Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 82e Jaargang. Vrijdag 26 Juli 1918 No. 30 UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEI, J. D. RIELEIU, B. MEIJER, F. J. v. d. EMOE, A. A. v. SCHELVEN, H. P. M. G. DE WALLE sn F. W. J. WOLF. Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Van der Veen. Verzekering. Abonnementsprijsper kwartaal bjj vooruitbetaling 50 cent. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprijs10 cent per regel bij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAYB TAN DE PBRSVBRBBN1G1NG ZBEUWSCHB KERKBODE. Adres van de Administratie Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentxên tot uiterlijk Yrjdagmorgon te zenden aan de Drukkws LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. NEDERGEBOGEN, MAAR NIET ZONDER HOOP. Wat buigt gij u nedor, o mijne ziel! en zijt onrustig in mij? Hoop op God want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen zijns aangezichts. Psalm 42 6. Bovenstaande woorden zijn door David gesproken, den man naar Gods hart, maar die ook in zoovele opzichten een man van smarten mag genoemd worden. Zij verplaatsen ons naar het Over-Jor- daansche, waarheen de bekommerde vader gevlucht is voor den opstand van zijnen zoon Absalom. Vreeselijke toestand: door zijn eigon kind en zoon, van den troon en uit Jeruzalem verjaagd te zijn Hij was wel waarlijk een hert gelijk, hittig door honden en jagers vervolgd, met verdroogde keel schreeuwende naar water. Zóó schreeuwde nu ook zijne ziel naar God, naar den levenden God om gunst en heil. Hij voelde zich zoo eenzaam en verlaten, want hij was verre van Gods tabernakel, waarnaar hij vroeger placht heen te treden met een stem van vreugdegezang en lof, onder de feesthoudende menigte. Als verslonden door droefheid, waren zijne tranen hem tot spijze dag en nacht. Een doodsteek voelde hij in zijne beenderen, want spotters vroegen: waar is uw God? Eu bij dit alles kwam de beklemming des harten door schuldbesef en schuldgevoel, want hij had gezondigd tegen den Heere, zijnen God. De straf, die over hem kwam, stond voor zijn zielsbesef in oorzakelijk verband met zijne zware ongerechtigheid hij oogstte wat hij gezaaid had. Is het dan wel wonder, dat zijne ziel zich nederboog en onrustig was in hem? Zooals het ranke riet aan den waterkant zich buigt onder den druk van felle win den zooals de staande, stille wateren •gevoerd worden tot aan hun diepe gronden, zoo boog Davids ziele zich neder, zoo was m] onrustig in zijn binnenste. Toch vergisse zich hier niemand. Men wane toch niet de klacht eens twijfel moedigen te hooren of den kreet van eenen, die der wanhoop nabij is. Niets is minder waar dan dat. Hoor maar hoe David, na zijn bange benauwing gesproken te hebben, uitroepthoop op Godwant ik zal Hem nog loven voor de verlossingen zijns aan gezichts. Zijne ziele buigt zich in hem neder, maar is tevens bezig om in kracht, die God verleent, zich op te richten. David, de man naar Gods harte, was en bleef een begenadigde, een man des geloofs, der hope en des gebeds. Hij heeft in het begin van zijn psalm gesproken van het hijgend hert, dat naar water schreeuwde, welnu, zijn ziele schreeuwde tot God. Tijdelijk mag hij Gods gemeenschap missen en ontwaren hoe Gods golven en baren over zijn hoofd gaan, hij roept nochtans uit de diepte tot God en slaat het oog naar boven, om midden in de smart God toch z ij n God te noemen. Een klacht komt van zijne lippen, een hartverscheu rende klacht, omdat de lijdensbeker ten boorde toe gevuld is, maar hij belijdt ook zijn geloovig toevoorzicht, bij spreekt het vertrouwen uit dat er straks betere dagen komen zullen, waarin hij zijn God danken zal voor de geschonken verlossing. Calvijn zegtDavid stelt zich aan ons voor als gedeeld in twee deelen. Zoover bij door het geloof in Gods beloften rust, verheft hij zich, met den geest van eene onoverwinnelijke dapperheid toegerust, tegen de ervaringen zijns vleesches, en bestraft hij tegelijk zyne weekheid en zwakheid. En zoo is het metterdaad. Davids ziel is hier zijn zwakke vleesch en hart, dat onder de zware beproeving dreigt te bezwijken en ook zeker bezwijken zou, indien de geest, de nieuwe menscb, die genadiglijk van God wordt bijgestaan en geholpen, zijn hart niet oprichtte en vast stelde. De Heere doet een wonderlijk en krachtig werk aan de zijnen. Hij verbrijzelt hen, maar heelt hen daarna. Hij drukt hen neder, om het straks weer op te heffen. Hij doet hen weenen en klagelijk schreien, om aan het eind met teedere hand