Classis Middelburg. UIT Df] PERS. Huisbezoek, Uiterlijkheid zonder innerlijkheid. De Theologische Scholen en de Oorlog. Op die aangehaalde uitspraken tu wenschen we nog eens terug te komen, want oppervlak kige bijbelkenners laten zich gemakkelijk door zulk een woordenklank verleiden tot dwaling. Onze Heidalbergsche Catechismus antwoordt terecht in Zondag 7 op de vraag: „Worden dan alle menschen wederom door Christus talig, gelijk zij door Adam verdoemd zijn ge worden?" „Neen zij, maar alleen diegenen, die Hem door een waar geloof worden inge lijfd en alle zijne weldaden aannemen". Dat antwoord berust op een groot aantal zeer dui delijke uitspraken in de Heilige Schrift. Juist van die uitspraken, welke aan duidelijkheid niet te wenschen overlaten, moeten we uitgaan bij de verklaring van andere teksten, welke niet direct, maar alleen zijdelings, met deze kwestie in verband staan. Duideljjk is Jezus' woord uit de Bergrede, Matth. 7 13,14: „Gaat in door de enge poort: want wjjd is de poort, en br-ed is de weg, die tot het verderf leidt, en velen zijn er, die door dezelve iDgaan. Want de poort is eng, en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er die denzelven vinden". Duidelijk is de prediking van Jezus, in Jo hannes 3 opgeteekend. Naast het welbekende 16de vers: „Want alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zyn eeniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe", staat het getuigenis van den Dooper, meegedeeld in vs. 36: „die den Zoon onge hoorzaam is, die zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blyft op hem" Zou nu soms de apostel Johannes in zijn Kersten Zendbrief hoofdstuk 2 2 vlak het tegenovergestelde leeren, van wat hij in zyn Evangelie meedeelt omtrent Jezus' en Johannes' prediking? Hier zou dan dezelfde schrijver in twee uitspraken met ziehzelven in flagranten strijd z|n, wanneer de verklaring der voor standers van de leer der algemeens verzoening van 1 Joh. 2 2 moest aanvaard worden. Duidelijke uitspraken der Schrift zyn ook, dat Christus voor sommigen is tot een val, voor anderen tot opstanding. En dat de pre diking des Evangelies voor sommigen is tot een reuke des levens ten Dven, voor anderen tot een reuke des doods ten doode. En dat Christus Jezus door God gelegd is als Sions hoeksteen, der uitverkorenen en geloovigen wel dierbaar, maar der ongeloovigen en ong«- hoorzamen tot een steen das aanstoots en esne rots der ergernis, dengenen namelijk die zieh aan het weord stooten, ongehoorzaam zijnde, waartoe zij ook gezet zijn (1 Petr. 2 7, 8) Duideljjk is ook de uitspraak uit Marcus 16 16: Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden. Is ook niet duidelijk het woord, waarmee Matth. 25 besloten wordt: „Dezen zullen gaan in de eeuwige pijn, maar de rechtvaardigen in het eeuwige leven?" Is ook niet duidelijk de bekende spreuk „velen zijn geroepen, maar weinigen uitver koren?" Ja, zijn al de duidelijke uitspraken der Schrift, waarin de uilverkiezing geleerd wordt, niet even zoo vele bewezen, dat Gods Woord duidelijk leert, dat niet alle menschen zalig worden Sleehts een oppervlakkig bijbellezer kan beweren, dat de Sehrift niet de uitverkiezing predikt. Slechts wie de vastigheid van Gods Woord losliet, kan ingaan tegen de leer der particuliere genade. Alleen komen we dan nu aan de vraag, hoe moeten dan de bovengenoemde Schriftuur plaatsen verklaard worden De Sehrift is voor ons niet een verzameling van geschriften, die met elkaar in tegenspraak zijn, maar een eenheid, een organisch geheel, waartoe wel verschillende schrijvers saam werkten, maar die allen door den Geest Gods zijn geleid en geïnspireerd. In Filipp. 