Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 32e Jaargang. Vrijdag 15 Februari 1918 No 7 UIT HET WOÜJRI). Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vaste MedewerkersD.O. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, B. MEIJER, F. J. v. d. EMOE, A. A. i. SCHELVEN en F. W. J. WOLF. PERSVEREEN1GING ZEEUWSCHB KERKBODE. GEEN KWAAD VREEZEN. Wat is Gods scheppiüg rijk aan beelden, om ons geestelijke zaken en verhoudingen voor te stellen. Dat verband is door God in Zijn schepping gelegd. Hij heeft alles met wijsheid gemaaktNeen, hier is geen toeval, maar Goddelijk opzet. De Heiland, Die die schepping zoo helder doorzag, en de beteekenis van alles zoo juist kende, greep om Zich heen om beeld na beeld naar voren te brengen. De akker en de landman, het vischnet en de visscher, de wijnstok en de landman, de regen en de dauw, goud en parel, de bouwheer en 't gebouw, de droevig roode hemel en de wolken, de zuurdeesem en 't mosterdzaad, de herder en 't kuddeschaap, 't sprak alles van geestelijke verhoudingen en gees telijke realiteit. In 't O. T. en in 't N. T. vinden we telkens weer dit laatste zoo lieflijke beeld van den herder en zijne kudde. Israël moest dit beeld verstaan wijl het de kudde van Jehovah was. Niet toevallig waren dan ook de patriarchen herders. Niet toevallig was Israël een herdersvolk. Niet toevallig was David, Israëls groote Koning, herder in zijn jeugd, de schapen zijns vaders weidende. De ^lieflijke in Psalmen" heeft dit beeld uitgewerkt in Psalm 23. 't Is of we hem als herdersknaap, de kudde weidende op Juda's groene dreven, dit zachte lied hoo- ren zingen of spelen op zijn herdersfluit. Van uit een van de dalen klinkt het frisch omhoog en de teedere echo trilt van heu vel tot heuvel. Toch zal hij in 1 a t e r e n tijd dit lied hebben vervaardigd. Hij de herder Israëls bij de gratie Gods, weet zich door Gods genade ook een schaap van de kudde des Heeren. In zijn veelbewogen leven was hem dit eene oorzaak van zekerheid, eene bron van troost, eene waarborg van sterkte en triomf. Machtig gespierd komt zijn geloofsver trouwen uit in het 4de vers »Al ging ik ook in een dal derschadu- »we des doods,'' ik zou geen kwaad vreezen, want Gij zijt met mijUw stok »en Uw staf die vertroosten mij". Hoe rijk treedt hier dit Oostersch beeld naar voren. Tusschen de bergen, in eene van de diepe valleien, waar de hooge berggevaar ten hun zwarte schaduwen werpen, daar weidt de herder zijn kudde. De dag is reeds gedaald, 't Argloos schaap graast rustig, maar de oogen van den herder zijn open. Hij spiedt en tuurt naar alle zijden, en zijn oor vangt elk geritsel of geluid op. In de zwarte groeven der bergen, in de spelonken en holen, van tusschen het dichte geboomte of struikgewas loert het gediert. Van uit de hoogte boort sterk het oog van den roofvogel. Maar de herder kent de vijanden van zijne schapen en is niet vreemd van hunne listen en gangen. En heeft niet het schaap alles in den herder Ook zijn kracht, zijn wapen, zijn veiligheid Daarom vreest het niet, zelfs in het dal der schaduwe des doods. Hoe rijk wordt dit in de beeldspraak van onzen tekst uitgedrukt. Ik zou niet vreezen al moest ik gaan in het dal der schaduwe des doods want Gij zijt met mij. Hij de herder staat voor de kudde en van elk schaap afzonderlijk. Van den herder gaat eene sprake uit in gansch zijne houdingIk voor ueerst mij eerst uw herder voor ze aan u raken. Ik zal ze opwachtenik zal met al dat gespuis afrekenen als ze het wagen ik zal u verdedigen met mijn kracht, met mijn stok (een zware met ijzer beslagen knots) ik heb mij borg gesteld voor u, in al uwe benauwdheden ben ik benauwd, voor u mijn bloed, mijn leven ais het moet, als het er om gaat. Dat is het beeld. Maar is dit beeld aangrijpend, liefelijk, feeder, veelmeer aangrijpend is de zaak, de geestelijke verhouding die er in wordt voorgesteld. Jehovah is mijn Herder, zoo