaatst.
Zal ik uwen Koning kruisigen
Zoo ja, dan geeft Israël den doodsteek
aan zijn Messiasverwachting.
Zoo ja, dan heeft Israël niets meer te
hopen.
Zoo ja, waarin is Israël dan nog onder
scheiden van de andere volkeren
Zoo ja, dan zweert 't Bjndsvolk zijne
bevoorrechte positie af.
Zoo ja, dan zijt gij als onzer een, als
alle volkeren.
Zoo ja, dan staat Jeruzalem niet meer
boven Rome, maar Rome boven Jeruzalem,
't geknechte Israël niet meer boven de
Romeinen, maar deze boven Israël.
Kiest, o Joden, uw' Koning!
Pilatus hoopt, dat 't volk op Jezus zal
gaan.
Hij ducht van Jezus geen gevaar. Hij
ziet in Hem geen kroonpretendent van
den Keizer, al is dit Israëls beschuldiging
tegen Hem. 't Is Pilatus alléén te doen
on* als rechter uit zijne netelige positie
te geraken.
Maar achter Pilatus staat God, Die de
leiding heeft.
God wil Israël doen kiezen en zet het
voor dit volk hier alles op één worp, als
in 't Paradijs toen hij Adam plaatste
voor het proefgebod.
Adam had gehoorzaamd aan Satan, en
was belust geworden op het schijnbeeld
dat deze hem voor oogen tooverde in het:
Gij zult als God zijn.
En hier is het niet anders. Satan heeft
hier naast het zuivere ware Messiasbeeld
der Schrift een schijnbeeld van den Mes
sias, van Israëls Koniüg dat volk voorge
houden, niet geestelijk maar vleeschelijk,
niet hemelsch maar aardsch.
En Israël doet zijn keuze en valt.
't Is de averechtsche keuze.
»De overpriesters antwoorddenWij
»hebben geen Koning dan den Keizer".
Israël heeft in zijne overpriesters, de
genen, die de wet wél kenden, gesproken.
Niet Jezus, de Christus, maar de Keizer
van Rome.
De verwerping van zijn Koning houdt
in Israëls diepe val.
De verwerping van zijn Koning sluit in
zich de keuze van den Keizer, den wereld-
keizer.
Wereldrijk boven Godsrijk.
't Natuurlijke boven 't geestelijke.
't Aardsche boven 't hemelsche.
Het lichaam boven de ziel.
Het tijdelijke boven het eeuwige.
Het vergankelijke boven het eeuwig
durende.
De mensch boven God.
't Schepsel boven den Schepper.
Israël heeft gekozen. Zijn keuze was
zijn val, zijn oordeel, zijn ondergang, zijn
verwerping van God.
En vond het dan geen heerlijkheid aan
de andere kant, daar waar zijn keuze
viel Aan de kant van den Keizer, van
de aardsche vorsten en volkeren
Israëls verdere historie is op deze vraag
het ontzettende antwoord. Israël had
Dimmer een eigen Koning Da dit
moment. Israël werd verstrooid en stond
altoos onder een vreemd monarch. Israël
verloor zijn nationale eenheid, en werd
opgenomen onder de volkeren. En wat,
wat kan Israël hierop zeggen Niets
Alleen ditWij hebben het gewild, 't Was
onze eigen keuze. En nóg zegt Israël
nietOnze averechtsche keuze.
Toen Pilatus 't volk voor de keuze
plaatste, kwam het voor Israël aan op
't geloof. Denk bet u nuchter in.
Zou Israël het met dezen Koning wagen,
dezen gehaten en verdoemden, die immers
het wereldlijk zwaard had afgewezen?
Had het volk van Hem iets te hopen
Zou het met 't volk dan niet gaan als
met dezen Koning? Zou Israël met
zulk een Koning den grooten wereldkamp
tusschen Zion en Basans hemelhooge berg
met al zijn »heuvelen" aangaan
Welk een geloof was hier noodig
voor Israëli
Toen 't Messiasbeeld der Schrift was
verwrongen in den geest van dit volk, en
de Koningsverwachting van haar kern
ontdaan, toen moest deze keuze volgen,
't Geloof kan alleen maar daar zijn, waar
het ageert op de zuivere Schriftwaar
heid.
