welke Hij aan haar gedaan had. En nog heelt de geloovige vrouwe zulk een heerlijke beteekenis voor de uitbreiding van het evangelie. Maar wat we opmerkten van de vrouw, geldt ook van den man. Wie ten zegen voor anderen wil zijn, moet be ginnen met Jezus lief te hebben. Wie den Heere Jezui Christus niet lief heeft, die zjj vervloekt, Bouma. Evangelisatie. Boüma. De Vrouw in de hedendaagsche Maatschappij. Kerkhof. UIT DE PERS. Berouw. Zelfbeschikkingsrecht. KERKELIJK UESVKM. Aan evangelisatie wordt in Zeeland minder gedaan dan vroeger. We hebben tijden gekend, waarin naar 't scheen deze arbeid met kiacht ter hand genomen zou worden. Op verschillende plaatsen werd het evangelie verkondigd in lekalen en er was oorzaak om zich over den uitslag te verheugen. Zelf hebben we menig maal gesproken voor een schare van honderd tot tweehonderd menschen en wie dan bedacht, dat dese lieden anders bjjna nooit ter kerk gingen, vonden we dit zeer bemoedigend. We zyn ook zoover eens geweest, dat er ten uit gewerkt voorstel op de Particuliere Synode ter tafel was, dat inzonderheid het oog vestigde op het land van Axel, dat van Cadzand en dat van Schouwen, maar tot uitvoering is het nimmer gekomen. Waaraan moet het toege schreven, dat er in de laatste jaren bijna niets meer aangedaan wordt Ligt het aan de vele telenrstelliDgen, welke men bij dezen arbeid opgedaan heeft? Zeker, het is niet te ontkennen, dat sommige verwachtingen illusiën bleken te zgn. Maar het zou overdreven zyn, indien men daaraan alleen de verflauwing van ijver toeschreef. Daar zijn ook vruchten gezien op dezen arbeid, welke de kerk ten goede zyn gekomen en we gelooven, dat de Engelen in den hemel er zich over verblijd hebbeD. Maar de evangelisatie vraagt mannen en vrouwen, die een hart vol liefde tot Jezus en tot de menschen, die ten doode toe wankelen, hebben. En nu zij het verre van me te beweren, dat er zulken niet meer zyn, maar velen hunner zgn met arbeid overladen, zoodat zy geen tijd hebben om hun aandacht eens opzettelijk te wijden aan dezen hoogst noodigen arbeid. Daarbij komtevangelisatie eischt ook eigen aardige garen, welke niet aan allen toebedeeld zijn. Voorts is het niet gemakkelijk om den weg te ontdekken, waarlangs men tot het voorgestelde kan komen. Elk deel van Zeeland kan niet op dezelfde wijze bewerkt worden. De bevolking verschilt te veel. Ja, een stad stelt heel andere eischen dan het platteland. Hier ep Waloheren b. v. leven bjjna allen onder het licht der evangelies, vooral op de dorpen. Door evangelisatie in den ruimen zin des woords is er schier geen plaats. Maar in de steden en ook op een enkel dorp is het geheel anders. In de plaats, waar we wonen, zijn er tal van gezinnen, die byna nooit het evangelie meer hoeren, die ook in huis den bijbel niet lezen, en die van allen godsdienst vervreemd leven. Van Herv. zyde worden nog in verschillende lokalen samenkomsten gehouden, maar voor zoover we weten komen daar niet de menschen, voor wie het allereerst noodig ia. Als nu allen, die het evangelie nog niet kennen als de blijde boodschap en Jezus Naam als de eenige, onder den hemel gegeven, door welken we zalig worden moeten, getrouw waren in 't belyden en beleven, dan zou nog bijna ieder in aanraking met de tijding de3 heils komen, maar dit is naar ik vrees r.iet het geval. Daarom is het eerste, dat voor de hand ligt, alle belyders met kracht op te wekken, toch hun licht te laten schijnen en dit wordt gelukkig ook nog wel, al is het dan ook zeer gebrekkig, gedaan. Maar dan verder Ziedaar een