Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 32e Jaargang. Vrijdag 13 September 1918 No. 37 UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOÜMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg, taste MedewerkersD.O. R. J. i. d. VEEN, J. 0. WIELEIGt, B. MEIJER. F. J. d. EMOE, X. X. SCHELVEN, H. P. M. G. DE WflLLE en F. W. J. WOLF. Abonnementsprijsper kwartaal bp vooruitbetaling 50 cent. UITGAYB TAN DE PERSVEREEN1G1NG ZBEUWSCHE KERKBODE. Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. De Godsdienstige beweging van onzen tijd. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprijs10 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. HOE HOORT GIJ Ziet dan, lioe gij hoortwant zoo wie lieeft, dien zal gegeven worden en zoo wie niet heeft, ook lietgene dat hij meeat te hebben, zal van hem genomen worden. Lucas 8 18. Deze uitspraak van onzen hoogsten Pro feet en Leeraar is een woord voor de kerkgangers. En het is ernstig genoeg, om het met inkeer tot ons zeiven gedurig te overdenken. De zuivere bediening des Woords is eene groote, eene te weinig gewaardeerde genade gave van onzen Ontfermer in de hemelen. Hij, die aan alle creatuur naar zijn aard de spijze tot onderhouding als met eigen hand uitdeelt, heeft in het midden Zijner gemeente gesteld Bedienaren des Woords, als instrumenten in Zijne hand, om uit- deelers der verborgenheden Gods te zijn. Middellijkerwijze is onze hemelsche Vader zoo de Verzorger van ons geestelijk leven. Ziet dan, hoe gij hoort! roept onze Heere Jezus ons toe, in Wiens Naam de Evangeliepredikers het Woord bedienen. Vlak hieraanvoorafgaande had Jezus uit gesproken de treffend schoone gelijkenis van den zaaier, en daarin geteekend, hoe er vierderlei hoorders des Woords waren. De discipelen, onkundig als zij nog waren in geestelijke zaken, begrepen die gelijkenis niet, en vroegen hun Meester om andere uitlegging. Aanstonds was Hij daartoe bereid, Jezus antwoordde hun, dat Hij niet aan de schare maar wel aan zijne joDgeren uitlegging ervan wilde geven. Want uit de vraag der jongeren bleek dat zij b e g e e- r i g waren naar Zijn onderwijs. De schare had Zijn woorden aangehoord, het schoone erin bewonderd, maar was zonder iets meer te begeeren, huiswaarts gekeerd. Doch de discipelen vroegen om meer: wilden verstaan, wat ze gehoord had den. Het was hun niet maar om een mooie rede te doen, maar om de spijze, die blijft tot in het eeuwige leven. En dat zijn de ware hoorders. Op zulke hoorders was de regel van toepassing bZoo wie heeft, dien zal gegeven worden." Voor de vleeschelijkgezinde schare even wel, die den wortel der zaakeen heil- begeerig hart miste, gold het tegen overgestelde als regel»Zoo wie niet heeft, van dien zal ook genomen worden wat hij heeft." De schare, die Jezus' prediking aanhoorde, was het Bondsvolk, Israël, aac hetwelk de woorden Gods waren toebetrouwd. Die hoorders hadden veel: ze hadden Mozes en de profetenze hadden boven dien van God gekregen het getuigenis van Johannes den Dooper, die Christus aanwees als het Lam Gods, dat gekomen was om de zonde der wereld weg te nemen. Hadden ze dus niet een rijken geestelijken schat? En Jezus had zich in Zijne prediking aan gesloten bij de woorden der profeten, met name bij Johannes' getuigenis. Maar welke winst had het volk ermede gedaan Welke vruchten had een die wenlange prediking afgeworpen Wat waren de resultaten van Johannes' diepernstige prediking tot bekee ring Wat was erovergeblev en van al dat goede zaad gestrooid in den akker Israels Helaas, ze waren even onwetend, stomp zinnig, vleeschelijk en geestelijk onvrucht baar gebleven als ooit tevorenInplaats van te wassen in de kennis en in de genade, viel niets anders dan achteruit gang bij die schare te bespeuren. Dat was de kiem van een ontzettend oordeel, gelijk 't op geestelijk gebied telkens vol trokken wordt door den heiligen en rechtvaardigen God. Het goede, dat zij hadden, ging van hen wijken. Als een ijle schaduw vlood het weg. Straks zouden ze niets meer over be houden. En dat door hun eigen schuld, want dit is de wet van het Koninkrijk Gods »Zoo wie niet heeft, ook hetgeen hij meent te hebben, zal van hem genomen worden." Zoo handelt God met ondankbare bonde lingen, met ondankbare geslachten, met