Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
32e Jaargang
Vrijdag 16 Augustus 1918
No. 33
UIT HET WOORD.
Redacteuren Ds. L BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEER, J. 0. WIELERGA, B. MEIJER, F. J. v. d. EIQE, A. A. v. SCHELVEN, H. P. M. G. 0E WALLE en F. J. WOLF.
Abonnementsprijsper kwartaal bg vooruitbetaling 50 cent.
Afzonderlijke nummers 5 cent.
Advertentieprijs10 cent per regel bg jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrgke reductie.
UITGATB TAN DE
PERSVBRBBNIGING ZEEUWSCHB KERKBODE.
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlgk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
LAAT AF VAN DEN MENSCH
„Laat gijlieden dan af van den
mensch, wiens adem in zijn neus
is want waarin is liij te achten
Jes. 2 22.
De zonde kan met verschillende namen
genoemd worden. Zoo kan men de zonden
noemen: haat. Want de zonde is haat.
De wereld der zonde is een wereld van
haat. Dat zien we in onze dagen voor
oogen, nu de volkeren zich in niets ont-
zienden baat op elkander werpen en niet
rusten, vóór ze elkaar hebben verscheurd.
Ofschoon er ook nu nog talloos velen zijn,
die het nog evenmin gelooven als vroeger,
dat de zonde haat is en die meenen, dat
de mensch zonder God toch nog een toon
beeld van liefde en vrede kan zijn.
De zonde kan ook leugen genoemd
worden. Want de zonde is niets dan
schijn en bedrog. Ze belooft b.v. veel en
vertoont een verleidelijke gedaante, maar
geeft enkel teleurstelling. De wereld, die
in het booze ligt, is een wereld van mis
leiding, waar men van de waarheid niet
booren wil. De zonde is leugen.
En zoo is de zonde, alle zonde, ook
hoogmoed.
De mensch, die in de zonde leeft, is een
hoogmoedig mensch, een mensch, die in
zijn gedachten zeer hoog staat, hoewel hij
een made is, een worm. De zondaar ver
heft zich tegenover God, hij waant zich
zonder God ook wel te kunnen redden
en stelt zich aan, als ware de mensch God.
Waar de zonde heerscht, daar heerscht
de hoogmoed. En onder allerlei vormen
komt die hoogmoed des menschen voor.
Soms is hij verborgen achter een schoo-
nen schijn van nederigheid. Zoo kan 't
zijn, dat iemand, zeer bescheiden, klein en
nederig tegenover zijn medemensch op
treedt, terwijl hij toch vol zit van hoog
moed, dat hij God niet met al telt. Soms
is de hoogmoed van den mensch overdekt
met een waas van godsdienstigheid en
vroomheid. Wat was men vroom in Juda
en Jeruzalem in de dagen van Uzzia,
Jotham, Achaz en Hiskia't Bloed der
offeranden vloot in stroomen, hoe ijverig
werden de voorhoven betreden, hoe veel
vuldig waren de brandoffers en slachtof
fers, maar de Heere, voor Wien geen
schijn bestaat, zag door al dat uiterlijke
heen de zonde van een hoovaardig geslacht,
dat Hem den trotschen nek toekeerde en
den mensch, het schepsel vergoodde. En
als w ij er ons boven verheven achten om
naar onzen God te luisteren of we weige
ren metterdaad, ons door Hem te laten
leiden, dan zit ook bij ons de hoogheid
des menschen ten troon, al zijn we dan
ook overigens nog zoo gereformeerd.
Waar de zonde den toon aangeeft, geeft
de gewaande hoogheid des menschen den
toon aan. Daar wordt de mensch verheven
als een god. In deze wereld, waar de zonde
algemeen is, ziet en hoort men dit dan ook
algemeen gebeuren. Daar wordt op allerlei
wijs de grootheid, de voortreffelijkheid des
menschen gezongen en in 's menschen
grootheid en heerlijkheid en werken ge
roemd, en vertrouwd en gerust. Daar is
die geest algemeen, die den mensch, het
creatuur, grootmaakt. Het schepsel wordt
daar geëerd en gediend boven den Schep
per, die te prijzen is in der eeuwigheid.
In de Schrift spreekt een andere Geest.
De Schrift vernedert den hooggevoelenden
mensch. En door den profeet Jesaja roept
ze uitLaat af van den mensch, wiens
adem in zijn neus is, want waarin is hij
te achten en verwijst ze ter waarschuwing
naar den grooten dag Zijner Almacht, als
Hij komt ten gerichte. Dan zal bet blijken,
wat die mensch toch eigenlijk wel is, die
meende het tegen God den Heere te kun
nen uithouden. Dan zullen de hooge oogen
der menschen vernederd worden en de
hoogheid der mannen zal nedergebogen
worden. De Heere alleen zal in dien dag
verhoven zijn en de nietigheid van het
schepsel, hoe groot het zich waande, zal
dan voor den dag treden.