zelf hunne tranen af te drogen. En dat wondere en krachtige werk wordt ook aan David verheerlijkt. De Heere onder steunde hem in zijn leed en hield hem staande in de ongelukken. En zoo kon David uit den nood van het tegenwoordige opzien naar boven om van den Heere voor de toekomst heil te verwachten. Hij spreekt die verwachting met sterke woorden uit. Hoop op God bemoedigt hij zijne ziele, want ik zal Hem nog loven voor de verlossingen zijns aange zichts. Wij vragen niet waarom hij met zulk groote en sterke verzekerdheid van verlossing sprak, terwijl de omstandigheden voor hem toch zoo donker waren. Het was natuurlijk niet hierom, dat David van zijn toekomstig lot iets van te voren zou geweten hebben, want de Heere pleegt ons te laten leven en werken achter een opgehangen gordijn. Neen, maar David sprak zoo sterk, omdat hij geloofde. Het geloof ziet op God, klemt zich aan zijne liefde, trouw en almacht vast, en weet dat het dit niet tevergeefs doet. En zoo vertrouwde David op den Heere, op dien God, die zijn verbond met hem opgericht, die zijne beloften hem gegeven, die zijne trouw zoo dikwijls aan hem bevestigd had. Hij boog zich diep neder, omdat bij be schaamd en bedroefd, verbroken en ver brijzeld voor zijn God was. En tegelijker tijd richtte bij zich hoog op, en zag hij met schreiend hart en smeekend oog zijn God in het aangezicht, met wien hij nog nimmer beschaamd was en van wien hij zeker vertrouwde dat bij ook nooit be schaamd zou worden. Nog een weinig tijds en hij zou zijne tranen droogen, om bij den kelk des heils Gods naam te vermelden en Hem met blijde erkentenis aan te roepen. Voor hen die God vreezen is, wat David doorleefde, geen vreemde, geen gansch onbekende zaak. Zij kennen oogenblikken, waarin zij verblijd zijn en juichen, waarin de verheffingen Gods in hunne keel zijn. Zij kennen andere oogenblikken, waarin zij ter aarde neder zitten, met een zak omgord en met asch op hunne hoofden. Maar en dit is iets dat een kind der wereld nooit zal kunnen verstaan of op goede gronden navolgen zij kennen ook oogenblikken, waarin het eene zoowel als het andere in hen gevonden wordt, waarin de ziel zich in hen nederbuigt en tege lijkertijd een andere kracht in hen werkt, waardoor diezelfde ziel zich weer opricht en met vertrouwen van de toekomst spreekt. Wat wij David hooren betuigen, behoort tot de innerlijke ervaringen der geloovigen, die dat dubbel leven, dat bovenal in tijden van beproeving en lijden zich zoo openbaart. Zeer, zeer vele kin deren Gods hebben in bange dagen zoo tot hunne zielen gesproken, en zeer, zeer velen doen het nog. Buiten allen twijfel spreekt de neerge bogen ziel van zonde en schuld. Was er geen zonde, wij zouden het hoofd recht dragen en voor onzen God nooit als een bieze zijn, die geknakt is. En toch, het zijn goede oogenblikken als wij met diepe verootmoediging tot God naderen, ons zeiven verfoeiende, maar daarbij met kinderlijke vreeze opzien tot Hem als tot onzen getrouwen God en Vader, die om het glibberen van onzen voet ons niet verwerpen en in bangheid van het leven ons niet verlaten zal. God bewaart de zijnen in de oogenblikken, waarin zij bezwijken zouden en verheer lijkt aan hen zijn dierbare en eeuwige verbondstrouw. En daarom leeren zij met Asaf, met David, met alle heiligen zeggen Bezwijkt mijn vleesch en mijn hart, zoo is God de rotssteen mijns harten en mijn deel in eeuwigheid. Oefen u daarom in geloof en geloofs vertrouwen. In den Zoon zijner liefde, in Jezus Christus, is God u tot een almachtige God en een getrouwe Vader geworden, in wien wij de volkomen gewisheid hebben dat de uitkomst van al onze wegen goeder tierenheid en waarheid zijn. Donkere wolken kunnen er aan uwen levenshemel zijn, maar daarachter is het eeuwige licht. Geloof hetde wolken zullen voorbijtrek ken en het licht zal weer schijnen, om nu en tot in eeuwigheid uw hart te verblijden. KERKELIJK LEVE». ui Een bedenking, die door de tegenstanders van Verzekeriog te berde gebracht wordt, is dat het geestelijke leven daardoor schade lijdt, dat het vertrouwen op God zoekraakt, dat het de dood is voor het gebedsleven. Die ernstig gemeende bedenking moet ook onder oogen gezien worden, want het zou kun nen zijn, dat we hier te doen hadden met een gevaarlijke bacil, die schier onmerkbaar eene groote en onherstelbare verwoesting in het zieleleven kan teweegbrengen. Dan zou inder daad de regel gelden, dat we waken moeten tegen de beginselen van het kwaad. In ons vorig artikel wezen we er reeds op, dat als twee