Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland UIT HET WOORD. 33e Jaargang. Vrijdag 26 April 1918 ï*o 17 Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste «edewerkersO.D. R. J. v. d. VEEI, J. 0. WIELERGA, B. MEIJER, F. J. v. d. EI0E, A. A. v. SCHELVEN, H. P. M. G. DE WALLE en F. W. J WOLF. Abonnementsprijsper kwartaal b|j vooruitbetaling 50 cent. UITGAVB VAN DE PBRSVBRIBNIGING ZEEUWSCHE KERKBODE. Adres van de Administratie Firma L1TTDOIJ OLTHOFF, Middelburg. MERKELIJK L1TEN. Prinsesjes jaardag. Afzonderlijke nummers 5 cent, Advertentieprijs 10 cent per regelbij jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën t*t uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. DE KINDERKENS OP DE MARKT „Doch waarbij zal ik dit geslacht vergelijken Het is gelijk de kinder- kens, die op de markten zitten, en hun gezellen toeroepen en zeggenwij hebben u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanstwij hebben u klaag liederen gezongen en gij hebt niet ge weend". Matth. 11 16—17. Van de kinderen valt nog veel te lee- ren wegens hun eenvoud en onbevangen geloof stelde Jezus ze tot voorbeeld voor allen, die het Koninkrijk der hemelen willen beërven. Maar Hij las tevens in het jonge kinderhart de meest onbedekte uitingen van de dwaasheid der zonde. De gelijkenis in Matth. 11 16—17 stelt ons dit duidelijk voor oogen. (lelijk onze kinderen, zoo wilden ook de kinderen in het Oosten de groote men- schen nabootsen, en in hun spel de droef heid en de vroolijkheid des levens weer geven. Als zij beproefden de meer vroo- lijke zijde van het leven voor te stellen, wat leende zich daarvoor beter dan de bruiloftsstoet Menigmaal trok het de aan dacht van de jeugd, als zulk een optocht door de straten ging, de fluitspelers en trommelende maagden voorop, terwijl de feestgangers zelf het spel met hun gezang begeleidden. Dat willen de kinderen ook nadoenin lange rij trekken zij rond de markt, degenen die op de fluit wisten te spelen, al was ze ook van riet, voorop, en al de anderen daarachter, die dan moesten ziügen. Na de bruiloftsstoet trok een begrafenis 't meest de opmerkzaamheid. Zij ken merkte zich niet, gelijk bij ons, door diepe stilte en plechtigen ernst, maar door de weeklacht der vrouwen en het luide ge jammer der bloedverwaoten, die met echt OosterEche hartstochtelijkheid hun droef heid openbaarden door zich op de borst te slaan, hun kleederen te scheuren en bun hoofden met aarde te bedekken. Van zulk een tooneel ging een eigenaardige bekoring uit, en wij verstaan het dat de kinderen het na wilden doen. Zij verdeel den zich daartoe in twee partijen, waar van de ééne de eentoonige klaagliederen aanhief, welke de andere groep met luid gejammer en slaan op de borst moest beantwoorden. Dit alles was slechts kinderspel, maar Jezus merkte onder dat spel op de ver dorvenheid en eigenzinnigheid van het menschenhart. Immers, er waren onder die kinderen, wien het nooit naar den zin was te maken echter, vervelende, nukkige, onhebbelijke kinderen. Wanneer hun mak- kerljes begrafenis wilden spelen, en dus de klaagzangen begonnen na te bootsen met uiterlijk misbaar, dan weigerden zij te gaan schreien, en zich op de borst te slaanneen, dat spel beviel niet, het was veel te somber zij wilden iets vroolijkers hebben. Maar als hun vriendjes dan voor stelden bruiloftje te spelen, en daarom al vast grepen naar hun eenvoudige riet fluitjes, dan keerden zij zich weer onte vreden afwas het eerste hun te droevig geweest, dit vonden zij te uitgelaten, en zoo weigerden zij te dansen op het spel. Kortom, wat spelleljes hun kameraadjes ook hun voorhielden, zij waren altijd eigenzinnig, 't was hun nooit naar wensch. Dit kindertooneel gaf voor Jezus een duidelijk beeld van het menschelijk hart, gelijk het door de zonde is bedorven. In de geschiedenis van Israël was gedurig deze onwilligheid en eigenzinnigheid van het volk openbaar geworden. De bood schap kwam toch tot hen van God onder tweevoudigen vorm van wet en evangelie, belofte en bedreigingaan de eene zijde stond Sinaï, met zijn rook en bliksem stralen als beeld der verschrikking, en aan de andere zijde Sion met zijn lieflijk heden als beeld der vertroosting. Nu eens was de eisch »Doe dat en gij zult leveruc, en straks weer luidde het»De offers, den Heere welgevallig, zijn die van een gebroken hart en een verslagen geesta. Deze twee vormen van de