Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Aan Se Kerkeraden in Zeeland.
32e Jaargang
Vrijdag 5 April 1918
Ho. 14
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vasts Medewerkers0.0. R. J. v. d. VEEM, J. 0. WIELEMGA, B. MEIJER, F. J. v. d. EMOE, A. A. v. SCHELVEN, H. P. RH. 6. DE WALLE sn F. W. J WOLF.
PERSVERBENIGING ZBEUWSCHE KERKBODE.
Het Bestuur van de Persvereenlging de
Zeeuwsche Kerkbode heeft de Redactie
verzocht den Kerkeraden in de gele
genheid te stellen eens per maand van
de Kerkbode gebruik te maken door
het opnemen van offlcieele plaatselijke
berichten.
Van dat nummer zullen voor Kerken,
die hiervan gebruik maken, een aantal
exemplaren tegen geringen prijs be
schikbaar gesteld worden.
Den Kerkeraden wordt verzocht
hiervan zoo spoedig mogelijk keonis te
geven aan de Administratie.
De Redactie.
UIT HET WOORl).
Abonnementsprijsper1 kwartaal bjj vooruitbetaling 50 cent.
Afzonderlijke nummers 5 cent.
Advertentieprijs 10 cent per regelby jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGA YB YAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIi OLTHOFF, Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkere
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
DE OPDRACHT VAN MARIA
MAGDALENA.
Maar ga lieen tofc mijne broeders en
zeg bun: Ik vaar tot Mijnen Vader en
uwen Vader en tob Mijnen God en
uwen God.]
Joh. 20 17b.
Welgelukzalig zjjn uwe mannen, welge
lukzalig deze uwe knechten, die gedurig
voor uw aangezicht staan, die uwe wijs
heid hooren. Welk een hooge achting moet
de koningin van Scheba gevoeld hebben
voor Salomo, den koning Israels, die in
zulke woorden uiting gaf aan al wat in
haar was. We hooren daarin de taal der
echte bewondering voor den wijzen vorst
en de groote waardeering van de plaats,
welke zijn knechten innamen. Nog altijd
erkennen we, dat we hier niet te doen
hehben met Oostersche overschrijving,
maar met een juiste beoordeeling. Maar
indien zij recht had tot deze uitspraak,
dan kunnen we deze woorden gerust over
nemen en toepasseri op de eerste disci
pelen van Jezus. Welgelukzalig waren
deze mannen, die dagelijks zijn aangezicht
aanschouwden en die steeds Zijne wijsheid
moeten hooren. Hoe groot, hoe onuitspre
kelijk was het voorrecht, dat hun te beurt
is gevallen. Zij waren dienstknechten van
den tegenbeeldigen Salomo, wiens wijs
heid die van den eersten verre overtrof.
Zij hebben een geheel eenige plaats in
genomen en een geheel eenige weldaad
ontvangen.
Doch nog grooter voorrecht is hun in
den schoot gevallen. Toen zij met Jezus
in de Paaschzaal waren, zeide Hij tot hen
»Ik heet u niet meer dienstknechten, want
een dienstknecht weet niet, wat zijn heer
doet, maar Ik heet u vrienden, want al
wat Ik van den Vader gehoord heb, heb
Ik u bekend gemaakt". Uit deze woorden
blijkt duidelijk, dat Jezus hen nog nader
tot Zich gebracht en hen nog inniger met
Zich zelf verbonden heeft. Was het reeds
een onvergankelijke eer, dat zij dienst
knechten van den Christus waren, hoe
heerlijk is de kroon, welke Hij hun thans
op het hoofd zet. Vrienden van Jezus, aan
wie Hij alles zegt, voor wie Hij zijn ge-
heele hart openlegt, met wie Hij zeer
intiem omgaat. Al wat Hij van den Va
der gehoord heeft, heeft Hij hun bekend
gemaakt. Niets heeft Hij achtergehouden.
Kon Hij hun grooter bewijs van Zijn ver-
trouweu schenken Het zijn onverganke
lijke schatten, welke Hij hun ter bewaring
gegeven heeft; in hun handen heeft Hij
gelegd, al wat Hij voor Zijn kerk bestemd
heeft. Voor hen heeft Hij geen geheimen,
geen enkele, en zij mogen alles aan Hem
zeggen, wat er in hoofd en hart omgaat.