1:10, 11 is in 't geheel geen sprake van de zaligheid of niet-zaligheid der menschen, maar van de aanbidding weike Jezus als koning der heerlijkheid zal worden toegebracht. Daar staat„opdat in den naam van Jezus zich zou buigen alle knie dergenen, die in den hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn en alle tong zou belijden, dat Jezus Christus de Heere zij, tot heerlijkheid Gods des Vaders Wie nu zulk een uitspraak andere gaat verklaren, dan de vorige duidelijke uitspraken ons leeren, die maakt zich schuldig aan tekstverdraaiing, die meent het zelf beter te weten, dan God ons in Zijn Woord geopen baard heeft. Zeker, eenmaal zal alle knie voor Christus buigen Zijn oppermacht en majesteit zal dan door alle schepselen in 'tgansche heelal moeten erkend en beleden worden. Geen duivel, geen rampzalige kan 't dau meer in twjjfel trekken of Jezua Christus wel de Koning der heerlijkheid is. Huns ondanks zullen ze het moeten erkennen en ,door buigen voor Christus Hem hulde moeten betoonen. De ongeloovigen zullen 't doen met schrikken en beven, met een hart vol zelfbeschuldiging, omdat hun consciëntie hen veroordeelt dat zjj in het beden der genade Christus niet gewillig hebben aangebeden en verheerlijkt. Ziende de majesteit van den verheerlijkten Christus kun nen ze niet anders dan buigen voor zijn ge- duchten troon. Daten meer niet, valt uit Fil. 2:10, 11 af te leiden. Wie er meer in legt, doet niet aan schriftverklaring, maar aan schriftverduistering. Verduistering is het als men vóór deze helder schijnende uitspraak schuift een nevelachtige theorie van algemeene verzoening, en er in legt dat eerst alle men schen tot de zaligheid moeten komen, voordat zij de knieën buigen zullen voor den Koning van het heelal. Precies zoo staat het met de uitspraak uit 1 Cor. 15 28, opdat God zij alles in allen". Wat de volle inwoniög Gods hier in dit leven op deze zondige aarde nog keert en tegenhoudt, is de doorwerking van de zonde- Maar die zal in hst rijk der heerlijkheid zyn tenietgedaan, als de laatste vijand n.l. d@ dood, is te niet gedaan. Christus geeft dan de uitgeoefende heerschappij over alle dingen weer aan God den Vader. In de hernieuwde schepping zal geen zonde, geen dood, geen duisternis meer wezen Die is daaruit verbannen, verwezen naar het rijk der buitenste duisternis, waar duivelen en rampzaligen toeven, geheel van God verlaten. Iu die hernieuwde schepping zal God „alles zyn in allen"maar daar mee wordt niet udgesproken, dat eerst alle tevoren rampzaligen nog tot bekeering zullen komen Het gaat in dien tekst niet over de zaligheid der menschen maar over de heer schappij Gods in hot hernieuwde heelal. Ook zulk een uitspraak mag niet and rs verklaard worden dan andere duidelijke uitspraken der Heilige Schrift toelaten. Dan nog rest ons verklaring van 1 Joh. 2: 2, waar van Christus staat: „En Hij is eene verzoening voor onze zonden, en niet alleen voor de onze, maar ook voor de zonde der geheele wereld". Ook dit woord moet zóó verklaard worden, dat hpt niet in strijd komt met andere duide lijke Schriftuitspraken. Iedar geloovige heeft behalve zijn erfzonde tweeërlei dade ijke zonde, n.l. dadelijke zonden, die hjj persoonlijk bedrijft, en dadelijke zonden, die hij gemeenschappelijk met andere menschen bedrijft. Bijv. als burger van zijn land, heeft hij ook deel aan de zonden van dat gansche land als inwoner van zijn dorp of stad, heeft hfj deel ook aan d© gemeenschappelijke zonden van die plaats zijner inwoning. Niemand staat heelemaal alleen op de wereld. Allerlei ge meenschappelijke schulden rusten op onze sehouders. Voor zooveel we daarvan ons niet gekweten hebben, is dat zonde voor God. Christus nu (zegt Johannes) is ook eene ver zoening voor zulke zonden der geloovigen. Zijn zoenoffer was ook tot afbetaling van die ge meenschappelijke schuld voor de geloovigen. Terwijl diezelfde gemeenschappelijke zonde aan de kinderen der ongehoorzaamheid toege rekend blijft, is ze voor de geloovigen verzoend en dus hen kwijtgescholden. Dat is o. i. de eenig juiste verklaring van Johannes' uitspraak, dat Christus eene ver zoening is niet alleen voor onze zonde, maar ook voor de zonde der geheele wereld. Algemeene verzoening wordt hier volstrekt niet geleerd. Op den klank af mogen we zulk een woord niet verklaren. Nog minder op zulk een woord een leer, een dogma gaan bouwen, dat door andere zeer