Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 32e Jaargang. Vrijdag 8 November 1918. No. 45 UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.Q. R. J. v. d. IEEI, J 0. WIELEIEA, B. MEIJER, F. I t d. EIDE, I. A. v. SCHELVEN, H. P. M. 6. DE WALLE 10 F. «V. J. WOLF. PERSVBRBENIG1NG ZEEUWSCHE KERKBODE. Abonnementsprijs: per kwartaal by vooruitbetaling; 50 cent. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprijs t 10 cent per regel bjj jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE TAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOÖÏJ OLTHOFF, Middelbar?, Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. WANHOOPSKREET DER WERELD. Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien Psalm 4 7a. Onder al zijn zonde en ellende blijft toch diep in 's mensehen hart schuilen de dorst naar geluk. Onbestemd en vaag moge het begeerde zijnhet verlangen er naar is niettemin algemeen, laat zich krachtig gelden en komt op velerlei wijze tot uiting. Het klinkt u tegen, zoowel uit den rau- wen kreet van den man der revolutie als uit het bezadigde woord van den wijsgeer, die zijn theoriën tot wereld-hervorming verkondt. Ge kunt het opmerken, evenzeer in 't blijmoedig idealisme van den jonge ling, die zich nog vermijen kan in de zoete droomen zijner toekomst, als in het prak tisch streven van den man van rijper levenservaring, om te verbeteren op elk levensterrein. .Ta, zelfs kon gezegd, dat 't deze dorst naar geluk is geweest, die, als stille drijfkracht, ons menschelijk geslacht, sinds zijn diepen val in zonde, eeuw na eeuw heeft bewogen, trots alle teleurstel ling te volharden bij zijn pogen, om te ontkomen aan 's levens drukkenden last en te geraken tot zijn gedroomden heilstaat. Ook de dichter vertolkt u dezen dorst naar geluk, als hij u weergeeft wat bij velen in zijn dagen tot uiting kwam in de vraagWie zal ons het goede doen zien Welk een diep en helder inzicht heeft Israel's zanger niet gehad in 't vraagstuk van 's levens ellende en van de verhouding, waarin de mensch daartegenover staat. Zeker, hij sprak het gevoelen uit van de »velen« uit zija dagen; maar wie durft ontkennen, dat bij in deze vraag mede uit spreekt het schier tot heimwee geworden verlangen naar »het goedevan 't moe gestreden menschenhart in eiken tijd Wie onzer toch, geroepen om met een enkel woord, als met één trek, te teekenen wat leeft bij de groote massa in onze bange dagen, zou dit beter, juister en meer naar waarheid kunnen doen, dan door de kin deren zijns volks de vraag op de lippen te leggen »Wie zal ons het goede doen zien »Het goede En Gods gemeene genade schenkt zijnen menschenkinderen nog zoo veel wat goed genoemd en als rijke wel daad erkend moet I Als »hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn« is dan zulks we beseffen het immers in deze tijden van schaarschte meer dan ooit geen onverdiende gunste Gods Dan, behalve dit geelt de Heere nog zooveel wat het door de zonde doffe en ingezonken leven veraangenamen en opheffen kan. En toch onder al dit »goede« blijft de schrille kreet: »Wie zal ons het goede doen zien u vervolgen. Wat dringt dan toch tot dien uitroep van bange vertwij feling? Is 't zieldoor vlij mende smart, of ondragelijk geworden levensleed Ook dit, doch dit niet in de eerste plaats. Immers ware het dit alleen, dan zou slechts in tijden van algemeene ellende, zooals b.v. in de onze, die kreet worden vernomen en in dagen van voorspoed en welvaart zou hij verstommen. Maar in dien kreet schreeuwt 't arme menschenhart uitzijn ledigheid, zijn on voldaanheid met al het bestaande, zijn volslagen gemis aan en zijn vurig ver langen naar ahet goede®, het hoogere, dan deze wereld biedt. De menschheid vertoont zich hier aan uw oog, zooals ze waarlijk is. Ze heeft het masker van't rijk en verrijkt zijn en geens dings gebrek hebben voor een oogenblik afgelegd. En wat ge van haar aanschouwt teekent de Heore zelf u zoo ontroerend treffend in de gelijkenis van den verloren zoon. Afge zworven van den vader, neergezeten bij den voedertrog der zwijnen, begeerig zijn buik te vullen met den zwijnendraf, ter wijl heel zijn gelaat uitdrukt wat zijn mond uitspreekt: »Ik verga van honger Niet, dat het hoogere wat de mensch zoekt; het goede, waarom zijn wanhoops kreet roepthet goede zou zijn in innige gemeenschap met den Vader, in het vaderhuis genoten. Verre van daar, dat komt eerst als hij door Gods genade tot zichzelven gekomen is, de herin nering in hem levend wordt aan het over.