Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland 32e Jaargang. Vrijdag 11 Januari 1918 No. 2 UIT HET WOORD. Redacteuren Ds. L. BOUMA te Middelburg en Ds. G. F. KERKHOF te Oost-Souburg. Vasts Medewerkers0.0. R. J. v. d. VEEN, J. 0. WIELENGA, 0. MEIJER, F. J. v. d. ENOE, A. A. v. SCHELVEN en F. W. J. WOLF. Abonnementsprysperkwartaal bij vooruitbetaling 50 cent. Afzonderlijke nummers 5 cent. Advertentieprys 10 cent per regelb\j jaarabonnement van minstens 500 regels belangrijke reductie. UITGAYB YAN DE PBRSVERBBN1GING ZEBUWSCHB KERKBODE. Adrew van de Administratie Firma LITTOQIJ OLTHOFF, Middelburg. Berichten, Opgaven Predikbeurten en Advertentiën tot uiterlijk Vr ij dagmorgen te zenden aan de Drukkers LITTOOIJ OLTHOFF, Middelburg. VOORTTREKKEN. Zeg- den kinderen Israëls, dat zij voorttrekken. Exodus 1415b. Met wat vreugde en blijdschap zal door het bevrijde Israël den weg naar Kanaan zijn ingeslagen. Van Sukkoth uit zette het groote leger der Israëlieten zich in beweging en bereikte na de eerste dagmarsch Etham. De tenten werden opgeslagen. De eerste nacht zou doorgebracht worden in de tenten, besche nen door den vuurgloed van de vuurkolom, die zich, als symbool van Gods tegen woordigheid, boven het leger verhief. Den volgenden morgen zou hun voet het zand van de woestijn van Etham drukken. In een omtrekkende beweging zouden ze de roode zee passeeren over de tegenwoor dige landengte van Suez. Zoo liep de rechte weg. Zoo schreef het verstand het voor. Het kon niet anders. Zoo liepen de groote heirwegen, die Egypte met Azië verbonden. En toch zoo ligt de weg, die God aan Israël wijzen zou niet. Reeds aanstonds moest Israël het ondervinden dat de weg der verlossing geenszins een rechte weg is, geen geefïende en gebaande, maar een kromme, hobbelachtige, waarop de Heere en de Heere alleen zijn volk kan behouden. De Heere zeide tot MozesSpreek tot de kinderen Israëls dat ze wederkeeren, terug- keeren van Etham en zich voortbewegende langs den westelijken oever van de roode zee zich legeren voor Pi-Hachiroth,tusschen Migdol en tusschen de zee voor Baal-Zefon, aan de zee. Wonderlijker bevel Gods was er schier niet in te denken. Een bevel gansch en al indruischend tegen alle gezond verstanden gewoonte. En wellicht daarom, om het raadselachtige eenigszins weg te nemen en de geloofsgehoorzaamheid niet al te zeer op de proef te stellen, gaf de Heere de reden, waarom Hij alzoo met zijn volk handelde, er bij op. Farao zou meenen dat het volk des Heeren den weg bijster was en als in een val ingesloten was, tusschen de zee in het westen en hooge bergen in het zuiden en oosten. En zijn lust zou boven komen om dat volk terug te drijven en het opnieuw te knechten. En in dien weg zou God zich verheerlijken aan Farao en al zijn heir. Alleen de wijze waarop hield God voor hen nog verborgen. Na deze explicatie is deze weg voor Israël niet te wonderlijk. En hierin betoont het het volk der verkiezing te zijn, dat de wolkkolom en de vuurkolom volgt, waar ze ook henen trekt. Ze deden alzoo. De groote heir weg van Egypte naar Azië werd verlaten en in plaats van de roode zee noordwaarts om te trekken, bewegen de gelederen van Israël zich langs de westkust van de roode zee, totdat ze gekomen zijn te Pi-Hachi- roth van Baal-Zefon, aan den oever der zee. De tenten werden andermaal opgeslagen. De vuurkolom begint bij het vallen van den avond haar schijnsel over de tenten- rijen uit te zenden. Het is alles rustig in het groote leger van Israël, dat zich daar bij Pi-Hachiroth heeft gekampeerd. Schildwachten zijn uitgezet. Maar de rust duurt niet lang, weldra is alle man te hoop geloopen op het gerucht dat Farao met Egypte's geduchte strijdmacht hen achtervolgt. De