Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
DIT HET WOORD,
32e Jaargang
Vrijdag 6 September 19:18
No. 36
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds Q. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste Medewerkers0.0. R. J. v. d. VEE!, J. 0. WIELENGA, B. MEIJER, F. J. d. EMOE, A. A. v. SCHELVEN, H. P. M. 6. DE UVALLE en F. W. J. WOLF.
PERSVEREEN1GING ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Een vruchteloos Protest.
Abonnementsprijsper kwartaal by vooruitbetaling 50 cent.
Afzonderlijke nummers 5 cent.
Advertentieprijs10 cent per regel by jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAYB TAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk V r y dagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
ZOEKEN EN VINDEN.
eu gij zult Mij vinden, wanneer gij
naar Mij zult vragen met uw gansche
hart. Jer. 29 13.
Zoeken is een mistroostig werk wanneer
het niet door vinden gevolgd wordt. Ge
hebt iets verloren, ge zijt iets kwijt ge
worden. Zoodra ge daar kennis van hebt,
gaat ge aan 't zoeken om het verlorene
terug te krijgen, want ge mist niet gaarne
iets, en vooral geen dingen die voor u be-
teekenis en waarde hebben.
Eerst gaat ge met eenig vertrouwen
zoeken op plaatsen waar ge denkt dat
het verlorene wezen moet, maar
het is er niet. Dan gaat ge, maar met
kleineren moed, speuren en vorschen op
andere plaatsen, van welke ge vermoedt
dat het vermiste daar wel eens zou kun
nen zijn, maar het brengt u slechts nieuwe
teleurstelling de verloren penning is en
blijft zoek. En eindelijk zoekt ge, maar
de hoop op terugvinden is al heel klein
geworden, op zulke plaatsen, van welke
uw verstand zegt, dat het daar toch eigen
lijk niet wezen kan; ge doet kasten open,
ge kijkt in laden en schuiven, maar de
finale van het lied is't is weg en blijft
weg Dat kwelt u, dat maakt u haast ver
drietig. Ge doet nog eens nieuwe pogin
gen, maar met dezelfde uitkomst. Nu
dan geeft ge het op; gij zijt uw tijd kwijt
en 't verlorene is niet terecht. Ge hebt
gezocht, maar niet gevonden.
Gezocht, maar niet gevonden hoe
mistroostig niet alleen, neen, maar hoe
bang is deze gedachte wanneer zij van den
mensch geldt in betrekking tot zijn God.
In het paradijs hebben wij allen God ver
loren, en hoe weinigen vinden Hem terug
en met Hem het leven en de zaligheid
Zelfs in de heidenwereld leefde diep
het besef dat de mensch God verloren had
en zocht men God terug in wegen van
eigenwilligen Godsdienst en zelfuitgedachte
verzoening. Daarvan geven u getuigenis
de gebeden en offeranden, de boetedoe
ningen en plechtigheden der heidenen.
Maar bij 't schemerlicht der natuur bleven
zij vreemdelingen aan den waren weg om
tot God weder te keeren, om met God
verzoend te worden. Paulus zeide op den
Areopagus zoo treffend, dat de heidenen
naar God zochten of ze Hem tasten en
vinden mochten, hoewel Hij niet verre is
van een iegelijk van ons, want in Hem
leven wij, bewegen wij ons en zijn wij.
De heidenen zochten God, maar vonden
Hem niet.
Ook bij Israël, in welks midden het licht
der bizondere openbaring ontstoken was,
zochten velen den Heere zonder ooit Hem
te vinden. Zij hadden lust aan het goed
dunken des harten, maar niet aan den
weg des Heerenzij begeerden wel een
goed leven op aarde, en een hemel hier
namaals, maar niet van hunne zonden te
worden verlost. Van dezulken zeide God
Dit volk nadert tot Mij met hunnen mond
en eert Mij met de lippen, maar hun hart
doen zij verre van Mij, en hunne vreeze,
waarmede zij Mij vreezen, zijn menschen-
geboden die hun geleerd zijn. En scherp
was Jezus' woord ook eenmaal tot de
FarizeënGij zult Mij zoeken en ge zult
Mij niet vinden.
