Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. 32e Jaargang. Vrijdag 8 Februari 1918 No 6 (JIT HET WOO Hl) Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vasts MedewerkersD.O. R. J. v. d. VEEI, J. 0. WIELENGA, B. MEIJER, F. J. v. d. EMOE, A. A. v. SCHELVEN en F. W. J. WOLF. KERKELIJK LKYE9f. Het Ouderlingen ambt. Abonnementsprijsper kwartaal b\j vooruitbetaling 50 cent. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprijs: 10 cent per regel; b\j jaarabonnement van •minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAYB TAN DE PERSVBRBEN1G1NG ZEEUWSCHE KERKBODE. Adres van de Administratie Firma LITTOOIJ OLTHÖFF, Middelburg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. „DEN RAAD VERDUISTEREN". „Wie is liij, die den raad verduis- „terfc niet woorden zonder weten schap Job 38 2. Geen mensch, die op zijn'tijd niet blijkt critisch te zijn aangelegd. Critisch is in deze zondige wereld van groote waarde. Critiek is opvoeding. Alle gedachte en opzet, alle besték en plan, alle woord en werk des menschen is on volkomen. De logica moet beoefend, omdat de mensch niet meer logisch is geen redeneering schier, of ge moet er ge gronde aanmerkingen op maken. 't Is de critiek die op al dit onvolko- mene in gedachte, woord en werk, ingaat, daartegen protesteert, wijl 't afwijkt van den maatstaf der volkomenheid die daar om 't kromme tracht recht te buigen, het verdraaide in goeden vorm te brengen, het gebrekkige tracht te volmaken. Zulk eene critiek is uitnemend, moet gewaardeerd, moet steeds welkom zijn. Dat is eene goedwillige, loyale, opbouwende critiek, die niet alleen afkeurt maar ook zegt hoe het zijn moet. Critiek is eene aanklacht tegen de ver duistering van ons verstand, tegen de be neveling van onzen blik, tegen de ver wording des menschen; wijst op gebrek aan kennis, gemis aan wetenschap, op ontadeling. Critiek vraagt u: Mensch »waar is uw profetisch, uw priesterlijk, »uw koninklijk ambt?" Niet alle critiek is opbouwend; ze kan ook enkel afbrekend zijn. Dan wijst ze op fouten en leemten zonder den weg ter herstelling aan te wijzen. Ze beoogt niet te verbeteren of te volmaken, is dan veelal eep bedillen en. vitten, eene openbaring niet zelden van jaloezie of hatelijkheid. Toch kan de critiek zelve dan zec-r ge past zijn, zeer raak en ter snede, maar ze werkt haar taak niet af. Er is ook eene critiek die in 't geheel niet deugt, en deze wordt het meest uit gebracht, dat is de critiek zonder ken nis van zakeii, de critiek zonder weten schap. Deze critiek is beleedigend, kren kend. Ze brengt openbaar gemis aan zelfkennis, verwaandheid van karakter, trotschheid van hart, gebrek aan geestes adel. En wat het ergste is men latot deze critiek niet alleen gaan over het spreken en handelen van den mensch, maar men strekt deze uit tot het denken en doen Gods. De mensch is zoo dwaas en zoo trotsch dat hij er niet aan wil dat God, de Alwijze, de Schepper van hemel en aarde, in Wien gansch geen duisternis is, die Zelf het lioht is, boven de critiek van den mensch verheven is. »Wie heeft den »Geest des Heeren bestierd, en Hem als »Zijn raadsman onderwezen? Met wien »heeft Hij raad gehouden, die Hem ver sstand zou geven, en Hem zou leeren van »het pad des rechts, en Hem wetenschap dzou leeren, en Hem zou bekend maken »den weg der veelvuldigen verstands Jes. 40. Over zulk een critiek handelt de Heere met Job uit een onweder 7) Wie is hij, die den raad verduistert met woorden zonder wetenschap?" Job heeft een vierschaar gespannen. De nietige in 't verstand verduisterde, in zijne gedachten falende mensch (want dat was ook Job) zet zich in zijne zon dige duivelsche verwaandheid als rechter, en God is de gedagvaarde. 