ondankbare hoorders Zijns Woords. Wie met het oude licht geen winst deed, hem wordt geen nieuw licht geschonken. Zijn kaars brandt uitzijn licht gaat over in stikdonkeren nacht. In hem en rondom hem wordt het akelige duisternis, alsof hij nimmer licht hadde ontvangen. God, die vonnist ook naar het geestelijk gedrag zijner bondelingen, neemt van dezulken weg het licht, dat ze eerst hadden, maar dat zij niet waardeerden. Toen zij mee n- den het nog te hebben, werd 't hun ongemerkt reeds onttrokken. Toen zij meenden dat hun geesteslamp nog helder scheen, was de olie reeds opgeraakt en naderde al ras donkerheid.In de dwaze maagden uit de gelijkenis teekende Jezus hun beeld. Er zijn soms armen aan wie geen geven helpt. Het geld valt bij hen in een doorge- boorden buidel. Het volk zegt wel eens ze hebben een gaatje in hun hand. Welnu, aan zulke armen geeft ten slotte niemand meer iets. Een verstandig mensch acht zijn goede gaven toch ook te kostelijk, om ze op die manier te laten versmijten. Hoeveel te meer is datzelfde te verwachten van Gods al wijze VoorzienigheidZijne kostbare geestelijke gaven en zegeningen laat Hij niet door zijn bondelingen op aarde, hoe stokarm ze ook mogen zijn, maar verspillen. Dan houdt onze God, hoe lankmoedig en goedertieren Hij ook zij, op met geven. Ondankbare menschen hebben niets anders te wachten, dan dat het geestelijke goed, dat ze nog meenen te bezitten, van hun en hunne kinderen zal worden weggenomen. Schijnt nu nog het Evangelielicht in mijne omge ving, de lamp raakt uitgebrandde olie des Geestes, die niet begeerd wordt, zal straks op zijn. Duisternis komt er over hun hart, over hun gezin, over hun kinderen, over hun kindskinderen. Geen tittel of jota van dat woord van onzen Heiland zal ter aarde vallen. Het is een woord voor onze dagen. Voor onze vaders en moeders. Voor onze jonge lingen en jiongedochters. Een ernstig woord voor alle onze kerkgangers. De toekomst hangt in geestelijk opzicht hiervan af, hoe gij hoort in de kerk. De Gereformeerde prediking is een kostelijke schat, u van God uit genade gegeven. Maar het is niet alleen nood zakelijk toe te zien wat men hoort, maar even noodzakelijk toe te zien hoe men hoort. En is het dan niet treurig om te zien, hoe onder het goede Woord Gods neer zitten slapers en snorkers in de kerk, het is schande, dat we zoo iets moeten schrijven, maar wemelt het er soms niet van? Om hunner zielen zaligheid wil roepen we hun het woord van Jezus toe »Zoo wie niet heeft, ook hetgene hij meent te hebben zal van hem genomen worden". Ja, dat is een woord voor U lustelooze en slaperige kerkgangers. Een waarschu wing van Godswege. Een oordeel dat ten strengste aan U en uw nakroost voltrokken zal worden. Tweeërlei hoorders zitten onder de be diening des Woords Broeders en Zusiers, wien het te doen is om wasdom in de kennis en in de genade, en gemeente leden, die zienderoogen in geestelijk op zicht achteruitgaan. Tot die Iaatsten behoort ook het geslacht der zondige niet-hoorders, der tragen om te hooren. In de kerk krijgt men met G o d te doen. Met God, die óf zegent óf oordeelt. Hoe hoort gij, als die God door Zijn Woord tot U komt? Daarvan hangt af uw toekomst, die van uw zaad en die van de gemeente. Wanneer gij naar de bediening des Woords met een gretig oor en hart luistert, en dat Woord als een schat in uwe harten bewaart, het geloovig overpeinst, het ge hoorzaamt en op z'n tijd in toepassing breDgt, dan hebt ge reeds veel en dan zal U van God, die nooit karig is in het uitdeelen, ste.eds meer gegeven worden. Het licht der kennisse zal toenemen bij U. De glans der genade zal heerlijker wor den bij U, de zegen, dien ge in uwe om geving verspreidt, zal ruimer en overvloe diger wordeD. Van kracht tot kracht zult ge dan mogen voortgaan. En met dien innerlijken hartewensch moet ge U gedurig neerzetten onder het Woord uws Gods. Dat Woord moet een kracht in U worden. En dat wordt het alleen, wan neer gij toeziet, hoe gij hoort. Stilstand is er niet. Er is of een toe nemen of een afnemen merkbaar bij de hoorders des Woords. Vraag uzelven dan ook af, welke winst gij doet met het gehoorde 1 Draagt het bij U vrucht 30-, 60- en 100-voud Of zit ge jaar op jaar in de kerk, zonder dat eenige wasdom bij U valt te