En gaat het binnen den heiligen kring
der gedoopten niet dikwijls op dezelfde
wijze? Hoe dikwijls krijgt ge niet deze
taal te boorenik zoek den Heere wel,
maar 't is tevergeefs, ik vind Hem niet
Een antwoord, dat benauwt en beklemt,
omdat het gevoelen doet het gemis van
schuldbesef, van lovensernst, van behoefte
aan genade.
Ea hoor nu wat God in zijn Woord zegt.
Gij zult Mij zoeken en vinden, wanneer
gij naar Mij zult vragen met uw gansche
hart. Wat rijke, wat bemoedigende belofte I
Gij. Wij weten niet wie dat zijn; de
Heere kent degenen, die de zijnen zijn.
Maar voor de ziel zelf blijft hot toch nim
mer verborgen, want wie ook lauw
en flauw mogen zijn, zij voelt zich door
hooger hand aangegrepen en onweerstan
delij k naar God heengetrokken.
Gij zult Mij zoeken. Genade leert naar
God vragen. De ziel kan het vragen niet
laten, zij wordt er door gedrongen met
een diepen en wonderen drang dos H.
Geestes. Daar komen misschien tijden,
waarin zij aflaat, oogenblikken, waarin zij
machteloos is, maar tot ophouden komt het
niet. Neen, niettegenstaande een levendig
schuldbesef en diep gevoel van onwaardig
heid de ziel neerdrukken en als van den
troon der genade wegdrijven, keert zij tot
dien troon toch altijd weer terug met smee
king en gebeden. Zij kan niet ophouden,
want er is een heilig moeten. Vandaar
dat ze steeds weer toevlucht neemt tot
het gebed, werkzaam blijft met 's Heeren
beloften en van den wit en weg des Hee
ren niet alliat. Nog is het voor haar ver
borgen, maar als zij alles eens wist, zou
zij van vreugde opspringen, want het is
de Heere zelf, die aan haar zijn Woord
vervullen komt: Gij zult Mij zoeken 1
En vinden. Die van den Heere ge
leid wordt zal zekerlijk vinden. Van al
die paden, waarop wij dwalende onze voeten
zetten, brengt Hij ons af, opdat wij wan
delen zullen in Zijnen weg. De Heere is
goed en recht, daarom zal Hij de zondaars
onderwijzen in den weg. In dien weg
openbaart en ontdekt God zich aan de ziel,
die naar Hem zoekt, zeggende Ziet, hier
ben Ik 1 En wat is dat te zeggen, als wij
den Heere vinden. Den Heere, die een
heilig en rechtvaardig God is, tegen alle
wiens geboden wij zwaar en menigmaal
misdreven hebbendie ons rechtvaardig
onder zijn toorn laten kan, maar die in
Christus ook een barmhartig en genadig
God is voor armen en schuldigen die in
ontferming den toorn teniet doet en met
zijn goddelijke gunst en liefde ons zegenen
komt. Wat onuitsprekelijk voorrecht, als
wij dien levenden God zoeken en vinden
mogen, die in Christus een God en Vader
voor zijn volk is; als wij Hem vertrouwen
en liefhebben mogen met ons gansche
hart. Dan wordt Asafs belijdenis de onze
Wien heb ik nevens U in den hemel
Nevens U lust mij ook niets op de aarde
Dan jubelen wij met Thomas Mijn Heere,
en mijn God
En wanneer kan dat onwaardeerbaar
voorrecht ons deel zijn? Dan,als wij naar
den Heere vragen met ons gansche
hart. Hierop moot ge letten met al den
ernst, die in u is, wanneer het u in waar
heid te doen is om de zalige gemeenschap
des Heeren. Uw hart is wol zwak, schul
dig onrein en bezoedeld, als gij tot God
nadert, maar daarom wijst Hij u niet af,
dat alles wil Hij u gaarne vergeven en
daarvan u genezen en verlossen. Maar als
gij God zoekt moet het een vragen naar
Hem zijn met het gansche hart. Geen
zoeken wordt met vinden bekroond als
het geschiedt met een verdeeld hart. Als
uw hart naar God uitgaat, naar Hem zelfs
veel, maar tevens ook naar andere dingen,
dan laat Hij zich niet vinden, maar ver
bergt Hij zich; want de Heere is een ja-
loersch God, die zijn eer met niemand
deelen wil. Hij vraagt het gansche hart.
