Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
Aan de Kerkeraden in Zeeland.
32e Jaargang.
Vrijdag 15 Maart 1918.
No 11
Redacteuren Ds. L. BOÏÏMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste Medewerkers: D.B. R. J. v. d. VEER, J. 0. WIELEIGA, B. MEIJER, F. J. v. d. EiflE, A. A. v. SCHELVEN, H. P. M. G. DE WALLE en F. W. J. WOLF.
PERSVBREBN1G1NG ZEEUWSCHE KERKBODE.
Het Bestuur van de Persvereeniging de
Zeeuwsche Kerkbode heeft de Redactie
verzocht den Kerkeraden in de gele
genheid te stellen eens per maand van
de Kerkbode gebruik te maken door
het opnemen van officieele plaatselijke
berichten.
Van dat nsmmer zullen voor Kerken,
die hiervan gebruik maken, een aantal
exemplaren tegen geringen prijs be
schikbaar gesteld worden.
Den Kerkeraden worden verzocht
hiervan zoo spoedig mogelijk kennis te
geven aan de Administratie.
De Redactie.
Allen zalig?
Abonnementsprijsper kwartaal bij vooruitbetaling 50 cent.
Afzonderlijke nummers 5 cent.
Advertentieprijs10 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAVE VAN DE
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHÖFF, Middelburg.
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlgk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
nn
UIT EEN OVERSTELPT HART.
Van het einde des lands roep ik
tot u, als mijn hart overstelpt is.
Ps. 61 Ba.
Voor den geloovige onder Israël was de
arke des verbonds het middenpunt der
aarde, het teeken van Gods genadige te
genwoordigheid, waar Hij zich openbaarde
aan zijn volk en tot hen van vrede en
vriendschap sprak. Do dichter was ver
van haar verwijderd, hij bevond zich in
het einde des lands, waarschijnlijk in
het overjordaansche. Hij kon de vogels
benijden, welke in de nabijheid der alta
ren zweefden. Zelfs vindt de musch een
huis en de zwaluw een nest bij uwe al
taren, Heere der heirscharen, mijn Koning
en mijn God. Hij daarentegen was zoo ver
van die woning en gevoelde zich vreemd
in zijn tegenwoordige omgeving. Ongeveer
ging het hem, als iemand, die ver van huis
is en naar zijn gezin verlangt zonder in de
gelegenheid te zijn dit verlangen te stillen.
Hoe gaarne zou b:y dadelijk weggereisd
zijn om te mogen verkeeren in 's Heeren
voorhoven, maar er was geen kans op,
dat hij naar zijn vurige begeerte kon han
delen. Nochtans riep hij tot God, in de
vaste overtuiging, dat deze hem ook van
uit het einde des lands kon hooren, We
kennen niet meer ééne bepaalde plaats
waar we aanbidden moeten, maar we ken
nen nog wel het gevoel, dat we ver ver
wijderd zijn van onzen God, wijl we als
een schaap gedwaald hebben. Doch ook
dit behoeft ons niet te verhinderen om
ons tot den Ontfermer Israels te wenden,
die Zijn oor neigt tot onze klachten.
Zijn hart was overstelpt. Wat hij daar
mede bedoelt We weten niet beter te
doen dan de verklaring te geven welke in
een andere Psalm staat, waar we eerst
dezelfde uitdrukking vinden en daarna
deze toelicbling»want mijne dagen zijn
vergaan als rook en mijne gebeenten zijn
uitgebrand als een haard. Mijn hart is
verslagen en verdord als gras, zoodat ik
vergeten heb mijn brood te eten. Mijn
gebeente kleeft aan mijn vleesch vanwege
de stem mijns zuchtens". Uiterlijk en in
nerlijk was zijn toestand treurig. Dekas
ten, welke zijn schouders inbogen waren
zwaar en de moeite, waarmede hij kampte,
waren vele. We kunnen ze wel niet aan
wijzen, maar we moeten ons een man
voorstellen, die in grooten nood was.
We leven ook in dagen, waarin nog al
eens gesproken wordt over den nood der
tijden, en daar is reden voor. Maar daar
mede is nog niet gezegd, dat ieder het
ook verstaat. We gevoelen allen in meer
dere of mindere mate den druk, waaron
der ook ons volk lijdt. Ons brood wordt
ons van regeeringswege afgewogen en onze
portie is waarlijk niet te grootwe moe
ten ons vergenoegen met een bepaalde
hoeveelheid brandstollen, welke ons toe
gemeten wordt, velen moeten zich behel
pen met een gering deel olie, welke slechts
een zeer schaarsche verlichting biedt. De
overige artikelen welke we noodig hebben,
zijn zeer duur. We kunnen derhalve wel
zeggen, dat er zorg is in schier elke
woning en we luisteren met zekere on
rust, wanneer deskundigen ons verklaren,
dat de voorraad broodkoren met Mei ver
teerd zal zijn. Maar nood kennen we nog
nietwe ontvangen nog eiken dag wat we
behoeven, al zijn de dagen van voorspoed
en welvaart voorbij. Vergeleken met an
dere landen zijn we nog groot bevoorrecht.