Den dag des Heeren kondigt
Jesaja aan. 't Is nu, zou men kunnen
zeggen, de dag des menschen nog. N u
kan de mensch nog daarhenen gaan, als
ware hij God. Nu kan de mensch nog
lachen bij de gedachte aan God. Nu kan
de zondige menschheid in zijn gewaande
grootheid nog zeggenLaat ons voor ons
een naam maken. Wijzende op de
werken zijner handen, kan nu de mensch
nog roemen Is dit niet het groote Babel,
dat ik gebouwd heb tot een huis mijns
koninkrijks door de sterkte mijner macht
en tot eere mijner heerlijkheid. Nu om
ringt de hoovaardij de menschen nog als
een keten, en gaan ze de inbeeldingen
des harten te boven en spreken ze uit de
hoogte. Ze zetten hun mond tegen den
hemel en hunne tong wandelt op de aarde,
't Is nu de dag des menschen nog.
Ook om deze reden 't Is nu nog do wel
aangename dag, dat de waarschuwingen
niet te laat komen, dat de mensch voor
de groote keuze nog geplaatst wordt, 't is
de dag des welbehagens nog voor den
mensch, waarop de Goddelooze zijn weg
nog kan verlaten en de ongerechtigeman
zijn gedachten. 't Is nu de dag des
menschen nog. Maar de Heere heeft
ook een dag en die dag des Heeren komt.
De verborgenheid van dien dag trad door
den mond van profeten en apostelen uit
de geheimenis van het eeuwig Raadsbe
sluit te voorschijn in het Woord en hij
is ons bekend gemaakt en over ons uit
geroepen als de toekomstige dag van onzen
Heere Jezus Christus, als de dag, dien de
Heere gesteld heeft en die Hij alleen kent,
de dag, waarop Hij den aardbodem recht-
vaardiglijk oordeelen zal door een man,
dien Hij daartoe verordineerde, als de
dag der dagen, de groote, de doorluch
tige, de vreeselijke dag, de dag des ge-
richts, die echter ook tegelijk zal zijn de
dag van zonsopgang voor ulieden, die den
Heere vreest, de dag der volkomen ver
lossing voor allen, die den Heere Jezus
Christus verwachten tot zaligheid.
Wat ons Jesaja 2 leert, is zeker niet
aanlokkelijk en bemoedigend voor hem?
die zijn steunpunt, zijn vastigheid en ge
luk zoekt in het schepsel. Wie zijn hoop
bouwt op de grootschheid des levens en
de heerlijkheid dezer wereld, wordt hier
aangezegd, dat hij teleurgesteld zal wor
den ten laatstewie steunt op de vas
tigheden der aarde wordt verkondigd, dat
ze wankel zijn en eens heel onverwachts
zullen begeven. Die roemt, roeme niet
in de dingen, die men ziet, niet in het
schepsel, want die roem vergaat op den
dag des Heeren. Wie niet geheel verblind
is, kan het ook tevoren wel gewaar wor
den, dat het maar een brooze en kort
stondige heerlijkheid is, waarin de dingen
zich op aarde vertoonen, maar dan zal
het in het groot blijkeD, als de Heere
komt met Zijn heirscharen, met zijn dui
zenden maal duizenden, dan zal Hij komen
in de heerlijkheid Zijner Majesteit, dan
zal Hij de krachten van hemel en aarde
bewegen en Zijn hand zal dan zijn tegen
alle hooge en verhevene cedereq van
Libanon en tegen alle eiken van Bisan
en tegen alle hooge bergen en tegen alle
verhevene heuvelen en tegen allen hoogen
toren en tegen allen vasten muur en
tegen alle schepen van Tarsis en tegen
alle gewenschte schilderijen en elk een
der afgoden zal ganschelijk vergaan en de
hoogheid der menschen zal vernederd
worden en de Heere alleen zal verheven
zijn.