Wordt onder die waarheid de leugen
of de dwaling gemengd, dan kan geen
frisch en krachtig geloof meer worden
verwacht.
Israël dat vleeschelijk geworden is, kan
hier 't geloof niet doen spreken, moet
zich wel werpen op het zienlijke, het uit
wendig groote, op den Keizer en 't wereld
rijk.
Eén zal straks de goede keuze doen
De moordenaar aan het kruis. Die zal
Israël en heidenen ten voorbeeld, tot
Jezus' koningschap de toevlucht nemen.
Maar Israël, Jeruzalem, kau Hem niet
kiezen.
Hij past niet bij hun scheve voorstelling.
De Waarheid past niet bij de leugen in
hun hart. En daarom de uitspraak Zóó
niet, nu niet, deze niet, dan een
ander, den Keizer 1
Er was geen andere keuze.
Of de van God gezalfde Koning, öf de
groote geweldenaar die in eigen kracht
de wereld had veroverd en zichzelve ten
troon verheven.
Er is nu geen Jeruzalem meer, geen
Joodsche natie, Israël is den volkeren gelijk
geworden, Israël gaat onder, Zijn huls
woest latende.
Israël werpt zich weer in en onder de
volkeren, waaruit zijn God het verkoren
had, geroepen en algezonderd.
Israël bad geen geloof.
Toch heeft Israël Zijn taak verricht.
Israël heeft toch Gods Raad gediend. Israël
heeft gesproken, vooreerst Zijn laatste
woord, 't woord is nu weer aan den God
der wereld, den God der volkeren. Israël
gaat zijn weg, God ook 1
Buiten op Israëls historieboek staat met
flammend schrift: »Wij hebben geen
Koning dan den Keizer."
Op 't boek der heilsgeschiedenis zien
we vanaf deze bladzij 't GodswoordIn
uw zaad zullen gezegend zijn, alle geslach
ten der aarde.
Christus Koningschap Daarom gaat het
hi ons leven en in 't leven der volkeren.
't Natuurlijk hart komt er niet toe tot
deze erkenning te geraken, 't Natuurlijk
hart zet zich op »den Keizer."
De natuurlijke mensch durft het met
dezen Koning niet aan, wil Hem het hart
niet geven, onder Zijn scepter zich niet
stellen, Hem het leven niet oberen, Zijn
strijd niet voeren, zijn toekomst niet aan
de Zijne verbinden.
Maar waar het zuivere licht der H.
Schrift op Hem valt, en in dit licht het
door Gods Geest vernieuwde hart en ge
opende oog Hem ziet, daar is het al be
wondering en aanbidding.
Daar zucht de ziel, wijl het in gehoor
zaamheid en onderwerping aan dezen
Koning nog niet verder kwam;
daar weent het oog, wijl dezen Koning
nog zoo weinig onderdanigheid en eere
geschonken wordt
daar is het hart onrustig, zoolang niet
gansch de wereld zich aan Hem onder
werpt, en nog zooveel snood verzet ge
vonden wordt.
En waar vandaan die aanhankelijkheid,
die liefde, die gewillige gehoorzaamheid?
Wijl zijn Koninschap staat vlak
tegenover het Keizerschap.
Het Keizerschap en 't wereldrijk rust
op 't bloed en de tranen van de onder
danen.
Christus' Koningschap ru9t op Zijn eigen
bloed, op Zijn eigen lijden en sterven,
op Zijn liefde.
Niet door geweld maakte Hjj zich ens
ten Koning, maar in den weg des rechts.
Niet om ons ten heerscher te zijn, maar
om ons te bevryden van alle zonde, van
allen band, van alle ellende, en ons in te
leiden in de heerlijkste vrijheid die er
gevonden wordt in 't volmaakt dienen
van onzen God.
