Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland
No. 4
32e Jaargang.
Vrijdag 25 Januari 1918
LIT HET WOORD,
Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg.
Vaste MedewerkersD.D. R. J. v. d. VEEN, J. D. WIELENGA, B. MEIJER, F. J. v. d. ENOE, A. A. v. SCHELVEN en F. W. J. WOLF.
Abonnementsprijsper kwartaal bij vooruitbetaling 50 cent.
PERSVEREENIGING ZEEUWSCHE KERKBODE.
Adres van de Administratie
Firma LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
ASOTIA.
Zöo iemand, dan heeft Paulu3 het leven
van de kinderen der menschen bespied
van alle zijden. Als man van fijnen aanleg
en rijke ontwikkeling heeft hij hetschoone
Grieksche en Roipeinsche leven van zijn
tijd, het rijk ontwikkelde cultuurleven van
zijn dagen, niet alleen oppervlakkig be
schouwd, maar met zijn denkenden geest,
door Gods geest verlicht, is hij er diep in
doorgedrongen.
Hij heeft het zoeken en streven van die
innerlijk arme Grieksche en Romeinsche
cultuurwereld gezien. Rij heeft het leven
der Grieken en Romeinen in hun amphi
theaters en arena's gadegeslagen. Hij heeft
die lichtzinnige volkeren in hun momenten
van extase bespied.
En op den bodem van dien beker der
bedwelming, die van hand tot hand rond
ging, heeft hij gezien bittere ellende,
bittere armoede de dood.
Juist in dat hoogopgevoerde cultuurleven
van zijn -tijd zag hij de diepe ingezon
kenheid van het menschelijke leven.
Het menschelijke leven had niet genoeg
aan zichzelf, maar zocht door allerlei
prikkels het bestaan van den mensch tot
een vreugdevol bestaan te maken. En
eenmaal dien verderfelijkèn wegingeslagen,
moesten natuurlijk de uitwendige prikkels
steeds scherper en prikkelender worden.
Paulus zag de groote armoede, die achter
die groote rijkdom en pralende pracht
van zinnentempels en zinnedienst ver
scholen lagde bittere armoede van het
onbevredigde, onverzadigde menschenhart,
die op den bodem van den beker der
wellusten was te aanschouwen.
En voor dat leven wil hij waarschuwen
waarschuwen de gemeente van Jezus
Christus, die een ander leven kent en een
ander leven deelachtig is. En daarom
schrijft hij wordt niet dronken in wijn, in
zinnendienst.
Sinds de tijden van Paulu3 is er veel
veranderd.
Het antieke Hellas en Rome zijn door
afgodendienst en zinnendienst ten gronde
gegaan. Als halfvergane ruines zijn de
schoone tempels door de opgravingen te
voorschijn gekomen, predikend in hun
böuWvallen aan het gekerstende Europa
Wie ver van U de weelde zoekt, vergaat
eerlang en wordt vervloekt.
Ontzagelijk veel is er sinds Paulus ver
anderd, maar in wezen is de mensch, de
gevallen mensch dezelfde gebleven.
Nog immer is de mensch er op uit om
door allerlei prikkeling zijn ingezonken
zondaarsleven te eleveeren.
We zien het in onze dagen, vol van
wilde jacht naar zingenot. Zonder God
levend, heeft de mensch niet genoeg aan
den arbeid zijner handen; aan de omge
ving, waaraan hij o, zoo spoedig gewend is.
Zonder God levend, zoekt de mensch
naar de prikkels der zonde- en zinnen-;
bekoring om zijn loven met zonneschijn'
en vroolykheid te verrijken.
Zonder God levend, mist de mensch het
zout in zich zelf, dat alleen zijn leven kan
bewaren voor verderf.
Zonder God levend, zoekt de mensch;
het in den dienst der zonde, in woelde en
pracht, in rijkdom en schittering, in de
begeerlijkheid des vleeches en de begeer
lijkheid der oogen en de grootschheid des
levens.
Ontzaglijk veel is er sinds Paulus ver
anderd, maar het zoeken der wereld naar
zinnengenieting en zondebekoring is het
zelfde gebleven.
De onherboren wereld zoekt de bedwel
ming van haar besef van ellende en van
haar gevoel van gemis van het ver
loren paradijs in de streeling der zinnen
cn de betoovering der zonde. De men3ch
bouwt zijn zinnentempels steeds schooner
en hooger. Maar Gpd is het, die op Zijn
tijd de puinhoopen me^Jaet stof der eeuwen
bedekt, en die ook in onzen tijd bózig is
de hoog opgetrokken cuUuurtempeJs -neer
te werpen en te vergruizen in het stof.
Maar juist omdat de mensch immer in
wezen dezelfde blijft is ook Paulus'„pre
diking, een prediking voor elke eeuw
wordt niet dronken in wijn, zoekt uw
levensbezieling niet in levensbedwelming,
want daarin is asotia.
In het oorspronkelijke staat er asotia.
