Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland DIT HET WOORD. 32e Jaargang Vrijdag 23 Augustus 1938 No. 34 Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, B. MEIJER, F. J. I EMOE, A. A. i. SCHELVEN, H. P. I. G. DE WALLE in F. W. J. WOLF. Abonnementsprijsper kwartaal bjj vooruitbetaling 50 cent. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratis Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelbar*, Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprijs10 cent per regel bjj jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. PERSVEREEN16ING ZESUWSCHE KERKBODE. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. VAN JERUZALEM EN VAN JÜDA WEGGENOMEN DE STOK EN DE STAF. Jesaja 3. (Te lezen in zijn geheel). Zooals het in de profetie van Amos is, zoo is het hier ook bij Jespja. Bij Amos hooren we als in zeven aanrollende don derslagen de gerichten Gods aankomen, al nader en al zwaarder, 't Is, als hooren we daar een opkomend onweer, dat hoe langer hoe meer aanzwelt in kracht, tot het boven Juda en Jeruzalem ziju volle ontlading vindt. Eerst zweeft het over de omringende heideneü, maar eindelijk breekt het in al zijn zwaarte los over Juda en Israël, al vond het oordeel van Gods toorn daar zijn eigenlijken buit. Nu, zoo is het eenigszins ook bij Jesaja. Over den dag des Heeren spreekt deze profeet in het 2e hoofdstuk, over het komende oordeel. En we zien en hooren daar dat oordeel opkomen en aanzetten als een onweder Gods. Als een onweder, vreeselijk in werking, dat aan alle kanten dreigend nederkomt en al wat hoog is onder de menschen, moet neerwerpen in vreeze. En nu hier in Jesaja 3 is het, of dat onweder van Gods toorn zijn ware doel eerst bereikt heeft, nu het boven Juda en Jeruzalem, boven het bonds volk, zich uitstorten kan. Het drijft niet langs Jeruzalem heen om alleen de om geving, de heidenen te treffen, neen, het komt daar geheel overheen, ja eerst in Juda en Jeruzalem, ontlaadt het zich in volle kracht. Want zie, de Heere Heere der heirscbaren zal van Jeruzalem en Juda wegnemenen 't is dan, of daar het onweder eerst inslaat. 't Is weer niets dan oordeel, dat hier wordt aangekondigd. En wel een oordeel over de zonde van het volk des Hee ren. Maar, vraagt ge, als nu het bonds volk ook behandeld wordt, als heel de andere wereld, als ook daar naar de zonde wordt gedaan, waar is dan de ge nade. 't Ligt toch alles onder de zonde besloten en niemand, die leeft, zal voor Gods aangezicht rechtvaardig zijn. En als de Heere ia 't gericht treedt, wie zal dan bestaan Dan kan, 't spreekt vanzelf, ook Juda niet bestaan, dan komt ook al het volk Gods om. Maar hoe is dan, als de Heere naar verdienste en waardigheid vergeldt, o.a. deze toezegging daarmee te rijmenHij schouwt niet aan de onge rechtigheid in Jacob, Hij ziet niet aan de boosheid in Israël Als antwoord ten eerste dit: Die ge- richtsaankondigingen, ook over het volk Gods, zooals ge die telkens en telkens weer bij de profeten vindt, waarschuwen ten ernstigste tegen een gevaarlijken waan. Tegen den waan n.l. of het behooren bij het Verbond gepaard kan gaan met zonde- dienst en zondeliefde. Trouwens niet alleen het Oude Testament, ook het Nieuwe, ja heel de Schrift leert, dat, wie den naam des Heeren noemt, afsta van ongerechtig heid. Dwaalt niet. Meent niet, dat men tegelijk steunen kan op Gods belofte en zich overgeven kan aan de zonde. Geloof en onbekeerlijkheid gaan niet samen. Tegen zulk zelfbedrog kan men niet genoeg ge waarschuwd worden. En daarom doen we goed die gerichtsaankondigingen te lezen over Juda en Jeruzalem. Zeker, er is ver geving bij God en veel vergeving, maar het blijft ook staan Wee den goddelooze, al hoort hij dan honderdmaal tot de na zaten van Abraham, al woont hij ook vlak bij den tempel Gods, al wordt hij een christen genaamd. Ten tweedeDie oordeelen, gedreigd over de zonde van het volk Gods, strijden niet met de liefde Gods tot dat volk. Die gerichten bedoelen