Ons hart verzet zich nog op zoo menig
punt tegen het Koningschap van Christus,
we belijden dit gedurig onzen God, maar
toch ligt onze keuze vast
Wy hebben geen Koning, dan Koning
Jezus.
Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk!"
Dat is de taal, de keuze van 't geloof.
de walle.
KERKELIJK LETEK.
„Boaz".
Zeenvsche
Abonnementsprijs: per kwartaal bjj vooruitbetaling 75 cent.
Afzonderlijke nummers 6 cent.
Advertentieprijs 10 cent per regel bij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advert entiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
En hij zeide tot de Joden Zie, uw
Koning. Maar zij riepen Neem weg,
neem weg, kruis HemPilatns zeide
tot henZal ik uwen Koning kruisi
gen De overpriesters antwoordden
Wij hebben geen Koning dan den
keizer.
Joh. 19 14b en 15.
Moet je er ook niet heen, zoo vroeg de een
den ander en op het bepaalde aar wat de aula
goed bezet. De heer Kater van Amsterdam
pleitte dien avond voor de oprichting van een
af deeling van Patrimonium te Kampen. W jj
waren over 't algemeen zeer verwonderd, dat
een metselaar zoo goed het woord kon voeren
en nog meer over de wjjae waarop by de te
genstanders wist te staan. Er kwam dan ook
een afdeeling tot stand. Zooals het daar ging,
ging het in onderscheiden plaatsen in ons land,
maar het ging toch niet gemakkelijk. Ik her
inner my ook nog een stad, waar op den eer
sten avond ruim tweehonderd zich aanboden
om lid te worden, doch na verloop van een jaar
waren er slechts nog enkelen over. Er waren er
wel, die inzagen, dat de christelijke werklie
den zich vereenigen moesten, doch de meesten
begrepen het niet. Zij hadden geen oog voor
de teekenen der tijden en merkten van de ge
varen, welke met name de arbeiderswereld be
dreigden niets. Langzamerhand echter is het
veranderd en nu is Patrimonium een macht,
waarmede gerekend moet worden.
Naast deze actie ontstond het streven om
ook de patroons te vereenigen, en Boaz trad
op. Doch ook nu ging het niet vlot. Deze ver-
eeniging schoot nog minder op dan de vorige.
Als ik alleen maar zeg, dat er tot dusver hier
in Middelburg geen afdeeling was, dan zegt
dit reeds genoeg In den laatsten tijd is er
echter van toenemende belangstelling te ge
wagen. Ook tot Zeeland dringt het door en er
bestaat thans verwachting, dat we verder ko
men zullen. De middenstand heeft reeds lang
gevoeld, dat zij in 't gedrang kwam. Wjj heb
ben zeker allen daarover klaagtonen gehoord,
maar zonder dat men omzag naar middelen,
teneinde zyn plaats te kunnen handhaven. Dit
behoeft niet te verwonderen, want wjj zjjn allen
individualistisch aangelegd. Elk doet graag
zjjn eigen zaken. Het gaat een ander niet aan,
wat hjj onderneemt en volvoert. Dit is nu
eenmaal naar onzen aard. Maar het wordt van
jaar tot jaar duidelijker, dat een kleine patroon
en een kleine winkelier op deze wjjze den
strjjd niet kan volhouden.
Twee machten zjjn er, welke den midden
stand bedreigen. Aan de eene zjjde de arbei
ders-organisatie, welke dagelijks groeit in kracht
en een zeer verreikenden invloed uitoefenen op
de wetgeving van een land. Elke overheid
bejjvert zich om den weg door de werklieden
meer te effenen en de tjd breekt aan, waarin
een werkman in dagen van ziekte, van invali
diteit en van den ouden dag behoorlijk in zijn
levensonderhoud zal kunnen voorzien. Daar is
nu opzichzelf niets tegen, doch de midden-