Zelfs de groote afstand, welke er tusschen
hen en Hem bestaat, behoeft hen niet te
verhinderen, om hun hart voor Hem uit
te storten. Menigmaal is er een loflied
gezongen op de trouwe vriendschap, welke
er tusschen menschen bestaat, omdat ieder
begrijpt, welke een kostbaar kleinood zij
is. Maar wie kan dan naar waarde be
schrijven de vriendschap, welke Jezus Zijne
Apostelen verleent. Deze vriendschap is
niet alleen onverbreeklijk, maar zij is ook
machtig. Het faalt aardsche vriendschap
vaak aan krachten, maar nooit een vriend
als Jezus is.
Nadat Jezus geleden heeft en gestorven
is, komt er zelfs nog een meer innige be
trekking. Tot Maria Magdalena richt Hij
op den morgen der opstanding het woord
Ga heen tot mijne broeders. Bij deze uit
drukking hebben vele uitleggers gedacht
aan den twee-en-twintigsten psalm, waar
we o.a. lezen: Verlos mij uit des leeuwen
muil en verhoor mij van de hoornen des
eenhoornen, zoo zal Ik uwen Naarn mijnen
broederen vertellen in het midden der
gemeente zal Ik u prijzen, en we gelooven
met recht. Hot oogenblik was nu aange
broken, waarop deze profetie in vervulling
zou gaan. De Vader had de bede, door
den Messias uit de benauwdheid opgezon
den, verhoord en Hem verlost uit het
geweld Zijner vijanden. Daarmede was dan
ook het door Hem zelf aangeduide tijd
stip aangebroken, waarop Hij deze gelofte
kon betalen. Hoe duidelijk komt hier uit,
dat Hij naar deze ure heeft verlangd. De
groote liefde tot den Vader drong Hem
om zich gewillig aan het smartelijk lijden
te onderwerpen en tevens om diens Naam
te loven en te prijzen in 't midden der
gemeente. Eerst echter, als de Vader Hem
gered had, zou Hij dit kunnen doen, want
het sterven en de opstanding zouden de
laatste bindernissen wegnemen, welke Hem
van de Zijnen scheidden. Alleen langs
dezen diepen en tevens wonderlijken weg
zou Hij tot hen kunnen komen. We heb
ben hier dan ook te eeren een vrucht van
Zijn dood en van Zijne herrijzenis. Al wat
er nog tusschen Hem en Zijne discipelen
in lag, is thans geheel weggevallen.
De boodschap, welke aan de vrienden
van Jezus gebracht wordt, getuigt even
eens van zijn teedere liefde tot hen. Deze
mannen waren Galileesche visschers, die
geen naam en aanzien hadden, maar die
Hij verhoogd heeft tot een rang, die de
bewondering van alle geslachten der aarde
ei der Engelen zou opwekken. Broeders
van Jezus, den machtigen Held uitJuda's
s'am, den overwinnaar van dood en graf,
die de sleutels der hel heeft, die opent
en daar is niemand, die sluit, die sluit
en daar is niemand, die opent. Is er
hooger eere mogelijk voor menschen, wier
leven snellijk wordt afgesneden? We
kunnen het ons niet denken. Deze eere
is onverwelkelijk. Als alle eeretitels, door
machtige Monarchen aan hun onderdanen
verleend, alle beteekenis verloren heb
ben, dan zal deze nog even luisterrijk
blinken als ooit te voren. Het is onbe
grijpelijk, dat Jezus tot Zijn leerlingen in
zulk een verhouding heeft willen treden
en toch is het inderdaad waar. Zoo ge
meenzaam heeft nooit iemand met zijn
broeders geleefd, als Jezus met de Apos
telen. Ofschoon Hij op 't punt staat heen
te gaan en de heerlijkheid te beërven,
welke Hij bij den Vader had van voor
de grondlegging der wereld, nochtans zal
hetgeen de geringste verwijdering bewer
ken tusschen Hem en hen integendeel,
Hij zal nog nader met hen in gemeen
schap treden, zoodat zij Hem nog veel
inniger zullen kennen en genieten dan
tot dusver. Hoe stout de verwachtingen
ook waren, welke ooit opgekomen waren
bij de discipelen, wat zij nu ontvingen,
was veel meer dan zij ooit hadden kun
nen bedenken. Het was volkomen geschikt
om hen ten allen tijde tot heilige ver
wondering te stemmen.
Ik vaar op tot mijnen God en uwen
God, tot mijnen Vader en tot uwen Vader.