niet het Israel Gods te vernietigen, maat het te redden. Dat zegt Jesaja duidelijk genoeg. Hij heeft het gezegd in hoofdstuk 1, in hoofdstuk 2 hij zegt het straks in hoofdstuk 4 en hier kunt ge 't ook wel lezen, als ge wilt. Wat is het geval? De Heere heeft zijn volk lief in vrijmachtige verkiezing en bij die liefde Gods bestaat dat volk en bij die liefde bestond ook Juda en Jeruzalem. En die liefde is genade, ze is liefde tot een zondig volk, maar ze is ook hei lige liefde, die met de zonde in dat volk geen genoegen neemt, die de zonde in dat volk niet dragen kan, maar de zonde daaruit wegdoet. De liefde Gods wijkt niet voor de zonde, maar de zonde moet wijken voor deze liefde. Hij maakt gansch Israel eens vrij van ongerechtig heden. God had en heeft Zijn volk zoo lief, dat Hij het van de zonde, 't hoogste kwaad bevrijdt. En de weg, die Hij daar toe inslaat, is de weg van het gericht. Hij loutert Zijn volk en gelijk het goud en het zilver gelouterd worden in den gloeienden smeltoven, zoo werpt hij ook Zijn volk in het vuur der gerichten, opdat het als echt, beproefd goud in schoonen en onberispelijken glans uitkomt zonder smet. En zie, dat louteringsgericht, dat gericht der liefde, dat van de zonde be vrijdt, dat kondigt nu Jesaja aan. Daartoe neemt de Heere van dat volk alle valsche steunsel, allen stok en staf, waarop 't leunt en niet leunen mag, en alle schijn - heerlijkheid weg. Daartoe zal Hij komen en heel het volksbestaan van Juda en Jeruzalem om keeren. Hij zal wegnemen allen stok des broods en allen stok des waters, den held en den krijgsman, den richter, den profeet, de trotsche vrouw met al hare weelde en rijkdom, die naar vers 12 de leiding gaven aan het hof, Hij zal Juda en Jeruzalem voeren in balling schap. Hij zal het volk onder de roede doen doorgaan en Zijn groote gerichten over Zijn volk brengen en dan zal heel dat volk schijnen om te komen, maar in werkelijkheid zal het gereinigd en gehei ligd worden. Als de volheid van Gods strenge gerichten zal gekomen zijn over Juda en Jeruzalem, over Zijn bondsvolk, dan zal van dat volk niets overblijven dan één, die Eéne, die in het volgende hoofd stuk wordt genoemd, de Spruite des Hee ren, d. i. de Christus. Die zal al 't oordeel Gods doorstaan, die Eéne maar, doch in dien Eénen zal dan weer heel Gods Israel behoudenis vinden en volkomen verlossing van alle zonde. Zoo zijn deze gerichten over Juda liefdegerichten en louterings- gerichten. En zoo is de aankondiging van dit oordeel over Juda en Jeruzalem van grooten troost, 't Is het gericht, het lou teringsgericht der trouwe en onwankel bare, reinigende liefde Gods, en het roept ons en allen, die onder het verbond leven toe, nu ook ons eenig steunsel te zoeken in des Heeren Spruite, in den Eéne, die Gods oordeelen kan doorstaan. Want wie buiten dien Eénen ligt en voor eigen rekening blijft, dien zal 't wel treilen, dat den goddelooze gedreigd wordt. En den zegen en de zaligheid der rechtvaar digen zal alleen erven wie ze zoekt in des Heeren Spruite. De Heere zou wegnemen den stok en den staf. Een stok en een staf dipnen om op te steunen en op te leunen. Nu wordt de in alles afhankelijke menscb, ook al waant hij zich een God te zijn, altijd ge dragen door een steunpunt, waarop hij zich verlaat. Er is echter slechts één deugdelijk steunpunt. In Psalm 23 lezen we van iemand, dio een hechten betrouw baren stok of staf gevonden had, welke ook de sterkste krachtproef kon doorstaan, 't Was de staf Gods. »Ook al ging ik«, zoo zong die man, »door een dal der schaduwen des doods, Uw stok en Uw staf vertroosten mij«. Die staf is de eenig goede. Alle andere staven zijn rietstaven, die de hand doorboren. Alle andere sta ven breken. Ook al bevindt men zich onder den band des Verbonds. Ook al is men Juda. Daarvoor zorgt Gods oordeel, dat ook gaat over het huis Gods. Want de Heere Heere der heerscharen zal weg nemen, zegt de profeet alle stokken cn staven, waarop het volk vertrouwt