duidelijke bijbelwoorden wordt weersproken. Het Rapport der Commissie inzake de kwestie Ds. Netelenbos is deze week verschenen en aan alle kerkeraden der Classis Middelburg toege zonden. Het beslaat (met enkele bijlagen) 48 bladzijden druks in royaal formaat. Velen zulRn dat rapport gaarne lezen. Het is tegen 60 cents verkrijgbaar bij de uitgevers Littooy Olthoff. Kerkhof. Hoofd en Hart, Jan zei: „Als my de preek wat leert, dan is ['t mfj goed," En Piet: „Ik vra3g in d'eerste plaats „Sticht [zfj ook mijn gemoed?" Klaas, die dit hoorde, sprak: Als ik te kiezen [had, Ik wenschte 't liefst in iedere preek van beide [wat". H. M. ZKHTDIXC}. De vorige week ontving ik uit Magelang een briefkaart van Ds. en Mevr. Merkely n-O-rlemans met de blijde tijding dat hun op 30 November 1917 een welgeschapen zoon, Pieter Johannes, werd geboren. Kerkhof. Een lezer wijst op de verschillende gewoon ten, die bij het huisbezoek heerschen. In som mige kerken worden niet alleen de gezinnen der gemeenteleden, maar ook die van de ambts dragers bezocht, van de dienaren des Woords, de ouderlingen en de diakenen. In andere kerken worden de gezinnen van den predikant en de opzieners niet bezocht. In nog weer andere slaat men alleen over het huisgezin van den dienaar de3 Woords. De lezer vraagt nu, welke gedragslijn hier zou behooren te worden gevolgd. Inderdaad is de practijk zeer verschillend Maar wy voor ons zien geen reden, waarom de gezinnen van de ambtsdragers zouden moe ten worden overgeslagen, of ook waarom alleen de diakenen en niet de ouderlingen, of al'een de diakenen en de ouderlingen en niet de dienaren des Woords in hunne huisgezinnen zouden worden bezocht. Want wel moet het worden ondersteld, dat de ambtsdragers onderling nauwlettend opzicht over elkander als ambtsdragers houden, alsook dat niemand tot dit ambt zal worden verkoren, die zjjn eigen huis niet in de vreeze des Hee- ren vermag te regeeren maar daarom behoeft het gewone huisbezoek by hen niet te ver vallen. Juist omdat zij zoo hoog staan, en met hunne gezinnen voorbeelden der kudde behoo ren te wezen, is een dubbel opzicht byzonder gewenicht. Het huisbezoek is immers een voorrecht der gemeente, en dew$l d* ambtsdragers mat hunne gezinnen leden zijn van de gemeente van Christus, waarom zou hun dan worden ont houden, wat aan den geringste der broederen als een voorrecht verleend wordt. Mits het huisbezoek by de ambtsdragers niet voorgesteld wordt als een eisch, voortvloeiend uit het democratisch beginsel, is het alle aan beveling waardig. Alleen worde hierbij niet vergeten, dat in dit geval het huisbezoek door een ambtsdrager by zijn medeambtsdrager geschiedt. Reeds by de leden der gemeente zal het huisbezoek niet in ieder gezin op de zelfde leest zyn geschoeid. Het behoort als door verstandigen te geschieden Het is ook hier de toon, die de muziek maakt. Mjjns inziens zal dan ook geen enkel ambts drager zichzelf en zijn gezin boven het huis bezoek verheven willen achten. Het geschiedt immers van Christus' wege, en het is alsof de Heere zelf door zijn ambtsdragers tot ons inkomt om naar onzen welstand te vragen, wat betreft de inwendige en uitwendige vreeze des Heeren. Eu wie zou voor dat hoog bezoek, al geschiedt het ook in de gestalte van een eenvoudigen en nederigen ouderling, zyn deur en hart willen sluiten? Ik vermoed, dat de vrager geen ambtsdrager is. Want anders zou hy toch wel kennen de uitnemende studie van wylan Prof. P. Biester- veld over het „Huisbezoek", die o.a. op bladz. 