boodschap des heils worden tenslotte belichaamd in Johannes den Dooper en Jezus. Johannes is de bootgezant, die met klaagliederen komt, en Jezus de Zoon des menschen, wiens rede als lieflijk fluitspel spreekt van genade en vrede. Johannes de Dooper was als een tweede Ellade woestijn was zijn woonplaats, en de kemelsharen mantel zijn kleedhij trad onder het volk op als een dreigende bode des oordeels en riep tot boete en bekeering. Maar ai liep het land eerst tot hem uit, spoedig was de geestdrift verflauwdzijn rede klonk te somber, zijn bedreigingen waren te kras; de klaagzangen van verootmoediging en berouw konden niet langer bekoren. En zoo wendden zij zich ontevreden af. Na Johannes kwam Jezus; Hij ging tot het rijke menschenlevenin Hij zat aan hun tafel en dronk van hun wijn, Zijn rede was lieflijk, en Hij sprak van genade en behoud. Maar ach, met het blijde Evan gelie des vredes konden zij zich al even min vereenigen als met de sombere pre diking der wet. Zoo zijn zij als de kinderen op de marktzij willen wel nieuwsgierig toeloopen en toekijken, maar zelf meedoen willen zij niet't moet geen ernst worden zij willen hun vrijheid niet kwijt en niet naar eens anders pijpen dansen. Toch is er onderscheidimmers, het spel der kinderen dwingt ons slechts een glimlach af, of wq gaan ze hoofdschud dend voorbij. Doch hier is wezenlijk gevaar hier wordt roekeloos gespeeld met de eeuwige belangen der ziel, en met de liefde van den levenden God. Wanneer kinderen de groote menschen nadoen, zijn zij hoogstens belachelijk maar wanneer groote menschen de kinderen nadoen wordt het diepe ernst, want er staat een ziel op het spel. In het wezen der zaak is het niet de uitnoodiging van een medespeelgenoot, die hier versmaad wordt, en geen oproep tot spel of zang, even grillig als de afwijzing, maar het is de roepstem van den God des rechts en des ontfermens. En is het nu niet de hoogste dwaashetd, om de uit noodiging der genade als iets te beschou wen, waarmede men spelen mag, en doen wat men verkiest? Hierin ligt juist de schuld. De kinderen op de markt staan met elkander op één lijn, en zij zijn vrij elkandersnoodiging envoorslag af te wijzen. Maar in Johannes en Jezus komt God zelf; wee dan, die zich niet wil veroot moedigen en zich niet door genade wil laten redden hij speelt met zijn ziel en hardelt met den heiligen God naar de eigenzinnigheid van zijn hart. Zoovelen zijn in onze dagen den Joden gelijk I Het zijn zij, die wel willen hooren, maar niet willen doen naar het Woord van God. Het is vreemd, maar toch waar, dat zij er een zeker vermaak in vinden het gedreun van God wet te vernemen en met kracht te worden gewezen op de verdoemenis in de helvan een dergelijke prediking der wet (iets anders dan ean wettifche prediking) kunnen ze genieten maar het moet in het algemeene blijven hangen zoodra zij gaan denken, dat het hun persoonlijk geldt, worden zij toornig. Zich waarlijk te bekeeren, en te breken met de zonde, gelijk de wet van hen oischt, daaraan denken zij niet. Het hooren naar de wet is hun genoeg. En als na Johannes Jezus komt, wordt het met hen niet beter. De wet is hun te hard om deze te betrachten, en het Evan gelie te lieflijk. Als de noodiging tot hen komt, om met hun zonden tot Jezus te gaan, hebben zij dadelijk de bedenking gereed, dat men het veel te gemakkelijk voorstelt, en te ruim is, en alzoo licht vaardig. De prediking van Johannes is te zwaar; alles op te moeten geven, met het vroe gere leven geheel te breken, dat is te veel gevraagd. Maar de prediking van Jezus is te lichtvoorwaar, zóó gaat het niet, er moet toch veel strijd gestreden zijn, en bang geworsteld en kan het dan genoeg zijn in kinderlijk geloof zich op genade over te geven Het is hun nooit naar den zin want al verschilt de vorm en inkleeding der prediking, zij gevoelen wel, dat het in den grond toch steeds op hetzelfde neerkomt:ternederwerping van den mensch en verheerlijking van God. En ziet, dat willen zij nietzij willen geen zondaar zijn om, naar Johannes' woord, zieh te bekeeren, en naar Jezus' Woord zich door genade te laten zaligen noch de bekee ring, noch de genade hebben zij van noode. Zij willen een weg ten leven, die past bij hun levensopvatting, hun stand en ont wikkeling, in elk geval zonder bekeering en zonder genade. Waar dit op uitloopt leert de geschie denis duidelijkde joden lieten Johannes zuchten in