hetzelfde doen, zij daarom nog niet hetzelfde doen, en dat dit ook van toe passing is op het deelnemen aan een of andere verzekering. Het komt hier aan op de dr\jf- veeren en beweegredenen van het hart. Een zelfde handeling kan den een tot zonde, den ander niet tot zonde zijn. Wie een verzekering sluit met de gedaehte Zie zoo, nu kan Gods hand mij niet treffen I die doet het uit zondige overweging. Alwat uit het geloof niet is, dat is zonde. Maar wie eene verzekering sluit voor zich- zelven, voor zijn huis en have, of voor zijne na te laten betrekkingen, in de vreeze des Heeren, omdat hij zich van Godswege verplicht acht voor al zijn bezit en ook voor zijne dier baren met alle macht te zorgen, zoo veel in zijn vermogen is, die doet dat niet buiten God om, maar in diepe afhankelijkheid voor God die doet dat niet uit ijdele bezorgdheid, maar met een verantwoordelijkheidsgevoel, dat God hem de plicht tot zorgentot zorgen ook voor een toekomstigen nood, op de schouders legde. Of er dan geen gevaar is, zoo kan gevraagd worden, dat iemand die zich in allerlei ver zekeringen steekt (haar tal is legio) buiten God om gaat leven Zeker, dat gevaar bestaatNiemand onzer zou het durven ontkennen. Maar datzelfde gevaar bestaat ook voor menschen, die rijk worden, die jaar op jaar hun bezit vermeer derd zien. Zij, die zich telken jare met meer aardsche goederen gezegend zien, maken niet al hun inkomsten op, maar leggen over. En dat is ver standig. Dat is hun roeping. Dat is één van hun zorgen tegen mogelijk komende kwade tijden, öf voer hun kinderen en kindskinderen na hen. Geloovigen beschouwen zulk een be- zitsvermeerdering als een zegen Gods. Daar is niets tegen, en als zij het overgespaarde op leggen (wat soms kapitalen bedraagt) zorgen zfl voor de toekomst van zichzelf en de hunnen. Wie zal hun dat euvel duidea Wie durft beweren, dat zij daarmee zondigen? Wie zou eischen, dat zü alwat zjj meer dan voor hun nooddruft; noodig is, weg schenken aan den arbeid voor Gods Koninkrijk, zoodat zij feite lijk in vermogen altoos dezelfden bleven Immers niemand. Ook niet zij, die tegen verzekering pleiten. En toch ligt ook b$ die menschen, die rijk worden, het gevaar voor de deur, dat zij in den strik vallen, op hun rijkdom inplaats van op God hun betrouwen gaan stellen. Maar is 't daarom veroordeeld, dat iemand zijn bezit ziet aanwassen Zouden geloovigen om 't gevaar te ontgaan zich in armoede moeten steken? En ieder stemt toch toe, dat er dan niet weinig gevaar dreigt, dat derzulken zieleleven geestelijke schade lijden zal. De eene rijke zal anders rentmeesteren dan de andere. Niet het rijk zijn of rijk worden is tot zonde, maar de zonde zit in het arglistige en booze hart, wanneer dat meer op geld en goed dan op God zijn vertrouwen gaat stellen. Bezitsvermeerdering levert voor den een gees telijke schade, maar voor den ander niet. Den een zal het van God aftrekken, den ander met inniger liefde God doen dienen. Evenzoo. wia op zijn polissen zijn vertrou wen gaat stellen, dien is de verzekering tot zonde, maar voor wie dit middel gebruikt als voorzorgsmaatregel iu afhankelijkheid van God, dien is de verzekering tot zegeD, één van die gaven van Gods gemeene gratie, waarvoor we den Vader der lichten ook kunnen en mogen en moeten danken. Als iemand, die zich verzekert, in vertrou wen op God achteruitgaat of tekort schiet, dan ligt dat niet aan de gesloten verzekering, want dat is slechts een middel, maar aan het ongeloof van zijn eigen hart. Assurantie is volstrekt nog niet de dood voor het gebed. Evenmin als andere voorzorgs maatregelen, die we in 't natuurlijk leven dagelijks nemen, de dood zijn voor ons bidden. We blijven even afhankelijk van onzen Almach- tigen God. Wie den Heere vreest en dient, zal dat altoos beseffen en gevoelen, met of zonder verzekeringspolis in zijn bezit. Dat er van dit middel veel misbruik gemaakt wordt, zullen we niet ontkennen. En wie deze gave misbruikt, zal niet Gods zegen met vrij moedige consciëntie kunnen afsmeeken maar wel wie in den geordenden weg dit middel aanwendt. Zijn gebed zal er niet door verflau wen. Gebeurt dit, dan is het te bezien of zjjn hart wel oprecht den Heere vreesde. Door de ontwikkeliog der wetenschap van de statistiek nam het verzekeriDgswezen in de laatste jaren een enorme vlucht. Het gevaar is niet denkbeeldig dat iemand met een hand vol polissen in zfln zak, zich inbeeldt geborgen te z\jn voor elke toekomst. Dat is een bouwen

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 1