vraag, waarop onze Classis een antwoord zoekt. We kunnen helaas niet zeg gen, dat zy het al gevonden heeft. De eerste evangelisatiedag is reeds eenige maanden gele den gehouden, maar we zijn nog lang niet, waar we wezen moeten. Aan meerdere voor lichting hebben we nog groote behoefte. Dien weg echter zal het toch op moeton. Elke Classis zal de zaak ernstig onder de oogen moeten zien en nagaaD, wat er in eigen kring te doen is en op welke wijze de arbeid aan gepakt moet worden. We mogen niet rusteD, vóór er weer ook in kringen, welke buiten ons leven, getuigd wordt van 't heil, dat er is in Christus Jezus. Da moeielijkheden zy a er niet om ons af te schrikken, maar om ze te over winnen. Dit stak werd me in de pen gegeven door de teezending van de Watergraafmeersche Kerk bode, welke bevat het Rapport van Deputaten door de Classis Amsterdam benoemd om van advies te dienen inzake de evangelisatie. We laten hier volgen het advies, dat aan 't einde staat „Wat Deputaten de Classis wenschen voor te stellen, ligt hierin gegeven. In het kort zy dit aldus geformuleerd lo. De Classis wekke de kerken met allen aandrang op om overeenkomstig het advies der Synode den Evangelisatiearbeid ter hand te nemen en daaraan de grootst mogelijke uit breiding te geven. 2o. Zbeveelt den kerken, die eventueel met het voorbereiden van den elassicalen Zen dingsdag worden belast, aan, deze gelegenheid ook te benutten voor het wekken en verleven digen van belangstelling in den Evangelisatie- arbeid. 3o. Zjj noodige haar visitatoren uit jaarlijks een afzonderlek verslag aangaande den Evan gelisatiearbeid der kerken in onze classis baar voor te leggen en zoo de visitatoren met hun arbeid niet gereed mochten zijn, zorge zij, dat op andere wijze een overzicht op de laatste classicale vergadering des jaars ter tafel komt. 4o. Zfj herinnere onvermoeid de kerken eraan, dat zoo deze advies of hulp in zake den Evangelisatiearbeid behoeven, daarover by het onderzoek naar art. 41 kan worden gehandeld." 1 niwni I. In Mei van het vorig jaar hield prof. Bavinck in de Eerste Kamer etn rede, waarin hy o.a. een pleidooi voerde voor wegneming uit onze Nederlandsche Grondwet van de beletselen, die invoering van hek Vrouwenkiesrecht in den weg konden staan. Toen heeft menig Gere formeerd® de ooren gespitst naar die vreemd- klinkende rede. Van prof. üavinek had men zoo iets niet verwacht. Sommige bladen namen die rede over om het curieuse ervan onder de aandacht hunner lezers te brengen. Hier en daar werd ook een woordje van critiek gehoord. Maar beslist aanvallen deed men den hoog leeraar niet over zyn nieuwe beschouwing. Alleen de Standaard schreef eakele artikelen daartegen. Maar sloegen die artikelen wel in Prof. Baviack heeft evenwel zelf gevoeld, dat hy 't by die ia d® Eerste Kamer gehouden rede niet laten koD, en heeft nu zgn» beschou wing over het Vrouwenvraagstuk breeder uit gewerkt in een belangrijk boek, dat dezer dagen verscheen onder den titel: tDe Vrouw in de hedendaagsche Maatschappij"Zijn doel is daar mee niet zooals de schrijver in een woord vooraf opmerkt „een vurig pleidooi te leveren voor het passieve en actieve vrouwenkiesrecht", maar uèl: „de aandacht te vestigen op de be langrijke vraagstukken die met het vrouwen leven in den tegenwoordigen tijd in verband staan, en die volstrekt niet nieuw zyD, maar toch in onze kringen tot dusver nog al te weinig belangstelling hebben gevonden We willen met den inhoud Tan dik boek onze lezers en lezeressen ecnigszins nader in kennis brengen. Allanger zoo