Er zijn wel diepe nooden, maar daar
merken velen niets van. Gods oordeelen
zijn op aarde en zij prediken ons Zijn
heilig ongenoegen over de zonden der
volken. Dit had overheden en volken reeds
lang er toe moeten brengen om het oog
te ontsluiten voor de oorzaken waarom
zoovele onheilen over ons werelddeel ge
komen zijn. Doch daarvan wordt weinig
gemerkt, terwijl intusschen de afval van
God en zijn woord doorgaat. Ten allen
tijde zijn er geweest, die in ongeloof en
onbekeerlijkheid wandelden, maar zooals
het thans is, was het voorheen nooit.
Vroeger was iemand beschroomd om voor
zijn ongeloof uit te komen en bij gevoelde
zich min of meer verlegen to midden van
een volk, dat over 't algemeen vasthield
aan de waarheid des evangelies, maar dat
is nu geheel anders. Driest en onbeschaamd
komt men voor zijn ongeloof uit. Het
behoort tot een goeden toon. Het is zoo
ver gekomen, dat men het zich niet in
denken kan, dat iemand, die een goed
verstand en een helder oordeel heeft, nog
gelooft aan wat de Bijbel zegt. De weten
schap heeft reeds lang nitgemaakt, dat
de verhalen over de schepping, over den
zondeval, over de Godheid van Christus
behooren tot het gebied der legenden, en
het is van zelf sprekend, dat wie nog de
H. Schrift gelooft, behoort tot de achter
blijvers, die niet meer passen in de ver
lichte tijden, welke wij beleven. Dit is
een wezenlijke nood, maar wie let erop?
Naast het ongeloof dringt het bijgeloof
meer en meer ook in de aanzienlijkste
kringen door. We denken hier niet aan
het bijgeloof in zijn groven vorm, want dat
is reeds meer geweken, maar aan de her
leving van oude heidensche godsdiensten
in een nieuw kleed, welke als oostersche
wijsheid hare bewonderaars telt bij dui
zendtallen. Waarzeggerij heeft zich in de
groote steden van alle christenlanden weer
een ruime plaats veroverd. Om maar
iets te noemener worden boeken ge
schreven over de wijze, waarop men de
toekomst berekenen kan en velen gelooven
nog aan voorspellingen, welke aan de
astrologie ontleend zijp. In een werk
»De wereldoorlog in 't licht der voorspel
ling" wordt gezegd, dat er tusschen den
Keizer Wilhelm 11 en den Koning George V
van Engeland beteekenisvolle astrologische
betrekkiDgen bestonden, die voor den
laatste ongunstig zijn en hem de nederlaag
aankondigen. Dat is maar een voorbeeld,
dat met vele andere vermeerderd kan
worden. Ook is zeer geliefd de getallen-
leer. Het Avondblad van de N. Rotter-
damsche Courant van 7 Maart berichtte
Dezer dagen kwam ons een voorspelling
ter oore, volgens welke de algemeene vrede
op 47 dezer zal worden geteekend. Onze
zegsman beriep zich daarbij op de voor
spelling, waarmede het boek Daniël ein
digt en op de voorloopig schitterende uit
komst van de daar genoemde getallen.
Volgens Daniël zullen er van den tijd,
waarop de ontzettende gruwel zal opge
richt zijn tot het einde 1290 dagen ver-
loopen.
Daniël voegt aan deze profetie toe
Welgelukzalig, wie blijft hopen en de
1335 dagen bereikt
Nu is inderdaad de vrede met de
Oekraine juist 1290 dagen na de eerste
oorlogsverklaring gesloten en zou derhalve
de algemeene vrede 45 dagen later volgen,
dus op 17 Maart.
Is het niet diep treurig, dat velen van
onzen tijd evenals weleer Saul tot de
waarzegster te Endor gaan God verlaat
wie Hem verlaat en geeft hen over in
een verkeerden zin.
Over het toenemend zeden-bederf zullen
we thans maar zwijgen, want voor ieder
kan het duidelijk zijn, dat onreinheid van
leven een vrucht moet zijn van het gemis
aan de vreeze des Heeren en do bewijzen
er van liggen voor aller oog.