En ach, hier is de wondeplek bij velen.
Naar God wordt gevraagd, maar ook naar
de dingen van dit leven, naar geld en goed,
naar rijkdom en eero, genot on vermaak.
En zonder dat ze het zelf merken, komen
deze dingen bij velen op den voorgrond
en wordt het vragen naar God vergeten.
En dan wordt het donker, dor en doodsch
in de zielhet ware zoeken ontbreekt en
dientengevolge ook het zalig vinden.
Heb daarom acht op u zeiven en onder
zoek u op dit punt met ernst en getrouw
heid. Uw hart komt zoo gemakkelijk uit
de goede richting, geeft zich zoo gaarne
aan alles. O, laat God dat hart alleen
bezitten en vraag gij steeds naar Hem met
uw gansche hart. Uw bede zij gedurig
Vereenig mijn hart tot de vreeze Uws
Naams Dan zal Hij dat bewegelijk hart
bewaren en tot rust brengen, opdat het
onverdeeld alleen naar Hem uitga. En als
gij zóó den Heere zoeken moogt, dan zult
ge Hem zeker vinden en genieten.
Vraagt naar den Heer en Zijne sterkte,
Naar Hem, die al uw heil bewerkte
Zoekt dagelijks Zijn aangezicht
Gedenkt san 't geen Hij heeft verricht,
Aan Zijn doorluchte wonderdaan
En wilt Zijn straftan gadeslaan.
Van der Veen.
KERKKLIJR INVEST.
Het ingezonden stuk van ds. Kersten van
Ierseke werd, w|jl ik uitstedig was, pas ver
leden week geplaatst. Hoewel het zeer lang
is, namen we het op, omdat we hem de ge
legenheid niet ontnamen wilden zich te verant
woorden, gel|jk hy wilde, temeer wijl we best
begrepen, dat het voor hem een aanklacht van
eenig belang was. We kr|jgen hoe laüger zoo
meer den indruk, dat z|jn woord in die kringen
van grooten, vaak van beslissenden invloed is
en wie alleen luistert naar den toon van gezag,
waarop h|j spreekt, geeft hem al spoedig gel|jk.
Doch zooals het meermalen gaat, zoo gaat het
ook hem. Indien iemand weigert zich aan z|jn
uitspraak te onderwerpen, dan is hy genegen
om over diens hoofd de fiolen van z|jn toorn
uit te gieten.
We ontvingen b|j vernieuwing een stuk van
Pieterse tegen wat ds. Kersten ingebracht had
en we geven het een plaats in dit nummer,
opdat ieder oordeelen kan, en we geven hier
zelf nog een enkele aanteekening om onzen
indruk weer te geven. In m|jn eerste schrijven
heb ik naar ik meen duidelijk gezegd, wat me
bewoog om het protest van Pieterse op te nemen
en ik wil het niet herhalen. Aan ds. Kersten
laat ik het over om naar andere beweegredenen
by m|j' te zoeken; alleen waar hy daartoe over
ging en op dit punt z|jn meeniDg te kennen
gaf, was het wel gewenscht geweest, dat hfj
ook de bew|jzen had bijgebracht om haar te
staven. Opvallend was het, dat hy heelemaal
liet liggen, wat ik uit de historie dier kerken
aangehaald heb om duidelijk te makeD, dat ook
daar een weinig meer nauwkeurigheid geens
zins overbodige weelde kon geacht worden.
Doch we kunnen dit wat m|j betreft laten
rusten, nu hy en ik het blijkbaar zoo roerend
eens z|jn. H|j erkent immers, dat hun kerkelijk
leven nog gebrekkig is en dit was het, wat ik
zoo zaGht mogel|jk even had laten uitkomen.
Wellicht zal h|j me later dankbaar z|jn, dat ik
dit in herinnering heb gebracht.
Misschien is het noodig om een eDkel woord
te zeggen, waarom ik niet om nadere inlich
ting vroeg aan den man, dien hy noemde. Ik
voor m|j achtte het niet meer noodig, omdat
ik voldoende op de hoogte was met de gebeurte
nissen, en het is dan nu ook gebleken, dat het
enkel loopt over de vraag, in welk licht men
het verleden beziet.