meer komt dit punt aan de orde. De beschouwing van prof. Bavinck is in onze kringen de moeite waard er over na te denken, ook al is men hst vol strekt niet in alles met den hoogleeraar eens. Trouwens, dit probleem is t* moeilijk en te veelzijdig, om daarvoor in eens cene oplossing te biedeD, die alle Christenen van gerefor meerde belijdenis bevredigen zal. Al aanstonds zij opgemerkt, dat prof. Bavinck niet uit de Schrift af te leiden beginselen voor hek vrouwenvraagstuk poneert, om dan daaraan tegenwoordige toestanden te toetsen, maar juist omgekeerd te werk gaathij begint met de ontplooiing van het tegenwoordige maatschappelijke leven zooals wij 'tallen kenneD, te aanvaardöD. en vanuit dat s'nndpunt gaat hij dan als Christen dc vraag aan de orde stelleD, hoe wy temidden van zulk eene his torisch gewordene wereld het vrouwenvraag stuk het best kunnen oplossen. Van uit zulk een sfowcZpunt prof. Fabius spreekt heel ondeugend in een ander verband van een glvjdpnnt komt een schrijver en betooger er vanzelf wel eens toe, bijbelplaatsen min of meer zóó te gaan verklaren, dat z-j zijne op vatting in het gevlei komen. Het komt ons voor, dat zelfs prof. B. ook aan dit gevaar niet is ontglipt. In het eerste hoofdstuk handelt da schrijver over de herziening van het kiesrecht. Hij knoopt zijne beschouwingen aanstonds vast aan dit actueele punt. Door het verleden te raadplegen, laat hij uitkomen, dat men in onze antirevo lutionaire kringen over dit vraagstuk allengs anders is gaan denken. Eertijds werd als be ginsel vastgesteld het gezinshoofdenkiesrecht. Alleen in de hoedanigheid van een gezinshoofd kan dc vrouw als kiezeres optreden. Maar bij de aanneming van de voorstellen om te komen tot algemeen kiesrecht welke met algemeene stemmen, ook met die der anti-revolutionairen aangenomen werden, is men dan toch iu een geheel andere richting gezeild. Prof. B. vindt daarin „een les, om met het proclamecren van beginselen niet al te royaal to zyn en niet al te haastig te werk te gaan". Wy van onzen kant zouden daaruit een andere les willen putten, namelijk om m«t het doen van politieke beloften want daaruit vloeide het vóór stem men voort niet al te royaal te zyn en niet te haastig te werk te gaan, want gedane be loften moeten wy, antirevolutionairen, houdeD, en 't is de vraag of we daardoor niet in af wijking van ons beginselspoor, door het ver zetten van den wissel, op een geheel verkeerd spoor zyn terecht gekomen. IIy bewyst evenwel niet, dat er voor het individualistische kiesrecht van mannen en vrouwen in de II. Schrift gronden te vinden zyn. Hy zegt alleener zyn geen afdoende gronden om het te veroordeelen en zegt van de rechtsche kamerleden „Zy haastten zich allen juist om uit te sprekeü, dat het vrou wenkiesrecht geeno zaak van geloofsbeginselen was, en bleken dus tot andere gedachten geko men te zyn, dan die vroeger wel in de party werden uitgesproken en waarin ook thans nog velen voortleven." LTit dit eerste hoofdstuk blijft duidelijk, wat de aanleiding was tot het schrijven van dit boek. In de twee volgende hoofdstukken handelt de schryver over de vrouw in de Heilige Schrift en de vrouw in de Christenheid. Daarna worden een paar hoofdstukken gewyd aan de Vrouwenbeweging en het Vrouwen- vraagstuk. Dan wordt achtereenvolgens bespro ken de Vrouw en het burgerlijk recht (fle), en de arbeid (7e), en het beroep (8e) en de staat (9e), en de kerk (10de hoofdstuk), terwyl in een laatste hoofdstuk ter sprake gebracht wordt: de opvoeding der vrouw. De inhoud van dit geschrift is dan ook bizonder ryk. „üe waardeering der vrouw haDgt zoo lezen we bladz. 