Ontkennen wil ik het niet, dat deze bood
schap hen eerst waarschijnlijk tegenge
vallen is, want zij zullen zich voorgesteld
hebben, dat Hij na Zijne opstanding bij
hen bleef en dat zij weer met Hem het
land zouden doorgaan om getuige te zijn
van de overwinningen, welke nu wel moes
ten volgen en het was duidelijk, dat Hij
hun liet weten Ik verlaat u. Maar spoe
dig zullen zij daarover heen geweest zijn,
wijl zij inzagen, dat er voor hen geen
verlies, maar winst in gelegen was. Zij
kregen immers de volstrekte verzekering,
dat Zijn God hun God en Zijn Vader hun
Vader was. Nu Hij het hun zoo plechtig
verzekerde, behoefden zij er niet aan te
twijfelen. Hij ging heen tot Zijn God om
voortdurend mot Dezen in de nauwste
gemeenschap te leven, en daarin lag voor
hen de aanwijzing, dat hun gemeenschap
met Hem ook wezen zou een gemeenschap
met God. Niets zou hen dus kunnen
scheiden van Hem en van den Vader, die
in de hemelen is. Zulk een verzekering
was voor hen een bron van voortdurende
verkwikking, een bron van vertroosting,
wier wateren nimmrr opdrogen zullen.
Aan Maria Magdalena werd opgedragen
om deze gewichtige boodschap over te
brengen. Er wordt veel gesproken en
geschreven over de rechten der vrouwe,
die do haar aangewezen plaats eindelijk
ook eens wil innemen. Van alle zijden
wordt er aangedrongen, dat men haar
haar volle eere gunnen zal. Voor zoover
dit streven er op gericht is om haar
geheel recht te laten wedervaren, heeft
het onze volle sympathie. Maar dan luis
tere men niet naar den geest dezer eeuw,
maar naar wat do Profeten en de Apos
telen ons hebben geleerd. Alleen in dit
geval gaan we veilig. *Dat uwe vrouwen
in de gemeenten zwijgen, want het is haar
niet toegelaten te spreken, maar bevolen
onderworpen to zijn, gelijk ook de wet
zegt. En zoo zij iets willen loeren, laat
haar te huis haren eigen mannen vra
gen, want het staat leelijk voor do vrou
wen, dat zij in de gemeente sprekona.
Aan dit woord behooren we ons te hou
den op de kerkelijke erve. Het is de vrou
wen niet toegestaan om het Woord Gods
ambtelyk te bedienen. Maar wordt zij
daarmede achteruitgezet of benadeeld?
Let er eens op, welk een eervoilé taak
aan Maria Magdalena opgedragen wordt.
Aan haar, de meest bedroefde onder de
discipelen openbaart de opgestane zich
het eerst. Hij is tot haar gekomen. Hij
zoekt haar op. Hij hergeeft zich aan haar.
Hij verhoort haar als een moeder hare
kinderen. Hij geeft haar een vreugde,
welke we in woorden niet weergeven kun
nen. Daarna zendt Jezus haar heen om
aan de Apostelen te zeggen, dat Hij op
vaart naar den hemel. Werd ooit aan
iemand een gewichtige tijding toever
trouwd dan was het aan haar. Zij, een
vrouw, mocht aan mannen deze boodschap
overbrengen. We weten, dat Jezus zich
nooit vergist, ook niet in de keuze vau
personen en we moeten zeggen, dat Maria
Magdalena al zeer gesnhikt was om1 dit
bericht aan Zijn broederen over te bren
gen. Deze vrouw toch ook de Aposte
len wisten het was al zeer gehecht
aan haar Redder. Zij was vol' van llem.
De wortelen van haar leven lagen in Hem.
Hij was haar Zon en haar Schild,-de Rots
steen van haar heil en van haar betrou
wen. Hij was haar leven, haar wereld,
baar Paradijs. Met Hem had; zij alles ver
loren, met H'em kreeg zij ook alles terug.
Uit warme genegenheid tot Hem ijlde zij
thans tot de discipelen om hun te zeggen^
wat Hij haar medegedeeld had. Het was
haar geen last, maar een lust en met
vroolijk hart en met een glanzend oog
verkondigde zij de groote daden des
Heeren.
Er is werkelijk een ruime plaats èn een
gewichtige taak voor alle vrouwen en
dochters op het gebied van 't koninkrijk
der hemelen. Mits zij Jezus lief hebben.
Dit is allereerst noodig. Laat elke lezeres
dit bedenken. En zoo zij zeggen moge,ja,
ik heb Jezus lief, naar Hem gaat mijn
hart uit, llem zoek ik met verlangen, dan
spreke zij van Hem, dan vertelle zij Zijn
lof en haar woord uit de volheid van haar
rijk gemoedsleven zal weerklank vinden.
Onberekenbaar is de gezegende invloed
van menige discipelin van Jezus geweest,
die uit liefde tot Zijn Naam getuigenis
aflegde van Hem en van de wonderen,