Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. UIT HET WOORD. 32e Jaargang. Vrijdag 18 October 1918. No. 42 "Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vasts MedewerkersD.D. R. J. i. d. VEEI, J. 0. WIELEISA, B. MEIJER, F. J. d. EBDE, A. A. v. SCHELVEN, H. P. M. G. DE WALLE id F. W. J. WOLF. PERSVEREBN1G1NG ZEEUWSCHB KERKBODE. KERKELIJK LKYEY. Giften voor de Zending. Verwachting Abonnementsprijsper kwartaal by vooruitbetaling 50 cent. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprijs 10 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAYB TAN DE Adres van de Administratie: Firma L1TTOOIJ OLTHOFF, Hlddelburg, Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiên tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkere LITTOOU OLTHOFF, Middelburg. NIET TE VEEL. Gewisselijk, Hij legt den mensch niet te veel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden. JOB 34 23. Onder den druk dea lijdens heeft ook de vrome en godvreezende Job zich niet rein gehouden van de .zonde. Geprikkeld door de verstandelooze en hartelooze taal zijner vriendeü, die in het voorbeeldloozo lijden een aanwijzing zagen van een gru welijke zonde die Job zou bedreven heb ben, en gedreven door de zucht om zich in dezen voor God en menschen geheel te rechtvaardigen, ia hij er toe gekomen om God van onrechtvaardigheid te be schuldigen en uit te spreken dat de vroom heid bij God niet gedacht wordt. Zoo toch heeft Job gezegdIk ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen (va. 5). En andermaalHet baat een mensch niet, als hij welbehagen heeft aan God (va. 9). Terwille van dit zeggen dient Elihu nu aan Job een welverdiende bestraffiog toe, waarin hij 't met nadruk opneemt voor het heilige recht Gods. Daarom, gij lieden van verstand, hoort naar mij Verre zij God van goddeloosheid en de Almachtige van onrecht va. 10). En dit is om zoo te zeggen het thema van Elihu's in vele opzichten voortreffelijke rede, waarin hij aantoont dat de almachtige God niet on rechtvaardig wezen kan; ja, dat diens rechtvaardigheid in al zijne werken klaar- lijk schijnt. Neen, God handelt niet god- delooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet (vs. 12). Hij neemt het aange zicht der vorsten niet aan, en Hij kent den rijke niet voor den arme, want zij zijn allen zijner handen werk (vs. 19). God is altijd rechtvaardig en handelt in alles wat Hij doet naar de eeuwig billijke regels vau recht en waarheid. Zelfs in zijn geduchte oordeelen en straffen legt Hij den mensch niet teveel op, ook daarin vindt niemand een aanleiding om tegen God in het gericht op te treden. Gelijk Hij de onachuldigen niet straffen wil, zoo wil Hij ook de schuldigen niet meer op leggen dan zij verdiend hebben. Altijd is er evenredigheid tusschen straf en zonde, want zijn recht wordt van wijsheid ver gezeld. Hij geeft aan niemand ooit reden om te klagen, niemand moet ook ooit in zijn oordeel willen indringen of eeüige beschuldiging tegen Hem, den Allerhoogste, inbrengen. En wanneer ook iemand dit doen mocht, zoo zal God gerechtvaardigd worden als Hij spreekt en gezuiverd als Hij oordeelt. Job was daarom scherpelijk te bestraffen wegens zijn klagen over God, en met reden raadt Elihu hem zijn onheilige gedachten varen te laten, aan gezien hij toch in rechten verworpen en afgewezen zou worden. Nooit past het een mensch om met den Almachtige in 't gericht te tredeD. Gewisselijk, Hij legt den mensch niet te veel op, dat hij tegen God in het ge richt zou mogen treden. Wij zullen wél doen indien wij dat woord in gedachtenis houden bij de beproevingen des levens en het lijden dezes tegenwoordigen tijds. Waarvoor toch zijn wij, met onze zondige en booze harten, meer vatbaar dan om vreemd van God te denken en den Al machtige ongerijmdheid toe te schrijven? Vooral als lijden over ons gebracht wordt van bizonderen aard en in buiten gewone mate, als wij diepe teugen te drinken hebben uit den bitteren beker der beproevingen Gods, dan komen wij ér zoo licht toe om hard van God te denken, ja om tegen Hem te murmureeren en op te staan, alsof Hij ons onrecht aandeed, alsof wij niet maar veel, doch eigenlijk te veel van zijne hand ontvingen. Als de booze vrij spel heeft en God ons muit zieke hart door genade niet aan banden legt, zouden wij in het gericht tegen God willen optreden. En toch is hiervoor nooit reden of oor zaak. Wie de mensch ook zij die onder de roede Gods heeft door te gaan, in wel ken tijd of onder welke omstandigheden het kruis hem op de schouders gelegd wordt, wat het ook zijn moge waarmee God zijn mensehenkind beproefd ge wisselijk, Hij legt den mensch Diet teveel op. Veel