Over de feiten zelf behoef ik niets te zeggen
w|j 1 verondersteld mag worden, dat de lezer,
die belangstelde in deze kwestie, ze nu genoeg
zaam kent. De omstandigheden, waaronder ze
gebeurd zfjn, kennen we niet. Daarover zw|jgt
Pieterse en ds. Kersten. We hebben ook geen
behoefte er aan om ze te weten. De zaak is
deze: De ouderlingen en diakenen waren ge
kozen. De bevestiging moest nog geschieden.
Ieder meende, dat deze plaats zou hebben op
den Zondag, waarop de consulent zou komen
prediken. Tegen de gekozenen waren geen be
zwaren ingebracht. Hierover zfjn de partfjen
het eens Doch nu beweert ds. KersteD, dat men
eerst bezwaren kan inbreügen, wanneer iemand
gekozen is en aan Pieterse, die er anders over
denkt en o.i. terecht, verwfjt hy gebrek aau
kennis van het kerkrecht. Hoe dit laatste moge
lijk is, verstaan we niet. Vóór de verkiezing
plaats heeft, worden de namen der gecandi-
deerden aan de gemeente meegedeeld opdat
ieder in de gelegenheid zy bezwaren, indien
hy ze heeft, in te brengen by den kerkeraad.
Daar heeft Pieterse volkomen gelfjk in.
Waarom heeft de consulent de gekozen
ambtsdragers niet bevestigd Wellicht, als we
eens duidelyk wisten, of er oorzaken geweest
z|j'd, zou ons dit duidelyk z|jn. Naar Pieterse
beweert, heeft de consulent dit ook niet gezegd.
Hy had er niet aan gedacht. Dit is mogelfjk,
maar was dit voldoende om niet tot de be
vestiging over te gaan We zien het niet in.
Doch hoe dit ook zfj, dit verandert aan de
kwestie zelve niets.
Dat er moeielfjkheden gerezen waren over
de moeielfjkheden zelve wordt ons geen licht
gegeven blfjkt, omdat er een voorstel gedaan
werd, om den geheelen kerkeraad te ontbinden.
Tegen dit voorstel kwam verzet en terecht.
Het was geheel verkeerd. Alle ambtsdragers
mogen hun ambt zoo maar niet neerleggen om
daarna de gemeente door stemming te laten
uitmaken, wie zfj als ouderlingen en diakenen
begeerde. Hierover is ook geen verschil. Beide,
ds Kersten en Pieterse keuren het af Doch
ofschoon twee tegen dit voorstel spraken, werd
het in stemming gebracht en aangenomen. Nu
komt het verschil van zienswfjze. Ds. Kersten
zegtgfj Pieterse hebt meegestemd en ofschoon
ik in gemoede aanneem, dat gfj tegengestemd
hebt, toch h«bt ge door deel te nemen aan de
stemming de verplichting op u genomen om u
by het te vallen besluit neer te leggen. Wfj
voor ons aarzelen niet om uit te spreken dat
dit formeel beschouwd geheel juist is. Maar
na de verklaring van Pieterse waarom hij aan
de stemming deelnam, is het ongeoorloofd om
daaruit nu het besluit af te leiden gfj hebt
hetzelfde gedaan als de anderen. Pieterse toch
had uitdrukkelijk de anderen gewaarschuwd
om hun ambt niet neer te leggen hy had met
klem verklaard, dat hy daartoe zelf evenmin
komen wilde. Daarbfj had hfj het moeten laten
en toen de meerderheid besloot om toch over
het voorstel te stemmeD, had hy moeten zeg
gen ik kan er geen deel aan nemen Ofschoon
we erkennen, dat hfj hierin feil ging, vragen
we toch ieder: mag men hem dit nu zoo aan
rekenen als ds. Kersten het doet. En van dat
oogenblik at komt het uit, dat men Pieterse
k«fjt wilde wezen en dit is dan ook de kerke
lijke ongerechtigheid, waaraan de vergaderingen
zich onder de leiding van ds. Kersten schuldig
gemaakt hebben. Pieterse was ouderling en de
gemeente had opnieuw het verlangen uitge
sproken, dat hfj het blfjven zou. We achten