Ge kunt u zoo denken, dat de natie
der joden zijn trots zocht tegenover de
heidenen in die machtige cederen van den
Libanon, in de prachteiken van Bisan,
in zijn heuvelland en hooge bergen. Zoo
als de volkeren zich ook nu verhellen op
wat de natuur van hun land voor heeft
boven die van andere. De zondige en
hoogmoedige meüsch gebruikt ook de
scheppingswerken Gods om zijn mensche-
Jijken trots te voeden. Waarop verheft
zich de mensch? Waarop gaat bij groot,
waaraan klemt zijn valsche roem zich
vast? Aan de dingen, die niet van hem,
maar van God zelve zijn. Juist datgene
uit Gods schoone wereld, dat uitroept
Roemt niet in mij, maar in Hem, Die mij
gemaakt heeft, wendt de zondaar aan om
zich zeiven te verheerlijken in plaats van
den Schepper. Doch in den dag der dagen
is dat uit. Want dan ontzinkt hem zelfs
de bodem waarop hij staat en de hemelen,
die zich boven hem welfden, wurden
samengerold en gansch de schepping biedt
geen steun en geen stof meer tot voeding
van zijn hoogheidswaan.
En weg valt dan ook als steunpunt, des
menschen eigen gemaakte heerlijkheid.
Ook tegen allen hoogen toren en tegen
allen vasten muur zal de dag des Heeren
zijn. Uzzia en Jothan en Hizkia hadden
zich toegelegd op werken van bouwkunst.
Uzzia b.v: bouwde torens in de woestijn
en maakte kunstige werken. Werken des
vredes. Op zich zelf waren die werken
niet zondig, evenmin als de cederen van
den Libanon en evenmin als de toepas
singen van stoom en electriciteit in onze
dagen. Op zich zelf zijn deze gaven, die
God de Heere in ziju liefde tot ons ge
slacht beschikt, opdat ze gebruikt zouden
worden tot Zijne eere en opdat ook daaruit
Zijne onzienlijke dingen zouden worden
verstaan. Doch zoo verstaat het de mensch
meest niet. Zoo verstond het Uzzia niet.
Als hij sterk geworden was, verhief zich
zijn hart tot verdorvens toe. En als Uzzia,
gebruikte het volk blijkbaar die werken
van menschen handen om er den mensch
in groot te maken, gelijk nu wetenschap
en kunst en heel de moderne cultuur ge
bruikt worden om den modernen mensch
te verheerlijken en er zich mee tegen God
den Heere te keeren.
En al wat het oog der menschen be
koorden, de voortbrengselen van natuur
en kunst (hier samengevat onder de uit
drukking gewenschte schilderijen), al de
pracht en schoonheid en kostbaarheid, die
de aarde opleverde en die aangevoerd
werd door de schepen van Tarsis, de groote
oceaanvaarders, die waarschijnlijk uit de
haven van Elath door de Roode Zee om
Afrika heen zeilden naar Tartessus in
Spanje om dan door de Middelandsche Zee
terug te gaan, al deze dingen gebruikte
Gods Bondsvolk om zich zelf en voor zich
zelf en dat al schreef het op rekeniüg van
de grootheid des menschen, gelijk ons ge
slacht het niet minder doet. Maar hoor,
daar komt de profeet Jesaja nu, gezonden
door zijn God het betuigenDe dag des
Heeren is aanstaande en Zijn band zal
zijn tegen alle hooge torens en vaste mu
ren, tegen alle gewenschte schilderijen en
tegen alle schepen van Tarsis. Dan zal
elkeen der afgoden vergaan, geheel en
totaal, en dan zal er maar Eén groot zijn.
De Heere zal in dien dag alleen verheven
zijn.
En wat zal dan die mensch zijn, die
zich te voren zoo machtig, zoo moedig en
zoo trotsch voordeed? In de spelonken
der steenrotsen en de holen der aarde zal
hij zich willen verbergen vanwege den
schrik des Heeren en de heerlijkheid Zijner
Majesteit, als Hij komt om de aarde te
verschrikken. Wat is dan die mensch, die
zich zoo in waarde rekende Dan zal de
afgodendienaar Hem willen ontvluchten.
Maar daar zal geen ontkoming zijn. Goud
en zilver en schatten en al wat de aarde
bood, geen wetenschap, geen wijsheid zal
dekking bieden, niets, niets, waarin hij te
voren roemde.
Dan zal de mensch zien, wat zijn geld
en zijn kracht en vernuft en al zyn aardsche
rijkdom waard is. 't Zal in al zijn nietig
heid uitkomen. Hij zal er zich voor scha
men en er niet mee durven verschijnen
voor het aangezicht van dien grooten God.
Hij zal ze trachten te verbergen. Hij zal
ze werpen voor de mollen en de vleder-
muizen, d.w.z. in gangen onder de aarde
trachten te versteken of in verborgene
hoeken, om daarna zich zelveu te ver
bergen.
Laat gijlieden dan af van den men9ch,
wiens adem in zijn neusgaten is. Laat af,
o laat af (dringeed wordt het door het
profetische woord gezegd er ligt als het
ware een bede in) o laat dan toch af,
gijlieden, laat gij af van den mensch, den