moge het zijn, t e veel is het nooit. Te voel, dat wil toch zeggen dat wij een meerder deel ontvangen dan recht en betamelijk is, dat ons meer opgelegd wordt dan wij dragen kunneD, dat er geene verhouding, geen evenredigheid is tusschen ons doen en laten en Gods hoog, souverein bestel. En zoo is het nooit. De zaak staat veel meer omgekeerd. Wij ontvangen van het kwade niet teveel, maar juist omge keerd te weinig. Wij mogen zingen Hij straft ons, maar naar onze zonden niet. Wij hebben niet de minste aanspraak op eenig goed, dat is al verbeurd. Maar het kwade hebben wij verdiend, al het kwade. En als er nu smart, beproeving, kastijding, straf gezonden wordt over eenig mensehen kind, wie hij ook zij, dan is dat, als wij aan onze zonde denken, nooit teveel. Al gaan wij ook in het zwart, al is ons levons- pad eenzaam, al eten wij ons brood met tranen, al breekt ons dagelijks het hart gewisselijk, Hij legt den mensch niet teveel op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden. In den toorn gedenkt God nog altijd des ondermens. Zijn barm hartigheid roemt immer tegen zijne oor deelen. Een ongeheiligd bart mist de gave, het vermogen om deze dingen te kunnen ver staan. Zie dat aan den wereldling, die de vreeze Gods niet voor oogen heeft. Zou hij onder het heilig recht van den hoogen God doorgaan, daarbij kunnen of willen stilzijn Ge weet het wel beter 1 Bij tegen spoed en kruis briescht zijn hart tegen God in. De gebalde vuist en het lasterende woord zeggen u, wat er omgaat in zijn binnenste. Omdat hij de zonde niet kent, daarom verstaat hij ook de gerechtigheid Gods niet, en als God ook maar het aller geringste oplegt, is hem dat te veel. Kon het, hij zou God, die hem slaat, dagvaar den voor zijn rechterstoel en tegen zijn Maker stoute woorden spreken. Maar de oprechten worden door 't Woord on den Geest van Gods wege geleerd, en daarop wandelen zij bij voorspoed dank baar en bij tegenspoed geduldig, want zij betrouwen op den Heere. Ontegenzeggelijk kan God ons in dit leven veel opleggen, maar door genade mogen wij gelooven en belijden dat het nooit teveel is. Trouwens bij kruis en lijden geeft de Heere ook kracht om die te dragen. Bij de snerpend- ste roede onthoudt God ook nooit gan- schelijk de uitlatingen van zijn vaderlijke liefde, 't Mag ook hunne begeerte en bede zijn om hun oordeel en gedachte gevan gen te geven onder de wijsheid Gods, die tegenspoeden voor zijn gunstgenooten noodig keurt, opdat zij door beproeving en kastijding zijner heiligheid deelachtig worden. En niet het minst sterkt zich hun ziele in 't geloof, dat God ook naar het kruis de kroon zal afwegen. Die met tra nen zaaien, zullen met gejuich maaien. Gewisselijk, Hij legt den mensch niet te veel op. Mijn lezer, gelooft gij dat? Van der Veen. Het gebeurt, dat er bij mij en anderen giften voor de zending bezorgd worden. Onderscheiden malen zijn ze in een couvert en worden in de brievenbus geworpen. Soms met een enkel bijschrift. De vraag rijst weieens opwaarvoor zfjn ze bestemd, voor de zendingskas onzer provincie of voor die der plaatselijke kerk Tot dusver hebben we ze afgedragen aan de eerste en we zouden het verder ook gedaan hebben zonder er een woord van te zeggen, maar nu is er eenige twijfel gerezen of we op deze wijze wel steeds handelen naar de bedoeling van hen, die ze schonken. Daarom verzoeken we vriendelijk dat wie zijn gave aan het zendings- comite van Middelburgs kerk wil geven, er bijzetzending Middelburg. Alle anderen kunnen volstaan met alleen te schrijven voor de Zending. Hoewel we moeielijke tijden doorleven toch blijven de giften voor de zending steeds inko- meD, wat wel tot erkentelijkheid nopen moge we moeten echter bij voortduriug bedenken hoe noodig het ook is. God geeft zegen op den arbeid, maar juist daardoor vraagt onze zending steeds meer geld. Laten we zorgen, dat er milde harten en milde handen blijven, en dat het gebed niet verflauwe. Ofschoon donkerheid de volken bedekt, her leeft de verwachting. Zelfs gedurende de meest tastbare duisternis, toonde zich de hoop. Het is waar, dat de zwaarmoedigheid de overhand had bij zeer velen, eenigen waren geheel uit het veld geslagen, maar m n kon toch steeds bemerken dat er warep, die licht zagen en daarvan spraken. In den laatsten tijd volgden de gebeurtenissen elkander met een verbazen de snelheid op, de veranderingen waren zoo gro t, dat we ze niet bij houden konden en te midden daarvan klonk het geroep om vrede des te krachtiger. Welk een indruk maakte het, toen de Duitsche regeering haar vredes voorstellen ter kennis van Araerika's Presi dent bracht en verklaarde bereid te zijn om op de basis van Wilsons voorslagen te willen onderhandelen. Het was een verruiming in de bange benauwing, waaronder volk bij volk hoe langer zoo meer gekomen was en de hoop op een betere toekomst kwam overal te voor schijn. 