bespeuren? Treurig is dan uw lotgij meent iets te hebben, en inderdaad: gij hebt niets; en wat ge nog meent te hebben, dat zal van U weggenomen worden. Of bemerkt ge dat de Heilige Geest keer op keer de bediening des Woords gebruikt om nieuwe olie aan uw levens lamp toe te voeren Bemerkt ge dat het licht uwer Schriftkennis hooger branden gaat? Dat het schijnsel der genade Gods helderder uitstralen wil dan vroeger? Zalig, zoo ge in dien geestelijken was dom U moogt verbeugen. Geef den Heere daarvoor lof en eere, want Hij heeft het gedaan, Hij, die zegt in Zijn Woord »Zoo wie heeft, dien zal gegeven worden". Verwacht dien wasdom dan ook van Hem alleen, Hij is goed voor alle Zijne gunstgenooten. Kerkhof. KËEKELIJK LETEK. Da dagen van het materialisme zijn voorbij. We bedoelen daarmede, dat zij, die meenen, dat er alleen stof is en dat al bet gebeuren alleen uit stoffelijke oorzaken verklaard kan - worden, niet meer den toon aangeven. Steeds vermindert het aantal van hen, die deze wjjs- geerige beschouwing huldigen. Een tijdlang scheen het, alsof wie anders dacht, niet mee telde en een struikelblok was op den weg van den vooruitgang. De plant, het dier en de mensch waren enkel stof. Gelijk zij verschenen, zoo verdwenen zij ook weer. Er bleef niets dan stof over. In dit opzicht was er geen onderscheid. Zooals d«t plant ophield te bestaan, zoo was het ook met den mensch. Met den dood was het uit. De mensch behoefde zich niet meer in te laten met eenige zorg over wat er na het sterven zou plaats hebben. Hij kon al zijn kracht aanwenden voor het zien lijke, voor het aardsche. Voer hem bestond uitsluitend de tijd, de korte spanne, waarin h\j ademde. Al het andere kon hij als ballast over boord werpen. Dwaasheid was het, wie nog luisterde nr^r vragen als deze: hoe zal het mij gaau, als ik den adem uitgeblazen Jieb. Geen godsdienst en geen hoop op een eeuwig leven meer. Die tijd is voorbij, 's Menschen ziel liet zich op den duur niet in den kerker van het zichtbare opsluitenzij verbrak deze boeien en wilde weer ademen in eeu ruimere wereld. Na langen tijd het gezocht te hebben in de hoogten der hemelen, in de diepte der zeeën, in het wegen en het nu weten van al het stoffe lijke, keerde zij van haar doolwegen terug tot zich zelve en strekte zich uit naar wat achter de verschijnselen is. Zij vermeedde, zij oor deelde, dat er nog een andere wereld dan de onze bestaat en zij hongerde naar wat verza digen kon. Het was haar onmogelijk om enkel bij het stoffelijke te leyen. De mensch, die gepoogd had alles te zien, alle3 te weten, alles te doorgronden, ontdekte dat hij zich zelf' ver waarloosd had, dat hij zich zelf Diet kende, dat hü vreemdeling was in zijn eigen hart. Mannen van naam riepen nu met luide stem begin eens met u zelf, daal eens in u zelf af, luister eens naar de kreten van uw eigen leven en die stem vond in zeer breeden king weer klank. Steeds grooter werd de menigte in alle landen, welke weer belangstelde in het blijvende, in het bestendige en poogde brood te vinden voor het hongerende hart. Er ging een mystieke stroom door het leven der volken en de zoo verachte religie kwam in eere en zelfs vele vereerders van Marx begonnen haar te waardeeren. Zonder godsdienst giog het niet. Dit was duidelijk gebleken. Op het oogenblik zijn er weinigen onder hen, die ernstig nadenken over de vragen, welke altijd uit het leven opkomen, die zeggen zullen, dat de religie overbodig is. Het is weer duidelijk en tot veler bewustzijn doorgedrongen, dat de godsdienst voor den mensch even onmisbaar is als de lucht voor onze longen. Onnoodig is het om te zeggendat we ons hierover verheugen, o Het was zoo onaange naam om te hooren verkondigen, dat de stof het een en al is, om te zieD, dat duizenden een dergelijke uitspraak als een evangelie beschouw den, wijl we wisten, dat daarbij een men schen - hart verhongeren moest. Practisch oefenen reeds de tijdelijke diDgen zulk een invloed op ons uit en de waarschuwingen van Jezus tegen de zorgvuldigheden van het leven was niet alleen toen maar blijft altoos noodig vooral ook in onze dagen, nu de vragenwat zullen we eten en wat zullen we drinken en waarmede zullen we ons kleeden, zoo met alle kracht

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 1