Helaas is dat woord in de statenvertaling
door het nietszeggende, kleurloose woord
overdaad, weergegeven. Waarschijnlijk
heeft men het onschoone, maar veelzeg
gende Hollandsche woordonredbaarheid
willen vermijden, maar daardoor tevens
de kracht van deze vermaning veelszins
gebroken. Want dan eerst gevoelen we
den ontróerenden ernst van dit woord als
we verstaan, dat het oorspronkelijke woord
asotiaonredbaarheid, onvatbaarheid om
gered, onvatbaarheid om behouden te
worden, beduidt. Dat is het ontzettende
van het zich overgeven aan den zinnen
dienst der wereld, dat daardoor de vat
baarheid om behouden te worden hoe
langer hoe kleiner, hoe langer, hoe ge
ringer wordt. Elke cbristenjongeling, die
dien noodlottigen weg der wereld betreedt
is bezig de vensters van zijn levenshuis
toe te sluiten voor het licht van Gods
genade.
Elke christen-jongedochter, die dien
heilloozen weg opgaat, is bezig haar hand
los te wringen uit de hand van den
Heiland der wereld.
Elk mensch, die dat heilloos spoor der
wereld insloeg, maakt zich hoe langer
hoe onvatbaarder voor de redding zijner
ziel. De levenslamp van het woord Gods
gaat dan langzamerhand uit. Het heldere
schrift van de wet van God verbleekt dan
hoe langer hoe meer. De rechterstoel van
God wordt niet meer gezien. Hemel en
hel vernevelen en ten slotte wordt zulk
een leven gansch en al een prooi van
den satan.
De natuurlijke mensch zoekt het in den
dienst der zinnen, maar ook daarin is het
geluk niet te vinden. Eén oogwenk wordt
do ellende, de druk des levens niet ge
voeld, maar daarna is het juk des te
zwaarder om het te torsen.
Eén oogwenk ziet hij het brandmerk
van gevallene, verbannene uit het Paradijs
in de palm zijner hand niet staan, maar
slechts om het daarna op zijn bezoedelde
handen met des te meer ontzetting te
lezen.
Eén oogenblik geeft de bedwelming ver
lichting, één enkel moment* maar om
daarna uit de ontzettende zonderoes te
ontwaken met een gefolterd geweten en
een verscheurd hart.
In den dienst der zinnen is het zoo
gansch anders dan in den dienst van God.
In den dienst van God is hetdes avonds
is er geween, maar des morgens is er
gejuich.
Maar in den dienst der zonde is het
omgekeerddes avcnd?, des nachts, als
de duisternis de werken der zonde bedekt,
is er gejuich, de rauwe schaterlach der
wereld, maar des morgens is er geween.
Ëri" dit, dit is'het oritroërende van den
zondedienst dat daarin asotia is, dat hij
hoe langer -hoe meer onvatbaar maakt
voor de genade en dat hij voortdurend
verder van God afvoert
Ook de christen heeft voortdurend ver
nieuwing van kracht, voortdurend nieuwe
prikkels, nieuwe opwekkingen noodig.
Alleen dit is de groote tegenstelling met
de wereld. De christen zoekt die prikkels
niet in het lagere, in het zinnelijke, in
den zondedienst. De christen zoekt die
nieuwe krachten in het leven des Geestes,
door zijn hart op te hellen tot den wijden,
heerlijken hemel, door zijn leven open te
stellen voor de vruchtbaarmakende bedau
wing des Geestes. Daarom voegt Paulus
aan zijn vermaning toemaar wordt ver
vuld met den Geest.
Ongetwijfeld ook wij maken die inge
zonkenheid des levens mee door. Ook
onze ziel buigt zich menigmaal binnen in
ons neer. Ook ons hart kan zoo dor zijn
als een dorre, rulle akker. Alleen de ver
nieuwde bezieling wachten we niet van
de aarde. Geen Venus- of Bacchusdienst
kan ons verflenste leven met nieuwe glan
sen doen stralen. Dat vermag alleen de
Geest van God. Dat vermag alleen de
werking des Heiligen Geestes. Als die
Geest in ons woont en werkt dan is er
in onze ziel en in onze woning een gansch
ander leven te vinden dan het leven der
wereld.
Met enkele schoone trekken teekent
Paulus ons dat rijke Geestesleven, vol van
heilig enthusiasme.
Als de Geest Gods de harten vervult
dan worden bij het volk des Heeren ge
vonden de psalmen en lofzangen, die Gods
grooten Naam loven. Dan is er een ver
troosting, een opbeuring onderelkaar met
rijke liederen des Geestes. Dan zingen ze
elkaar bij beurten toe het heilige lied des
geloofs en het blijde lied der hoop en het
nieuwe lied der overwinning. Dan is het
enkel jubel, wat het hart vervult. Dan
zingen de vrijgekochten en geheiligden
den Heere psalmen in hun hart.