25 met dc gedachte over haar oorsproDg saam en is dus in haar diepsten grond religieus van aard." By Israël was geen slaafsche onderdanigheid van de vrouw, ook al was ze aan den man ondorworpea. Zy had in Israël een bevoorrechte plaats boven de vrouwen onder de heidenen. Het N. T. wijst aan de vrouw eene plaats aan niet beneden noch boveD, maar naast den man. Het christen dom keerde zich zoowel tegen de intellectu alistische verpleging als tegen de aesthetisehe verheerlijking der vrouw, stelde voor beide de religieus-ethische waardeeriüg in de plaats. Onderscheid moet gemaakt tusschen de geeste lijke gelijkheid cn de natuurlijke ongelijkheid van man en vrouw. In het geestelijke valt alle verschil weg, maar de natuurlijke ongelijkheid blijft ook in Christus' gemeente gehandhaafd gelyk ze in de schepping gegeven of onder Gods leidiDg in de historie tot stand gekomen was. De vrouw is den man tok hulpe gegeven en de man is het hoofd der vrouw. In een daaraan toegevoegde noot merkt dr. Bavinck op „Tot recht verstand van 1 Cor. 11712 merke men op, dat lo de man wel het beeld en de heerlijkheid Gods heet, maar de vrouw niet het beeld, doch alleen de heerlijkheid des mans. Want ook de vrouw is niet eerst middellijk door den man, doch rechtstreeks beeld Gods dat 2o de man daarin boven de vrouw verheven is, dat hy de heerlijkheid Gods is, d.w.z. in het huwelijk en gezinde heerschappij draagt, stand en rang bepaald, en de vrouw daaraan slechts door het huwelyk deel krijgten dat 3e deze verhouding toch weer niet eenzijdig is op te vatten, alsof alles van de zijde van den man komt en op de vrouw overgaat, maar in het Christelijk huwelyk, in den Hoere, is noch vrouw zonder maD, noch man zonder vrouw. En dit komt weer met de natuurorde overeen, want by de schepping ontstond wel de vrouw uit den maD, maar daarna wordt de man toch door de vrouw ter wereld gebrachten dat alles is zoo door God bepaald. Hieraan zy nog toegevoegd, dat de tweede hier gemaakte opmer king ook verklaart, waarom wy God niet anders dan mannelijk kunnen denken. Wel worden Hem in de Schrift ook vrouwelijke eigen schappen toegekend, Jes. 49: 15 66 13, maar wyl God altyd de Eerste is, de Oaafhankelyke, de Schepper en Regeerder van alle dingen, komt zyn beeld en gelijkenis vergelijkenderwijs beter in den maD, dan in de vrouw aan het licht." Prof Bavinck wyst er ook met nadruk op, dat door den apostel Paulus het beginsel wordt gehandhaafd, dat huwelijk en gezin es* hoofd eischen, dat de eenheid vertegenwoordigt e* dat daarvoor alleen de man in aanmerking komen kan krachtens de schepping waarnaar dan ook de apostel verder beoordeelt het optre den van de vrouw in het midden der gomeente Wat prof. B. hierover schryft, geven we een volgend maal N.B. Lezing van het ryke boek zij ieder aanbe volen. Het verscheen by J. II. Kok te Kampen, en kost ingenaaid f2.75, gebonden f3 50. Heer, myn hart is boos en schuldig. maar Gij zyt barmhartig, en duizendmalen meer verduldig, als dat ik boosaardig ben geef my dan, o Heer, ik vraag het, geef mij hulpe en sta my by 'k heb gezondigd, ik beklage 't, help my, God vergeef het mij Uit dit kleine, teere l ed van den fijnen Vlaam- schen diehter Guido Gszelle spreekt do gevoelige stemming van een berouwvol hart. Soms schijnt het ons toe, of dit hartelijk leed wezen over de zonde tot de dingen begint te behooren, waarover men nog wel spreekt, doch welke men niet meer doorleeft. Wfj zouden met Vinet kunnen