zingt David. Hij weet zich een schaap van 's Heeren kudde, een van de kinderen van het ware, geestelijke Israël. En in Jehovah heeft David alles. Hoe de vijand ook op hem loere, hoe hij ook vervolgd wordt, ja al wordt hij ook door den Heere zijn Herder geleid in 't dal der schaduwe des doods, hij zal geen kwaad vreezen. Jehovah waakt, Jehovah is borg, Jehovah verdedigt, Jehovah staat voor gansch zijn geestelijk Israël en dus ook voor hem. Hier doemt het beeld van Davids grooten Zoon voor onzen geest op. Te midden van Zijne Nieuw-Testamentische kudde spreekt Hij dit woord Ik ben de goede Herder, Ik stel mijn »leven voor Mijne schapen«. En wat is het antwoord Aarzelt ge nog 't Bleef bij Hem immers niet bij een woord, neen Hij heeft ook dit woord in daden omgezet. Hoe zou het anders »Ze hebben hunnen mond tegen Mij »opgesperd, als een verscheurende en »brullende leeuw" »honden hebben Mij omsingeld, eene vergadering van boosdoeners heeft Mij »omgeven »Verlos Mij uit den leeuwenmuil, en overhoor mij van de hoornen der een- »hoornen »Wie zou ontkennen dat dit profetisch ^gesproken wordt van den goeden Herder »Zoo gij mij zoekt, laat dezen henen- »gaan," wat is dit anders dan alk sta voor »hen Om de kudde was het te doen, en daarom vallen de vijanden op den Herder aan. En ze wonden Hem, ze dooden Hem. De Herder wordt geslagen en de schapen der kudde hebben zich verstrooid. Doch zie, die Herder is niet te dooden. Enkele dagen later staat hij weer temidden der zijnen. H ij heeft getriumfeerd. Hij is onoverwinnelijk. Wie zal Hem neerleggen, zich over Hem beroemen Over den machtigsten vijand heeft Hij getriumfeerd en door Zijn dood en opstan ding waarborgt en verzekert Hij dozijnen volkomen veiligheid en zekerheid. Wie of wat zou Zijn kudde deren bij en met zulk een Herder »Gij zijt met mij 't Is de jubelzang des geloofs. »A1 moest ik gaan in 't dal der schaduwe »des doods, ik zou geen kwaad vreezen. Vreeselijk in dat dal der schaduwe des doods, vreeselijk voor de in zichzelve weerlooze kudde, vreeselijk voor het schaap zonder herder, vreeselijk daar alleen, maar »Gij zijt met mij" en nu »ik zal geen kwaad vreezen." Hoe noodig, bij de kudde te blijven. Hoe noodig voor de kudde, bij den Herder te blijven. Hoe gevaarlijk, in dit dal, elke afdwaling het alleen zijn weg gaan, het zich niet laten leiden, het verzet tegen de leiding, van Hem uitgaande. Dat is spelen met den dood, dat is zich overgeven aan de doods vijanden, dat is vervallen in wreede muil of sterke klauw. »Ik zou niet vreezen" dit is de roep van velen die er niet aan toe kunnen voegen: »Want Gij zijt met mij." Zij vreezen geen vijand, want ze onder kennen geen vijand. In veler koele en onverschillige houding komt dit uit. Ze missen het wezenlijke karakter van een schaap der kudde. Ze meenen dat die vijanden voor hen geen vijanden zijn. Ze vinden het vernederend zich onder den eenigen Herder te stellen. Ze zullen zichzelven wel weiden en leiden. Voor dezulken is er geen verwachting dan de vreeselijke klauw en de opge- sperde muil van den zieleverderver. En de kudde van onzen Herder? Hij heeft ze tot zich vergaderd. Ze kennen Zijne 9tem, de liefelijke Evan- geliestem. Ze laten zich, in de kudde opgenomen, door Hem leiden en weiden Ze zijn zich bewust dat zij alleen in Hem, den Herder zijn, kunnen leven; dat in eigen weg gaan, sterven is. Die leiding is dikwijls vreemd en won derlijk. Door dorre onbegroeide vlakten gaat het naar groene en malsche weiden. Er is dorst en honger moeheid en traag heid, maar ze volgen, en Hij weet ze op te wekken en aan te sporen, en door Zijne stem te lokken. Ze leeren afzien van eigen zin en wil en inzicht, en weten dat het parool is: volgen, volgen, altoos achter den Herder. Doen ze het niet, blijven ze achter,dan komen de waarschuwingen, de »booze" komt en wordt als een herdershond op hen afgezonden om hen te benauwen en tot de kudde