Dan zwijgen alle klachtendan ver
stomt alle geween. Dan is het enkel aan
bidding, dankende aanbidding voor Hem,
die ons in Christus heeft liefgehad.
Wat is er juist van dat hooggestemde
Geestesleven weinig te vinden in Gods
kerk op aarde 1 Wat is ons leven arm,
bitter arm 1 Wat bezitten we weinig van
dat heilig enthusiasme I
Zou de oorzaak hiervan ook kunnen
zijn, dat wij onze levensvernieuwing en
levensbezieling nog zoo menigmaal zoeken
in de dingen dezer wereld, in grovere of
meer verfijnde zinnendienst, in cultuur
aanbidding en schoonheidsvereering
Zou de oorzaak niet daarin liggen, dat
ook wij nog zoo menigmaal meenen de
prikkels der wereld noodig te hebben om
ons leven op te heffen?
En toch in dat alles is asotia. Dat alles
voert ons steeds verder van God af.
De waarachtige levensvernieuwing en
levensbezieling is alleen te vinden in de
gemeenschap van Hem, die de Oorsprong
en Onderhouder van alle leven is, in ge
meenschap met Zijn Woord, in gemeen
schap met Zijn Christus- en in gemeen
schap met Zijn Heiligen Geest.
de Kruijter.
KERKELIJK LEVEN.
Onrecht.
Afzonderlijke nummers 5 cent.
Advertentieprijs 10 cent per regelbij jaarabonnement van
minstens 500 regels belangrijke reductie.
UITGAYB TAN DE
Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot
uiterlijk Vrijdagmorgen te zenden aan de Drukkers
LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg.
Wordt niet dronken in wijn, waarin
overdaad (asotia) is, maar wordt
vervuld met den geest.
Efese 518.
Ia het nieuwe jaar de oude strijd. Niet
vreemd, gelukkig zelfs. Ik denk daarbij niet
aan den oorlog, welke steeds blijft aanhouden.
We weten ook, dat er allerwege een vurig
verlangen is naar vrede en we zouden den dag
zegenen, welke ons eindelijk den vrede bracht.
Allen, die nog gelooven, dat God de duisternis
formeert en het licht schept, wenden zich nog
voortdurend tot Hem met de bede. of Hij den
storm, welke de wateren der volkerenzee zoo
in beroering gebracht heeft, wil stillen, en we
waardeeren alle pogingen, welke er opgericht
zijn om de volkeren weer tot elkander te bren
gen. Neen, als we zeggen, dat het gelukkig is,
dat de oude strijd voortduurt, hebben we het
oog niet op de bloedige worsteling.
Ér is zooveel onrecht ook in ons eigen land,
in onze eigen omgeving. De mensch is nu een
maal zelfzuchtig. Hij denkt aan zich zelf, hij
zorgt voor zich zelf, hij werkt voor zich zelf
en is er steeds op uit om zich zelf te bevoor-
deelen. Wel wordt die zelftucht op allerlei
wijze gebreideld en kan ze zich niet altjjdzoo
krachtig doen gelden, als het in haar aard ligt,
maar zij is er toch en laat geen gelegenheid
ongebruikt voorbijgaan om te verkrijgen, wat
z|j wenscht. Over onze naasten bekommert de
zelfzucht zich niet en als haar gevraagd wordt,
hoe gaat het met hen, dan roept zij uitMoet
ik op hen letten, daar heb ik geen tijd en ge
legenheid voor. Ik heb wel iets anders te doen.
Het zou er mooi uitzien, indien ik de zorg
voor anderen ook nog op mij wilde nemen.
Neen, dit kan niemand van mij vergen. Het
gaat eenvoudig niet.
Zoo is nu eenmaal die zelfzucht en natuur
lijk tracht zij elk mensch in haar spoor vooruit
te drijven. Wie aan haar gehoor geeft, gaat
dan ook den weg, welken zjj wijst. Het is dan
ook niet vreemd, dat wie met aandacht op het
leven let, soms met Paulus de bange klacht
slaaktZij zoeken allen het hunne. De gevol
gen blijven niet uit. Wie alleen op eigen voor
deel bedacht is, begaat onrecht tegen ziju
naasten en daaruit vloeit voort, dat er in de
wetgeving van een land, in de regelingen van
een burgerlijke gemeente en nog meer in de
practijk onbillijke dingen voorkomen. Zoodra
dit duidelijk wordt, beginnen zij, die er het
offer van zijn, zich te verzetten en binden den
strijd er tegen aan. En dit is gelukkig. Op
deze wijze hebben de rechtsche partijen jaren
lang getuigd tegen het onrecht, dat bedrnv^n
werd tegen de ouders, die bezwaar hadden
tegen het neutraal onderwijs; op dez*
hebben de geringere volksklassen zich verzat
tegen de privelegiën, welke bij de wet gewaar
borgd waren aan de aanzienlijken. En die stryd
blijft noodig ten allen tijde, omdat er altijd