184 van den tweeden druk van zyn boek het volgende schreef„Zonder aarzelen moet de noodzakelijkheid van het huisbezoek voor allen worden vastgehouden. Voor arm en ryk, voor oud en joDg, voor pasbeginnenden en gevor derden in de genade. Voor de gezinnen der leden en voor die der ambtsdragers. Ook voor de laatsten. In het gewone leven is daar de huisvader niets anders dan dat. En al mogen wy onderstellen, dat zulke gezinnen naar Gods Woord worden bestuurd, ook daar is behoefte aan het ambtelijk arbeiden. Immers juist dat ambtelijke draagt zyta zegen ia zich, die aan niemand in de gemeente mag worden onthou den." Wellicht heeft iemand een andere meening maar wy voor ons zien geen enkelen grond, waarom er by de ambtsdragers geen huisbezoek zou worden gedaan. Ook de ambtsdragers staan wel degelijk onder het opzicht en d© tucht der kerk, en het huisbezoek is een van de uitne- mendste en weldadigste middelen, waardoor dit opzicht kan worden geoefend. Laman. In de gemeente te Efaze was in den loop der jaren alles hetzelfde gebleven, en tooh was er ook heel veel anders geworden. De dingQD, waarover ze vroeger zeer te pryzen was ge weest, diezelfde dingen werden nog by haar gevonden De Heiland zegt„Ik weet uwe werken, niet alleen van vroegermaar ook van nu, en uwen arbeid en uwe lijdzaam heid, en dat gy de kwaden niet kunt dragen en dat gij beproeft hebt degenen, die uitgeven, dat zjj Apostelen zijn, en zjj zyD het niet; en hebt ze leugenaar» bevonden en gij hebt ver dragen, en hebt geduld n. 1. smaad, ver drukking, vervelging en gy hobtommjjns Naams wil gearbeid, moeitevol gearbeid en zyt niet mosde gaworden. En gjj hsbt ook dit, dat gy de werken der Nikolaieten, wy zouden zeggen de werken dar anti-nomiauen vrooaapratende goddeloozen, haat, welke Ik ook haat." Zoo was het vroeger in de gemeente te Efeze. En zoo was het er gebleven. Ze liepen nog in het oude spoor. Eu toch was er tegelijkertijd zoo heel veel veranderd Want ze liepen nog wel in het oude spoor, maar niet meer met de eerst* liefde, niet meer met hetztlfde vuur, niet meer met dezelfde warmte ©n innigheid. De gang van vroeger zat er nog in. Maar de dryfveer van vroeger werkte niet zo© krachtig meer. Het was nu uit gewoonte, dat ze deden,wat ze tevoren deden uit liefde en lust Z© liepen thans als een paard in den tredmolen. Hun arbeid was meer plicht dan vermaak. Daarom zegt de Heiland: „Maar Ik heb tegen u, dat g® uwe eerste liefde hebt ver laten!" Het verschijnsel, hierboven geteekend, werd door onze oude theologan aangeduid met den naam van „verachtering in de genade." Het moet wél onderscheid«n worden van dat andere verschijnsel, hetwelk ook voorkomt n. 1. dat iemand afvalt van ket geloof. Er zyn voor beelden van menschen, die een tijdlang met hart en ziel sehenen mee te leven met de kerk en het volk des Heeren, doch die daarna te eeniger t$d van God en zjjn dienst vervreemd den om in den dienst der wereld op te gaan. Dat zyn de Demassen. Dat is het tijdgeloof. Het is de afval van het geloof, welke alleen maar mogelyk is by hen, die nooit ware ge loovigen gewoest zyn. Hier is echter geen sprake van afva1. De EfezisGhe christenen bleven wandelen in hetzelfde speor, waarin ze altijd hadden geloopen sinds hun bekeering tot God en Christus. Maar het werd gewoontawerk. De innigheid, de vurig heid, hst spontane ontbrak. Ze roeiden niet meer, maar ze dreven. Ze teerde* op het oude. En dat komt nóg voor! By de kerk in het algemeen. En by den christen persoonlijk. De belijdenis wordt beleden als vroegerde Bybel wordt gelezen als vroegerde onderlinge bijeenkomsten worden niet nagelaten als vroeger de gebeden warden in huis en daar buiten uitgesproken als vroeger; de belangen van het Koninkrijk Gods worden behartigd ali vroeger men haat de valsehe^leer en het goddelooxe, »Dgebonden leven als vropger men blv/ft reehtzinnige christenen, wandelende in de voetstappen der vaderen. Het blyft zoo ongeveer alles, zooals het altyd geweest is 1 En toch is het niet meer hetzelfde. Want de eerste liefde is er niet. De vroegere, har telijke ongedwongens overgave en toewijding aan den dieast des Heeren is er niet. De innigheid, de warmte ontbreekt. Het hart is er zoo niet meer by. Het gaat vormelyker, traditioneeler, offfcieeler, slaperiger. Meer uit plicht dan uit lust. En dat voelt men «elf ook wel. Men heeft een gewaarwording als Simson, toen deze gevoelde, dat zyn kraeht van hem geweken was. En dan wil men zieh soms opwinden om het toch nog weer te doen, gelijk men het vroeger deed. Maar het gaat