't Is hier niet de een of andere boos wicht, niet een laag gezonken heiden die critiek uitbrengt over God, neen 't is de man die ons van den Heere zelf ge- taekend wordt als oprecht en vroom en »Godvreezende en wijkende van het »kwaad". Een van Gods liefste kinderen, ja wat zijne vroomheid betrof lezen we zelfs »niemand is op aarde gelijk bij". We weten wat den grooten lijder des O. T. Job overkomen is aan ramp op ramp, aan plage op plage. In zijn have en goed, in zijne kinderen, in zijn lichaam werd hij aangetast. »Zijn leven verfoeide ten leste het brood »en zijne ziel de begeerlijke spijze; zijn »vleesch verdween uit het gezicht en zijne »beenderen die niet gezien werden, staken »uit; en zijne ziel naderde ten verderve, »en zijn leven tot de dingen die dooden". »Hij is geworden als stof en asch". Hij schreide tot den Heere, maar Hij ant woordde hem niet, en eindelijk breekt Job uit in deze woorden vol alsem: »Gij zijt veranderd in een wreede tegen »mijdoor de sterkte Uwer hand weder- »staat Gij mij hatelijkGij versmelt »mij het wezen want ik weet dat Gij mij ten dood brengen zult en tot het huis »der samenkomst aller levenden". Zóó is zijn oordeel, zijn vonnis dat hij velt over God. En daartegenover vinden we in Cap. 31 in een schitterend pleidooi zijn zelfverde diging, 't bewijs van zijn onschuld. Job komt tot de slotsomOm mijne zonden kan het niet zijn, eene straf op eenige overtreding, dat is uitgesloten dus God is onrechtvaardig! Is het wonder dat de toorn van Elihu ontsteekt tegen Job, omdat »bij zijne ziel meer rechtvaardigde dan God cc 32 2 en dat hij voortgaat »De lieden van verstand zullen met mij zeggen en een wijs man zal naar mij »hooren (Dat) Job niet met woten- sschap gesproken heeft, en zijae woorden »niet met kloek verstand geweest zijn cc Wat Job onstuimig begeerd had ge schiedde De Heere verschijnt in een onweder aan Job. Niet om hem te recht vaardigen tegenover zijne vrienden, zoover was het nog niet. Eerst moet eene andere zaak afgedaan. Job, de rechtvaardige, had Gods recht vaardigheid aangerand en zich zwaar be zondigd tegen den Heere. Dat moet Job eerst weten. En dit doet de Heere hem weten in het woord van aanklacht en van veroor deeling tevens »Wie is hij die den raad verduistert met woorden zonder wetenschap ?cc De beschuldiging van den Gewaanden »Gedagvaarde« tegen den zich wanenden arechtercc was dus tweeledig lo. Gij hebt Gods raad verduisterd, 2o. Gij hebt dit uit onkunde gedaan. Gebrek aan wetenschap oorzaak van de zonde dus, van deze vreeselijke zonde, van deze ongeoorloofde critiek en onge gronde veroordeeling. Job moet daarom eerst ontdekt aan zijn onkunde. Dit doet God door hem vragen te stellen, hem te examineeren. Cap. 38:39. En wat is de uitslag van dit examen Job reikt zichzelven het diploma uit, maar van o n kunde »Zie ik ben te gering; wat zou ik U antwoorden Ik leg mijne hand op mijn' mond.cc Dat was de oorzaak geweest, dat hij den raad Gods had verduisterd of verborgen, d. i. Gods raadsbesluit waarnaar alles met wijsheid en orde, naar recht en gerech tigheid geschiedt; 't welk Job ontkend had. Hij had er over gesproken, alsof er geen vast en wijs plan ten grondslag lag aan den loop der dingen en 't lot der menschen. In de voorzienigheid Gods, in Zijn regeer en leiding, in 't maken der historie, in 't regelen van het lot en leven van ieder mensch afzonderlijk komt tot openbaring de raad Gods die eerst verborgen is. Wordt zóó die raad Gods onthuld, ont sluierd in de uitvoering, dan hebben wij te zien do schittering van Zijn deugden, de heerlijkheid van Zijn Naam. Maar Job had daarop in onkunde cri tiek, ongegronde valsche zondige critiek geoefend en zóó voor zoover aan hem stond, over die schitterende raad Gods den sluier geworpen van zijn dwaze val sche aantijging. Daar dondert het van uit den hooge »Wie is hij, die den raad verduistert met woorden zonder wetenschap Job is gebroken in zijne ongegronde, verwaande critiek, nu hij gebracht is tot de wetenschap: »Ik weet niets.