--' vloedige brood van de huurlingen zijns Vaders, en hij besluit, tot deu Vader te keeren met belijdenisse zijner schuld. De velen" die zeggen »Wie zal ons het goede doen zijn?" staan lijnrecht over tegen het kuddeke van Gods getrouwen dat bidt: Verhef Gij over ons het licht uws aanschijns, o Heere. »IIet goede" toch, waarnaar die velen vragen, moge de korte samenvating zijn van het hoogst denkbare goed, in den meest idealen zin het gaat toch niet uit boven het aardsche. Laat het, naar 's menschen schatting^ »het goede" zijnmaar het waarachtig goede, genoten in de gemeenschap Gods, is het niet. Neen, tot de hoogte, waartoe God delijke genade een arm zondaar, die G o d, als het hoogste goed, zoekt met ingespannen krachten, opvoert, dat hij in 't geloof zingen kan »Getrouwe Heer, Gij wilt mijn goed, [mijn God, Mijn erfenis en 't deel mijns bekers wezen", kan de natuurlijke mensch, met al zijn hooge idealen nooit opklimmen, meer nog hij w i 1 't ook niet; want zijn hart is in vijandschap tegen God gekeerd. Verkond, b.v. aan de zoogenaamd reli gieus aangelegden in onze dagen, die streven naar hooger leven, dat, naar 's Heilands eigen woord, dit het eeuwige leven is, God te kennen en Jezus Christus, dien Hij gezonden heeft, en velen hunner zullen u antwoorden, dat bij Modernisme en Spiritisme, bij Theosofie en Christian Science, ja, zelfs bij Bhrama en Boedha evengoed bevrediging der religieuse be hoeften te vinden is als bij Christus. En daarom al mag aan dat zoeken en streven naar iets hoogers volstrekt niet alle waarde worden ontzegd, het mag ook omgekeerd niet te hoog worden aange slagen. Er schittert nog iets in uit van den adel van 's menschen afkomst, ook het van Gods geslacht zijn, gelijk 's dich ters woord het vertolkt »Kleine mensch wat zijt gij groot toch, »Dat geen wereld u verzaadt". Maar juist die trek van zijn adelijke afkomst doet ook nog te meer uitkomen, hoe diep hij ontzonk aan zijn oorspron kelijke bestemming. Naar den heelde Gods geschapen, opdat Hij in God zijn Schepper het steunpunt van zijn leven vinden en eeuwige zaligheid genieten zou zoekt hij nu vlak daartegen in bij het schepsel »het goede". Hij de geboren koningszoon, wien hot purper en goud voegde, bedelend om een lompenkleed bij zijn onderdanen hij, de bestemde heerscher over de werken van Gods handen, de hand ophoudend om een aalmoes bij het schepselhij, het vrijgeboren kind des Vaders, vragend om het loon der huurlingen bij hen, die hem moesten dienen. Welk een vernedering! En wat toch is heel de geschiedenis der menschheid anders geweest dan een rus teloos en vruchteloos zoeken van »het goede" bij bet schepsel? Neen, de mensch heeft zijn blik niet gericht naar de bergen Gods, vanwaar zijne bulpe komen moest maar naar de lage aarde. Ook in dit op zicht heeft hij het schepsel geëerd boven den Schepper, die te prijzen is in der eeuwigheid. Hij heeft gepoogd, zichzelf te ontworstelen aan de ellende des levens, en hij heeft hulp gezocht bij anderen, maar steeds stond toch dit bij hem op den voorgrond, dat de redding, zoo ze eens daagde, zou komen van het schepsel. De mensch heeft zich schier uitgeput in het zoeken van een weg, om te gera ken tot zijn gelukstaat, om bet goede te zien. Hij heeft gezegd tot de stof (de materie)Gij zijt mijn broederen het logge, plompe en botte materialisme heeft, in zijn doodelijke omklemming, alle hoo gere aandrift in hem verstikt. Hij heeft zich geworpen in de armen van het grofste zingenotdoch de zondovloed der oor- deeien Gods heeft zijn zinneloozen uitroep Laat ons eten en drinken en vroolijk zijn want morgen sterven wij 1 doen verstom