niet. Het is kunstmatig. De Geest is niet in de raderen. Kracht en geweld baten hier niet. Hoe dit komt In het algemeen heeft de mensch altyd een geneigdheid om te ver slappen. Ook op natuurlijk gebied. En nóg meer op geestelijk gebied. Doch dit gezichts veld is te wjjd om het thans te overiien. Eén belangrijke opmerking zjj ditmaal geneeg. Wanneer een heerlijk-bloeiende plant begint te verflensen, dan is er reden om te zien, of er ook een worm aan den wortel knaagt. Wanneer een krachtig man met blozende gelaatskleur gaat klagen over moeheid, en de oogen h«m zoo flets in het hoofd beginnen te staan, dan wordt het tyd, dat er naar een oorzaak van dit verwelken gezooht wordt. Er is een versje, een eenvoudig versje, dat aldus luidt: „Geheim© droefheid is bron van smart geheime zonde de dood van thartGeheime zonde de dood. van 't hart 1 Verachtering in de genade is z©o vaak het gevolg van zondige afdwalingen, van aankleving aan zondige din gen. Het leven des Geestes is zoo teer. De liefde Gods, uitgestert in het hart door den H Geest, is zoo gevoelig. Het stof op de vleugels van den vlinder, gedoogt geen ruwe aanraking. Het leven des Geeste3 nog veel minder. Het wil niet weten van een deeliag onzer liefde met de zonde. Eb als wy dan de teederheid der consciëntie verliezen, dan volgt de geestelijke verkwjjning en verwelking, de verdorring en verfDnsing. Het liefdevuur raakt onder de asch. De innigheid des gemoeds maakt plaats voor hardigheid en ongevoelig heid. De christen versohrompelt. Hg wordt een lederen zak in den rook. De Heere heeft in dezen toestand by zyn volk geen welgevallen. Ik heb tegen u, zoo spreekt Hjj, dat gjj uwe eerste liefde hebt verlatenEn wanneer wjj in dien toestand verkeeren, dan roept Hy ons tot bekeering. Want Hy gedenkt in den toorn des ontfer- mens. Hy verlaat effn eerste liefde niet, al hebben wy onze eerste liefde verlaten. En daarom klopt Hjj, en zegt: Gedenkt dan, waarvan gjj uitgevallen zyt, en bekeert u, en doet de eerste werken, d. w. z. doet ze, geljjk gjj ze vroeger deedt. Want dit is zoo heerlyk en zoo troostrijk: de eerste liefde, die verlaten is, kan weer opgewekt wordenHet oude vuur kan terug- keerenDe vroegere gloed en warmte, de vroegere innigheid en teerderheid ze behoeven niet voor goed verdwenen te zjjnAls de Geest maar weer vaardig over ons wordt. Ba dat wordt Hy zeker, op het boetvaardig zon daarsgebed. En dan wordt het weer lente en zomer van nieuwe, geestelijke ontluiking en opbloei, na den herfst en winter van ver welking en kilheid. Dan komt er weer inner~ ljjkheid in den veruiterlijkten godsdienst. Lama*. Een en andermaal hebben we er aan her innerd, dat de thans geldende regeling het gevolg zal hebben, dat in een paar jaar de theologische scholenhunne deuren zullen moeten sluiten, want de jongelingen ten oorlog zullen worden opgeroepen. Het gevolg zal zyn, dat er spoedig een aanzienlijk tekort zal zyn in het getal van de bedienaren des Woords. Toen de thans geldende regel werd aangenomen, werd niet aan den mogelyken duur van den oorlog gedacht. Door velen was uitdrukking gegeven aan het begeerlijke van onafgebroken studie voor jonge mannen, die zich als leiders op godsdien stig en opvoeding gebied lieten opleidenwe nemen aaD, dat het nog de overtuiging is van nadenkende manneD, dat „het predikambt en de scholen" dienden onderhouden te worden. Maar anderen zyn er ook, die van meening zyn, dat jonge mannen in voorbereiding voor den evangelie-dienst niet van dienstplicht moesten ontslagen worden. En dan zyn er, die zoo ver gaan, dat ze staande houden, dat de theologische opleiding toch niet geschikt is, om mannen te vormeD, die voor de toestanden door den oorlog ontstaan, berekend zyn. Zoo wordt door The Standard van Chicago voorgesteld, dat de theologische scholen met pak en zak, onderwijzers zoowel als studenten, naar Frankrijk diend»n overge bracht te worden om daar onder kanon-gebul- der en krygsgeschal lessen op te vangen, die

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 2