buiten zijn God. Ziet eens, wat de Heere wegnemen zou van Juda en Jeruzalemallen stok des broods en alleu stok des waters. Dan zou er hongersnood zijn, zoo groot gebrek, dat vrouwen hare kinderen opaten, gelijk ge Klaagliederen 2 20 leest. Doch er worden meer andere staven genoemd, die verbroken worden door 's Heeren hand in den dag der bezoeking de weermacht, waarin men zijn bescherming zoekt (den held en den krijgsman en den overste van 50); de geestelijke leidslieden, bij wie men zijn wijsheid zocht (den profeet en den waarzegger, den oude en den raads man); de overheden onder wier regeering men orde, rust en veiligheid gewaarborgd achtte, kortom alle pilaren, waarop men in zijn leven en bestaan vast meende te kunnen betrouwen buiten God om. Al dio steunpilaren zal de Heere Heere der heir- scharen, zegt de profeet, omverwerpen en al die staven zal Hij wegnemen. En in plaats van al die als goden gezochte machten zal een staat van anarchie, van ongekende verwarring in onveiligheid in gaan, waarin de één tegen den ander overstaat en waarin de overheden als kinderen hun luimen en spel zullen drij ven, ja, zooals de statenvertaling in de kantteekening zegt»'t zal dan in Summa dan zoo ellendig met de joden gesteld wezen, dat, hoa anders oen ieder gaarne wel groot is, nochtans niemand het regi ment zou willen aannemen, ofschoon het werd gepresenteerde: (36). Al de stokken en staven, waarop het valsch en zondig vertrouwen steunt, zal God verbreken en al die brekende pilaren zullen in hun val medesleepen, meedoogenloos den godde looze, die erop bouwde als op zijn alles. Waar tong en handelingen van het volk tegen den Heere zijn, volgt aanstoot, in eenstorting en val van heel het volksbe staan en geen menschelijke staven zullen den val tegonhouden. Ernstig wordt door den profeet gewaar schuwd, al wie in Israël steunsel zoekt in het schepsel, om daarvan af te laten. Ieder had te weten, wat de Heere weg nemen zou. En dat behooren ook wij alleü, ons af te vragen, 't Mag door ieder wel bedacht, waarop men steunt en waarin men sterkte en heil zoekt. Een van beide tochde grond voor het betrouwen onzes harten ligt 6f in God den Heere en Zijn Woord of in hetgeen niets is dan ijdel- heid en met de stormen van Gods ge richt eens wordt weggevaagd. Alleen de Heere kan on mag de rotssteen zijn, waarop het huis der hope is gebouwd. Laat af van den rnenscb, wiens adem in zijn neus is Ongetwijfeld was er bij de Joden van Jesaja's dagen een volkskern, een over blijfsel, dat de Heere vreesde en begeerde te dienen. Een volk, dat nog wel in veel opzichten veel te vast zat aan het schepsel en dat daarvan door de tuchtroede Gods eerst losgemaakt worden kan, maar dat toch in waarheid den God des Verbonds als zijn zaligheid zoekt. Ongetwijfeld was er een gedeelte van het volk, dat, ook al kwamen die oordeelen en al werden al die staven weggenomen, nochtans niet beroofd was, maar gelukkig bleef in zijn God. Er is ook thans een volk, door 's Hee ren genade, dat alles, wat de aarde biedt, kan verliezen, dat beroofd kan worden van goed en land en kinderen en van al wat 's Heeren liefde tijdelijk nog doet genieten en dat daarmee toch niet beroofd wordt van zijn geluk. Daar is veel, dat den geloovigen ontnomen worden kan. En 't is voor hen wel bitter en pijnlijk, als ze be denken, hoe spoedig misschien voor hen wordt weggenomen, wat hen dierbaar is, Maar dit mogen ze weten tot hun troost, ja dit mag ieder wel weten, die onder het verbond leeft: De Heere zou aan Juda en Jeruzalem veel wegnemen en heeft veel weggenomen, doch één ding niet. Hij dreigde alles weg te nemen, bohalve Zich zeiven en het Woord Zijner genade, dat vleesch worden zou, de Spruite des Hee ren. En dat Woord blijft ook nu nog. 't Blijft in eeuwigheid. En wie er zijn ankergrond van maakt, mag zingen zelfs al gaat het door den doed Uw stok en Uw staf vertroosten mij. F. J. VAN DEN ENDB.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 1