Er zijn wel nooden, nooden, welke ods
openbaren, wat er in ieder hart woont en
leeft, nooden, welke de geloovigen wel
met kommer voor de toekomst mogen
vervullen en hen brengen tot rechte ver
ootmoediging, want zij zullen moeten er
kennen, dat ook zij gemeenschap hebben
aan de zonden, welke in 't scepticisme,
in de superstitie en in een onkuische
levenswijze aan 't licht treden. Zij hebben
allereerst de hand in eigen boezem te
steken en indien zij het doen, dan zullen
zij er zich niet over verbazen, dat er zoo-
velen zijn, die zelfs onder de slaande hand
zorgeloos blijven voortgaan. Op deze wijze
alleen zullen we den dichter verstaan en
ook ons hart zal deel krijgen aan de
vreeseiyke nooden, welke allerwege zich
gelden doen.
Van het einde des lands roep ik tot U,
als mijn hart overstelpt is. Wonderlijk.
Hij roept tot God, ofschoon hij overtuigd
is, dat God hem in deze ongelegenheid
gebracht heeft. Het Duitsche volk oordeelt,
dat de gealieerden hun ondergang willen,
en daarom verzet het zich met hand en
tand. Maar de geloovigen in dat land
weten, dat het hun toekomt uit de hand
van Hem, die alle dingen leidt naar den
raad van Zijn wil. Het Engelsche volk
strijdt, omdat het geen mededinger naast
zich dulden kan, die hen later eens over
vleugelen kon. Maar de christenen in dat
rijk verstaan, dat God een twist heeft met
hun volk. Het Fransche volk waagt zijn
leven in de meening, dat het voor het
recht opkomt. Maar wie hunner God
vreest, ziet en hoort de roede des Heeren.
Wij vinden het onbillijk, dat de Ver-
eenigde Staten van Noord-Amerika onze
schepen, met ons gekocht graan geladen
vasthouden, maar wie gelooft, weet, dat ook
dit niet bij geval geschiedt. Hoewel we
derhalve van harte gelooven, dat er geen
kwaad in het land is of het komt ons toe
van den Heere, nochtans behooren wij te
roepen tot Hem, die ons neerdrukt. We
mogen het ook. o Abraham is nooit in
grooter nood geweest, dan toen hij gereed
stond zijn eenigen zoon te oberen en zie
daar kwam een stem, die hem toeriep
Houd op en toen hij omzag, was daar een
ram, verward in de struiken, welke hij
offerde in Izaaks plaats. Zoo is het nog.
Als de nood nijpt en het hart overstelpt
is, dan is er altijd een stem, die ons wijst
op Hem, die eens in onze plaats geofferd
werd en we durven weer te zien op God
in 't aangezicht van Jezus Christus. We
ontdekken dan, dat Hij machtig is om ons
te redden en te verlossen, want Hy spreekt
en het is er, Hij formeert de duisternis
maar ook het licht, en dat Hij tevens
volkomen bereidvaardig is om ons te hel
pen en bijstand te verleenen.
Zijn goedheid is in nood en dood,
Voor ons Zijn volk oneindig groot.
Bouma.
KE3BKELIJK LEYEN.
Gelyk we in een onzer vorige artikelen
schreven, vond dr. Cramer in den Bijbel ook
uitspraken, die aanduiden z. i. de eindzaligheid
van alle menschen.
Hij haalt aan Fil. 2 10, 11, 1 Cor. 15 28
en 1 Joh 2 2, en schrijft aldus
„Ik kan tenminste Fil. 2 10,11 niet anders
lezen en ik acht het een goddelooze tekstver-
draaiiog, wanneer men daaruit wil lezen, dat
ook de verdoemden huns ondanks de knie voor
Jezus zullen moeten buigen en dat God daarin
zijn verheerlijking zal vinden. Zulk een God
hoort bij de Mohammedanen thuis, maar niet
bij de Christenen Zoo lees ik ook 1 Cor. 15
28, dat God zal z\jn „alles in allen". Ik weet
wel, men gaat dat „allen" beperken tot „alle
geloovigen", tot „allen, die van Christus zijn
in zijn toekomst". Eu dat kao. Maar 't an
dere is veel waarschijnlijker, dat Paulus zich
weinig om ons westersch theologisch gepeuter
zou storen en in blij geloofsenthousiasme de
gansche wereld gered zou blijven zien, evenals
Johannes, die in 1 Joh. 2 2 uitroept, dat
Christus een verzoening is niet alleen voor
onze zonden, maar ook voor die der geheele
wereld".