klagen, zegt de schrijver van „Bet Christelijk leven," dat onze voorouders het woord berouw hebben gemaakt, omdat het niet zeker is, dat wy het zouden vinden." Het is sterk uit gedrukt, en toch kunt ge er niet met volle vrij moedigheid op antwoorden „maar dat is niét waar Want het schijnt ons soms toe, of de droefheid over de zonde, gelyk zoo vele andere, teedere verschijnselen van het inaerlyk leven, begint te ontbreken. We weten wel, dat ons bier voorzichtigheid past in het spreken. Het ware berouw zoekt niet by voorkeur het marktplein of de hoeken der straten om van de menschen te worden ge zien. Het zou zeer goed mogelijk kunnen zyo, dat het ons meeviel, waüneer we eens koaden beluisteren, hetgeen in het verborgen geschiedt voor de oogen des Alwetenden. Maar toch o k weer aan den anderen kant, al is het waar, dat het berouw zich het liefst openbaart in de stilte, het leedwezen over de zonde blijft niettemin aan de buitenwereld niet geheel onbekend. Petrus, naar buiten gaande, weende bitterlijk in de eenzaamheid onder den sluier van den nachtnochtans weten wy, dat Petrus geweend heeft. De ware boetvaardigheid en het opr»chte berouw spreken zich uit; hoe zouden we anders bezitten onze heerlyke psal- mpD, waarin het verbroken gemoed der God- vruchtigen de echte zieledroefheid als een kos telijke olie uitgestort heeft? We houden er rekening mee, dat de Schrift, vooral in het Oude Verbond, in de psalmen en ia do profeten, zoowel in gemoedstoestanden van blijdschap als in die van droefheid de sterk ge kleurde taal van den Oosterling spreekt. Maar al verwachten wy by den Westerling minder hartstochtelijkheid, toch mogen wy wel vragen, wanneer wij in den Bybel leien de reereade taal der verbrokeaheid des harten „Kennen wy dat nog?" Brengen de zonden ons de tranen in de oogeü, en gaan we er wel dikwjjls over in het zwart Houdt er rekening mede, dat het een Oosterling is, die spreekt, wanneer hy legt, dat zyn tranen hem tet spyze zyn dag en nacht, dat hy zyn bed doornat van tranen, datiynhoefd wator is en zyn oog een sprinkader van tranen maar het weenen onder levenssmart is toch ook ons Westelingen niet geheel en al vreemd. Kennen wy ook het weenen over ome zonden Weten we nog wel goed, wat dat ia Ik ben bekommerd vanwege myne zonden We zouden ons een oordeel aanmatigen, over hetgeen we niet weten, indien we leiden „dat wordt niet meer gekendEvenwel we bemer ken er de openbaring zoo niet van. Hetgeen wy in den Bybel lezen over het berouw, vinden we dit by onszelf, vinden we het by anderen Deze vraag heeft by oogenblikken een gevoel van be klemming. Geraken we niet te ver verwyderd van de realiteit van het Christelijk leven, van de ervaring der geestelijke diDgen, van de door leving der vruchten van de verlossing in Chris tus door de werking des Heiligen Geestes m.a.w. van de goede bevindelijkheid Er is al veel over geschreven, en Pref. Gros heide in zyn pasverschenen rede keeft er «ok op gewezen, dat onder de jonge menschen, by- zonder onder de studeerende, soms zoo weinig ingenomenheid wordt aangetroffen met de pre diking. Maar houdt dit verschijnsel ook hier mede verband, dat by velen onzer jonge men schen zich zoo weinig openbaart van de droef heid over de zonde, niettegenstaande toch juist hun leeftijd zoo bijzonder sieh eigent voor sterke aandoeningen des gemoeds, waaronder ook dia van harteleed over de dingen, waarover de consciëntie ons aanklaagt. De jaren oaier jeugd liggen aog niet zoo heel ver achter ons, waar we herinneren oas toch nog heel goed, dat we met