'De morgenstond was gekomen en meni geen meende, dat de nieuwe dag weldra in helder licht zich vertoonen zou. Zij zagen als het ware reeds het nieuwe Duitschland, het nieuwe Europazij zagen den Bond der volken, waarin alle groote niet alleen maar ook kleine hun plaats zoudeD hebben, en waarin elk volk zich zou kunnen ontwikkelen naar eigen aanleg en aard. Elke druk zou verdwijnen en elk volk zou voortaan geheel mondig zijn en zelf beslissen, hoe het geregeerd wil worden. De democratie zal met kracht doorwerken en elk juk verbreken. Deze wreede en onmeedoogenlooze oorlog zal de laatste zijn, en alle volken zullen onderling geen anderen strijd meer kennen dan een wedijver in de werken des vredes. Waarlijk, zulk een toe komst is aantrekkelijk een nieuwe tijd, waarin het recht en de gerechtigheid heerschen zulleD, licht aan. Wat zullen we tot deze dingen zeggen Allereerst is het een bewijs, dat de hoop on- d»r ons nooit sterft. Hoe donker de tijden ook mogen zijn welke teleurstellingen ook treffen, wat ook bezwijkt en wegzinkt, de hoop blijft steeds levend. Het kan soms schijnen, dat zij geheel onderdrukt is, dat z\j vergaan is, het blijkt altijd weer, dat zij met nieuwe veerkracht te voorschijn treedt en zich krachtig doet gel den. We zullen thans niet een nauwkeurig onderzoek instellen naar de grondeE, waarop zfj rust, maar alleen zeggen, dat we daarin eeren een bewijs van Gods goedheid jegens de menschenkinderen. Wat zou er van de wereld worden, indien gij ons eens geheel verliet. In dit geval zou alle hand traag en alle knie slap zjjn. In zoover waardeeren we het als een wel daad van groote waarde' Vervolgens komt hierin duidelijk uit, op welke een verlossiog het oog tegenwoordig ge richt is. De drang naar verlossing is in onze dagen zeer sterk. De droeve en zeer drukkende omstandigheden, waaronder we leven, hebben dit smachtend verlangen versterkt. Naar be vrijding wordt in alle kringen uitgezien. De zelfgenoegzaamheid maakte plaats voor. onvol daanheid. Er kwam erkenning, dat de wegeD, waarlangs men tot dusver het heil had ver wacht, niet leiden tot het voorgestelde doel. De wetenschap, welke naar men voorheen ge loofde, de belofte had voor heel het leven, bleef in gebreke de vervulling te schenkeD. Zij had juist omgekeerd den mensch in, staat gesteld om zijn naaste te dooden en de vrucht van eeuwenlange inspanning prijs te geven aan de verwoesting. Velen verlieten dan ook haar tempels en luisterden meer naar de stemmen die spraken over wat we niet waarnemen kun nen. De religie kwam in eere, de idee der verlossing drong naar voren en er kwam een vraag naar een macht, welke ons bevrijden kon. Ook daarover hebben we ons verbljjd, maar niet zoo, alsof we dachten, dat we er nu zouden zijn. Wie nauwkeurig luisterde, begreep, dat deze begeerte nog niet opkwam uit het hart, dat door schuldbesef verbrijzeld was. Het oog was gericht op de verhouding, waarin de mensch tot zijn naaste, waarin het eene volk tot het andere stond. We kouren het niet af, d&t velen arbeiden om verbeteringen aan te brengen, het zal ook ons aangenaam zijn, wanneer cU oorlog.wijken moet voor een duurzamen vre.de, wanneer de „klassestrijd" overgaat in een zoeken naar een gezonde oplossing, maar we willen toch zeggen, dat de mensch zelf daarbij blijft, wat hij is. De heb- en de heerschzucbt, welke zulke heil- looze gevolgen gehad hebben, vluchten niet voor allerlei overeenkomsten, voor allerlei wet telijke bepalingen, maar zullen ons ook verder vergezellen en niet nalaten het altijd weer te bederven. Daarom is het verkeerd zich over te geven aan verwachtingen, welke straks illusiën blijken te zijn te gelooven aan klin kende leuzen, welke evenals vroegere weldra weer in al haar leegheid uitkomen zullen, en zijn arbeid te geven voor wat geen brood is. Daal af tot de bron, waaruit alle troebel water voortkomtspoor de oorzaak op, waarom het leed en de ellende blijven zie helder in, dat in uwe zonde mede de tweespalt ligt. Versta, dat eükel in ware vernieuwing van uw hart en leven het middel is, waardoor ge vrede kunt hebben, en dat Jezus alleen u verlossen kan van al wat u drukt en kwelt. Bouma. LEVENSSCHETS van Ds. J. JUCH. (Slot.) Op zekeren dag moest hjj te Utrecht een bidstond houdon. Zijn zoon, die hein zou ge leiden, werd plotseling ernstig ziek. Er werd toen besloten derwaarts te reizen met een knaap

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 1