men. Hij heeft 't verwacht van de theo rieën der denkbeelden van deu ouden en nieuwen tijd, en het lag voorzeker niet aan den rijkdom hunner gedachten, noch aan eeuig logisch schepsel en hun rede neering, dat ze hem, die verging van honger, steenen boden voor brood. Hij heeft zijn oog geslagen op de helden met bet zwaard en, naar hij meende, iets van »het goede" gezien in de verwerkelijking van hun machtsideeënmaar och arme, ze hebben de aarde gedrenkt met bet bloed van de kinderen zijns geslachts, zijn akkers vertreden, zijn steden verwoest en hem ten leste met zijn tirannieken vuist bijna verplet, zoodat hij moest kermen van weedom. Hij heeft tot walgens toe gedweept met cultuur en beschaving en zijn keel heesch geschreeuwd over de grootheid dezer nieuwe Diana der Efezeren maar hoe groot cultuur en beschaving ook waren, ze hebben hem het goede niet doen zien, ofschoon hij toch zoo stel lig verwacht had, dat ze 't hem zouden brengen. Integendeel, de Heere heeft hem doen zien in dezen zoo hangen oorlog, hoe die cultuur, een goede gave Gods, door den mensch in haar tegendeel omgezet, een middel is geworden tot een volkeren moord bij millioenen, en hoe die bescha ving een vermomming was voor den meDsch, wiens mond vol is van vervloeking of bitterheidwiens voeten snel zijn om bloed te vergieten en in wiens wegen ver nieling en ellendigheid is. En daarom, van de bangheid en nood van 't arme menschenhart verstaat ge eerst dan iets, als ge er u recht rekenschap van geeft wat 't antwoord is geweest, dat de wereld nu reeds eeuw op eeuw en inzon derheid in onze dagen ontving op haar kreetWie zal ons 't goede doen zien Het antwoord Ge hoort het in het ge durig donderen van het geschut op uw grens, ge verneemt het in al de nood en ellende van een oorlog, die nu reeds vier jaar met zijn verschrikkingen de volken verbijsteren waarvan het einde nog niet te voorzien is. Dat en geen ander is het antwoord, dat God in zijn gerichton der wereld geeft. Haar vraag is die der wan hoop en als wanhoopskreet doet de Heere ze in werkelijkheid uitkomeD. Want vergeet 't niet, dat in dien kreet »Wio zal ons het goede doen zien?" 't ganuch vruchtelooze van 's menschen pogen zich uitspreekt. Gelijk Pdatusdoor zijn vraag: Wat is waarheid? het failliet der Grieksch-Romeinsche denkwereld in 't vinden der waarheid erkent, zoo doet het hier de wereld. En toch wil zij den weg niot bewandelen, die leidt tot ont koming. Voor bet Woord Gods, dat hasr verlossing verkondt, sluit zij moedwillig het oor. Dit is juist bet ontzettende, dat tot Christenvolken het verwijtend woord des Heilands moet worden gericht, maar dan in al zijn scherpte Gij wilt tot Mij niet komen opdat gij het leven moogt hebben. Deernis gevoelen met de lijdende mensch heid, wie zou het niet? Maar deernis al leen is niet genoeg. Gij en ik behooren tot dat menschelijk geslacht. De zonde van dat geslacht is ook zonde. Tot verootmoe diging over die zonde roept het Woord u en mij. Slechts bij die met een verbroken en verslagen hart deze zqn zonde erkent, dien daagt de hope, hoe bang de nood Ook is, dat de Heere hem nog »het goede" zal doen zien. Maar dan ook in hot worstelen, vragen en zoeken naar »het goede", dat dit ge slacht doet, spiegelt zich af wat bij ons persoonlijk gevonden wordt. Slechts dit beslist, of ook wij vruchteloos, ol met goede verwachting zoeken, de vraag n.l. bij wien we het zoeken Bij de wereld dan gaat ons hart nog uit naar een vergankelijk goed, dat nooit bevredigen alleen telenr- stellen kan, die er naar jagen. Bij God dan is het een bestendig goed, waarnaar ons hart verlangt, een goed dat zeker ver kregen en straks in eeuwige zaligheid ten volle genoten zal worden. Dan is de wan hoopskreet der wereld ook bij ons over gegaan in de bede van het Israel Gods Geef dat mijn oog het goed aanschouw, 't Welk gij uit onbezweken trouw, Uw uitverkoor'nen toe wil voegen; Opdat ik U mijn rotssteen noem', En, deelend in uws volks genoegen, Mij met uw erfdeel blij beroem. J. Runia.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 1