« »Zie, ik ben te gering, wat zou ik U santwoorden ik leg mijne hand op mijnen mond.® »Met 't gehoor des oors heb ik U ge hoord, maar nu ziet U mijn oog.® sDaarom verfoei ik mij, en heb berouw in stof en asch. cc Daar ligt Job in de gestalte waarin God hem wilde hebben, 't hart gebro ken en verbrijzeld voor Gods aangezicht. Dat is het tegenovergestelde van zijn critiekDat is den Heere recht doen, en zichzelf aanklagen dat is Gods raad doen blinken inplaats van verduisteren dat is God verheerlijken en zichzelf schuldig verklaren, God billijken door 't geloof alleen zelfs in de diepste smart, in zwarte rouw, voor de poorten des doods. Critiek oefenen op het doen des Heeren, op den weg dien Hij met ons houdt, op Zijn goddelijk regeer, wat is gemakke lijker, wat menigvuldiger Maar o, wan neer God antwoordt En die critiek vinden we niet alleen in de groote verwaande wereld, zoo wijs in eigen oog maar dwaas bij God, helaas ook bij 's Heeren volk, ook in uw hart, bij zijne liefste kinderen. Welk een zondig gedoe I Welk een on redelijk bedrijf 1 Wat verwaande aanstel lerij. En nu moogt ge het in woorden niet altoos uitspreken, maar uw geest, uwe gedachten, uw gelaat, uw gebaar, uw humeur spreekt er van. Er is zoo weinig de strijd des geloofs om lijdzaam heid te oefenen en in stille berusting te volgen, zich te laten leiden ook door ongebaande wegen en woestijnen. Hoe komt het ook in uw leven, in uw critiek op God en Zijn doen, zonder het te willen misschien telkens uit, dat ook Gij den raad Gods verduistert met woorden zonder wetenschap. Zonder wetenschap, voor 't aangezicht van den alwijzen God, becritiseerend »de wonderheden desgenen die volmaakt is in wetenschappen. »Wij zullen niets ordentlijk voorstellen kunnen vanwege de duisternis.® »Ook waarlijk, God handelt niet godde- looslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet.® »Zoudt gij den zeer Rechtvaardige ver doemen Laat bij de kinderen des Heeren 't woord der vertroosting steeds meer plaats veroveren»Dien de Heere lief heeft, kastijdt Hij, en Hij geeselt een' iegelijken zoon »dien Hij aanneemt.® Laat die kas tijding niet in verband staan met eene bepaalde zonde, toch wel met d e zonde, met u w zonde. Laat ons dikwijls voor 't examen treden als Job, opdat we onze onkunde, kleinheid, nietigheid, onwaardigheid, zondigheid ons bewust blijven voor 't aangezicht van den Hoogen God. Laat Satan niet triumfeeren als wij in lijden zijn, maar zij het in onze bangste uren nog ons geloofsideaalGod te band haven in Zijn recht, en Hem tegenover Satans listig pogen tot Zijn eere te brengen. Zoo worden we tevens in ons geloof gesterkt, als zilver gelouterd, van ons kindschap verzekerd, voor den hemel bereid. Zaamslag. H. P. M. G. de Walle. Den 263ten September 1917 werd in de Zuiderkerk te Sneek een Friesche Gereformeerde ouderlingen-conferentie gehouden, welke uit nemend geslaagd is. Ruim honderd ouderlingen, eeDige oud-ouderlingen en predikanten waren tegenwoordig. Deze perzik smaakte naar meer en er werd dan ook besloten om indien de Heere de gelegenheid er toe geeft, het volgend jaar samen te komen te Leeuwarden. We vertrouwen wel, dat het niet gaan zal, als hier in Zeeland, waar op de eerste, welke reeds vóór enkele jaren gehouden is, nog geen tweede is gevolgd. De vraag kwam ook naar voren, of predikanten, die nu als gasten toegelaten waren, ook eigenlek niet als leden konden beschouwd worden, w\jl zjj toch ook leer- en regeer-ouderlingen zfjn. Óp die Conferentie werden twee Referaten geleverd. De eerste over „Het Huisbezoek" door dr. W. A. van Es, predikant te Leeuwarden en het andere over„Is speciale opleiding voor het ambt van ouderling ook noodig in verband met den eisch van het Bevestigings-

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 1