een heilbegeerig gemoed luisterden naar en lazen over die dingen, welke nu in de prediking volgens sommigen alt al te bekend meer aehteraf gezet zouden moeten worden. In die diDgen vonden we, zoo jong als we waren, het leven onzer ziel, juist omdat one hart zoovaak in onrust was vanwege onze zonden. Begint dat nu te ontbreken Begint het ziele- leven armer te worden aan geestelyke erva ringen In onze Gereformeerde Kerken worden onder de bearbeiding der tucht degenen, die zich misgingen, menigmaal tot het doen van schuldbelijdenis gebracht. En de kerkeraad neemt deze schuldbelijdenis aan, waaneer ze met beteriDg des lerens gepaard gaan. Maar laat toch zulk een schuldbelydenis, he#wel ge er uiterljjk genoegen meeneemt, niet innerlyk onvoldaan, omdat er van verbrokenheid des harten en van hartelijk leedwezen zoo luttel valt te bespeuren Iemand, tot tranen toe be wogen over de zonde, treft men dien wel dikwyls aan? Wordt de zonde onder de christenen wel ge noeg gevoeld als een schulden wordt ze wel genoeg gevoeld als een macht waaronder gewor steld wordt aan den voet van het kruis, aan den troon der genade, om ervan te worden verlost en te komen tot de ervaring van den vrede met God door het geloof? Deze dingen leest men niet alleen uit Sehrift en belydenis, uit preek en boek, maar men doorleeft ze innerlyk. Opmerke lijk is het wel, dat even sober a's het berouw en de boetvaardigheid zich openbaart, ook evan sober is het roemen in de verkregen verlossing. Het verband daartusscben is niet te miskennen. De uitiogen vau blijdschap des harten over den vrede met God zyn niet minder sehaarsoh dan de uitiügen van droefheid der ziel over de zonde. Men kan dit wel eens opmerken, en er ziek ongerust over maken. Gaan wy zachtkens aan in de navolgende geslachten den weg op van een Christendom, dat vreemd zal zyn aan de ervaring van de werkelijkheid der geestelijke diDgen, ook al gelooft het misschien naar Roomschen trant in de leer der kerk en in de hope des eeuwigen levens Er is een tyd geweest, dat al te krachtig te velde is getrokken tegen vaak in verkeerde banen geleide bevindelijkheid. Wordt er thans gebeden, dat de Heere er door Zyn Geest in het midden Zijns volks weer wat meer van geve, en dat uit den hof zjjner kerk weer meer mogen uitvleeien de kostelijke nardusgeuren van verbrokenheid des harten en van dat innige berouw, van hetwelk Guido Gezelle zoo vroom en teeder heeft gezongen Heer, myn hart is boos en sehuldig, maar Gy zyt barmhartig, en duizendmalen meer verduldig als dat ik boosaardig ben. Liman. Neen, wees niet bang, dat ik U voerea zei op het breed terrein der tegenwoordige staat kunde, waar het woord Zelfbeschikkingsrecht opgeld doet. Ik wenseh te blijven dieht by huis en heb het oog niet op landen en volken, maar op bepaalde personen. En nog wel personen, die zeer dicht by my staan, tegenwoordige en toekomstige dienaren des Woords. 't Schijnt wel, dat het zelfbeschik kingsrecht ook by hen eeH gewichtige plaats gaat innemen. Omdat ik acht, dat dit aiet is in overeen stemming met het Woord van God, noch met de roeping en het ambt van Dienaren des Woords, noeh met het werk, waaraan zjj zich voor hun geheele leven verbinden, is het misschien niet overbodig hierop de aandaeht te vestigen. Het zelfbeschikkingsrecht eisckt de aanstaande dienaar des Woords voor zich op, wanneer hy, gekomen aan het hoogst gewichtig moment iu zyn leven, dat de Kerk hens bekwaam ver klaart om den Heere te dienen in het Eoangelie

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 2