den kerker, en Jezus hebben zij gehangen aan het hout. Doch daar mede zijn zij er niet af geweest. Hun verwerping van God had tengevolge, dat God hen verwierp, en straks gingen Jeru zalem en de joodsche staat in het bloed en de smartkreten van honderdduizenden ten onder. En zoo gaat het nog. Als gij den wil van den levenden God versmaadt, en de kracht van het Evangelie wilt stui ten, kunt gij wezenlijk alleen uzelf scha den. Want God gaat dezulken ten slotte voorbij, om Zijn heerlijkheid te openbaren in degenen, die verre zijn. Zijn wil, Zijn rijk, Zijn boodschap triomfeert toch trots allen tegenstand, want de wijsheid is gerecht vaardigd geworden van haar kinderen. Zijt dus niet als die eigenzinnige kinde ren op de marktmaar luistert naar Johannes en zit aan de voeten van Jezus, d. i. bekeert u on gelooft het Evangelie. J. D. Wielenga. Het is ook een bange tijd voor de vorsten huizen. Eeuwen oude tronen wankelen op de grondvesten of z|jn reeds omver gevallen. Zwaar drukken de kronen op de schedel» van koninklijke hoofden. De geweldige gebeurte nissen vari onzen t|jd schokken de paleisen en rooven de rust van schier allen, die in hoogheid gezeten zijn. Onderscheiden aanzien lijke gezinnen zijn uit hun land verdreven en brengen hun dagen in kommer door in vreemde landen of worden streng bewaakt, zoodat zij alle vrijheid aan bewegiug derven. Welk een leed, welk een smart is er gekomtn over velen. Ook tot de vors'elijke woning van onze ge liefde Koningin is de bleeke zorg doorgedron gen. Dit kan niet anders, waar aan ons volk allerlei moeilijkheden in den weg gelegd worden. W el is het een groot voorrecht, dat de oorlog nog onze kusten en grenzen ontzien heeft, maar toch weten we ook hij ondervin ding, dat het recht van de sterkste heerscht en het gewone recht met den voet vertreedt. Het gevolg is dan ook niet uit gebleven. Heel ons volk lijdt onder de ontbering, welke we ons getroesten moeten en onder de vrees, welke er voor de toekomst bestaat. Voeg er aan toe, het voortdurend gevaar, dat onze vrijheid be dreigt, en we verstaan, dat het ook zorgvolle tij den zijn, welke ons vorstenhuis doorleeft. Allen weten het toch, dat onze Koningin in den vollen zin des woords een lands-Vrouwe is, die met haar volk meevoelt en meeleeft. Hoe gaarne zouden we van Haar willen verwijderen alles, wat Haar neerdrukt en kwelling baart, doeh allen zijn in dit opzicht geheel machteloos. Zelfs de blijde dag, welke straks aanlicht over de vorstelijke woning, brengt geen onver mengde vreugde. Ofschoon het een groote wel daad is, dat de eenige Dochter voorspoedig opgroeit en bijna heel ons volk m^t groote liefde spreekt van onze jeugdige prinses, toch zal zelfs op den negenden jaardag de gedachte in het ouderlijk hart opkomen, wat zal de toekomst in haar schoot verborgen houden voor ons eenig Kind, dat zulk een plaats inneemt onder haar volk en dat waarschijnlijk nog een zeer gewichtige taak wacht. Gelooft ge ook niet, dat er bij de erkentelijkheid voor de hoede, welke zich over dit dierbare hoofd uitstrekte, een vraag opkomtwat zal ods Kind wachten? Doch waartoe zouden we ons verdiepen iu de vraag, waarop we geen antwoord kunnen vinden, terwijl het veel eer pa9t om terug te zien op den weg, waarlangs God tot dusver ons v rstenhuis en ons volk heeft geleid I» het niet wonderlijk in uwe oogen, dat we verschoond bleven in onderscheiding van zoo vele landeD, waarover stroomen van leed en ellende zich uitgestort hebben Niet wonder lijk, dat we nog in het bezit bleven van een vorstenhuis, dat in 't buitenland nog de volle achting geniet en dat binnen onze grenzen nog in hooge eere staat? Niet wonderlijk, dat in die vorstelijke woning slechts één Kind ge boren werd en dat zich tot dusver voorspoedig ontwikkelde? Wie het verleden van ons vor stenhuis kent, zal ook nu b|j den jaardag onzer Prinses gedenken aan het vele, dat God ons in de Oranjes geschonken heeft en zijn hart zal hem dringen om den Gever alles goeds te loven en tevens te smeeken om al wat ons koninklijk gezin behoeft in deze donkere en moeilijke dagen. Voor luidruchtige feestviering is het geen tijd, maar te meer voor waarach tige vernedering en terugkeer tot God, die ons volk niet doet naar zijne zonden. We vertrou wen dan ook, dat alleo, die weten, dat de ko ningen der aarde alleen regeeren door Hem,

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 1