en den Herder uit te drijven. En wanneer zóó de aanhankelijkheid (des geloofs) groot wordt, dan wordt in 't hart van 't kuddeschaap geboren wat we bij David vernemen »Al moest ik gaan in 't dal der scba- »duwe des doods, ik zal geen kwaad vreezen, want Gij zijt met mij". Gij hebt o Heer, in 't doodlijkst tijds gewricht Mijn ziel gered, mijn tranen willen [drqgen, Mijn voet geschraagddies zal ik voor [Gods oogen, Steeds wandelen in 't vroolijk levens licht. Verdediging, leiding en wei ding hebben de schapen van Jezus noo dig. En dat alles hebben ze in den Herder. Verdediging in den stok of de knot die aan Zijn zijde hangt, leiding en weiding door de staf die Hij in Zijn hand draagt. Ellende, moeite, gevaar en strijd, ziels- benauwing en aanvechting, honger en dorst, moeheid en matheid kenmerkt 't leven der schapen. Daarom juist moeten ze bij den Herder blijven. Maar zóó wordt tel kens de zang der liefde, het lied der vreugde, de psalm der uitkomsten, de tale des geloofs gehoord j>Ik zal niet vreezen, wat gebeure, waar »Gij mij ook leidt, waar ik ook moet gaan, »wat mij ook overkome, want: Uw stok »en Uw staf, die vertroosten mij". Altoos het geloofsoog, de blik van het afhankelijk en sterk vertrouwen op dien Herder, op Zijn stok en staf. Zoo komt de ziele tot rust. Zoo wordt ze gevoed. Zoo is ze zalig. Bij Jezus alleen. Dat is de waarborg, de vastigheid, de weelde, de trouw van 's Heeren Verbond. Dit is te gelooven en té beleven is de eere van onzen God en Christus. Zaamslag. H. P. M. G. de Walle. KERKELIJK LETE9T. Referaat door ds. J. P. Klaarhamer. Abonnementsprijsper kwartaal bij vooruitbetaling 50 cent. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprijs 10 cent per regelb\j jaarabonnement van miiistens 500 regels belangrijke reductie. UITGAVE VAN DE Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. Het Bestuur der Persvereeniging „Zeeuwsche Kerkbode" maakt bekend, dat een Aandeel vrij komt. Gegadigden gelieven zicb vóór 25 Februari a.s. aan te melden b^j den Secretaris van bet Bestuur, P. Oosterbaan, te Goes, bij wien desgewenscbt nadere inlichtingen te ver krijgen zijn. „Al ging ik ook in een dal der „schaduwe des doods, ik zou geen „kwaad vreezen, want Grij zijt met „mijUw stok en Uw staf die ver troosten mij". Ps. 23 4. In het bo*kske, dat onder den titel „Het ouderlingen-ambt" bij J. W. Boeijenga en zoon te Sneek uitgegeven werd en waarop ik ver leden week reeds de aandacht vestigde, werd ook opgenomen het referaat van ds. Klaar hamer van Wommels over de vraag„Is speciale opleiding over het ambt van ouderling ook noodig in verband met den eisch van het Bevestigingsformulier om toezicht uit te oefe nen op de zuivere bediening des Woords?" Het antwoord wordt ons aangeboden in enkele stellingen, welke een voor een kort en duideljjk worden toegelicht. Na duidelijk gemaakt te hebben, hoe en wanneer deze vraag opgekomen is, krijgen we een zeer nauwkeurige beschrijving van de zienswijze, welke ds. Klaarhamer over deze stof heeft en we gelooven, dat onze ouderlingen en ook andere belangstellenden wel eens kennis nemen mogen van deze1 ge dachten, niet alleen omdat deze zaak de aan dacht getrokken heeft in den laatsten tijd, maar vooral omdat het ons veel geefh' dat steeds zijn waarde zal houden. Eerlijk gezegd, toen ik voor me zelf tot het besluit gekomen was, om een gedeelte van den inhoud aan de lezers van ons blad voor te leggen, teneinde hen op die wijze aan te moedigen de geringe som te besteden om dit werkje in bezit te krijgen, kwam ik in verlegenheid, want ik wist bijna niet, welke bladzijden ik moest laten afdrukken, wijl ik al wat er in stond belang rijk vond. Ik koos de tweede stelling en wat er tot verduidelijking werd bijgevoegd. Ziehier wat er staat: „De redenen, waarom in het algemeen oplei ding voor het predikambt noodig is, gelden

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 1