angst maakt zich van de Israëlieten meester. Hoe zal hun lijden verdubbeld worden als ze straks geketend naar Egypte worden teruggevoerd. Aan vluchten valt niet te denken. Vóór hen verheft zich een hoog gebergte, welke toppen nog even verlicht worden door het licht van de vuurkolomaan hun linker hand bruischt de zee en rechts van hen beletten niet minder hooge bergen den doortocht. Het geraas van de strijdwagens komt steeds nader en nader en de benauwing des volks wordt steeds grooter en grooter. o Israël, dat zoo pas in geloofsgehoor zaamheid den weg naar Pi-tIachiroth inge slagen heeft vergeet thans zijn God. Hun oog dwaalt van de vuurkolom, die daar zoo rustig en zeker boven het leger zich verheft, af. De vrees neemt de overhand en bant alle geloof en vertrouwen uit de ziel. Ze beginnen tegen God te murmureeren. Ze beginnen tegen Mozes op te staan en zeggenHebt gij ons daarom, omdat er in Egypte gansch geen graven waren, wegge nomen, opdat wij in deze woestijn sterven zouden. Mozes hart is standvastiger. Hij weet het, God zal zijn volk niet doen omkomen. Hij weet het, God zal zich in dezen weg verheerlijken. Maar toch, ook de wijze, waarop God dat doen zal, is voor hem verborgen. Mozes is een held Gods tegenover het volk. Hij troost hen en bemoedigt hen. Hij zegt: De Heere zal voor ulieden strijden en gij zult stil zijn. Maar als hij in zijn veldheerstent alleen is, als geen menschenoog hem bespiedt, dan werpt hij zich op de knieën en roept tot God om uitredding. En op dat roepen uit de angst zijner ziel luidt het antwoordwat roept gij o Mozes tot Mij Thans is het de ure niet om te vreezen en wankelmoedig te zijn. Heb I k u in dezen weg niet gebracht Ben Ik de Heere dan niet de machtige om u uit te helpen o Mozes voor Uw volk en voor u is er slechts ééa ding noodigin dezen nood op M ij te vertrouwenin deze benau wing uw weg op M ij te wentelen Zeg den kinderen Israels dat ze niet versagen, maar dat ze voorttrekken en hef gij uw staf op over de zee en geleid mijn volk door het pad, dat Ik hen zal banen. Ziet niet elke geloovige in dat aarze lende, van angst roepende volk, ingesloten aan alle zijden en vervolgd door zijn vijanden, menigmaal zijn beeld geteekend O ik weet het zoo is uw beeld niet immer. De Heere maakt de baan voor onzen voet ook menigmaal effen en Hij brengt ons ook menigmaal in de ruimte en vervult dan ons hart met Zijn lof. Maar toch, de weg, waarop God zijn Israel leidt is niet immer de rechte weg, de heirbaan der wereld, de weg van voor spoed en geluk, maar is menigmaal een kromme, afwijkende weg, heenvoerend naar de woestijn, naar een oord der be nauwing. Dan ziet ge uit naar uitkomst. Maar van voren en ter zijde is de weg om te ontkomen u afgesneden en van achter wordt ge bestookt door uw vijan den, die u hoonend toeroepenwaar, waar is nu uw God? Kent gij de tijden niet in uw leven, waarin uw ziel klaagt mijn weg is voor den Heere verborgen en mijn recht gaat voor mijn God voorbijwaarin uw hart treurt: zou God zijn gena vergeten, nooit meer van ontferming weten Kent gij de bange uren niet, waarin alle hoop u ontzinkt, alle troost verre van u is, waarin de lamp der vreugde is uitgedoofd in uw ziel, waarin de toekomst zoo donker schijnt en waarin uw oog enkel staart op onbeklimbare rotsgeberg ten en op de met den dood dreigende golven der zee? Heeft God u nooit iets doen zien van de donkerheid van _uw schuld en zonde, als bergen zich verhef fend hemelhoog? Heeft God u nooit iets doen zien van de donkere golven van de zee van den eeuwigen dood, die aan uw voeten spoelden? Ook toen toch lichtte voor u, die in Christus zijt, de vuurkolom boven u en stond in uw levensboek geschrevenDe Heere zal u niet vergeten en verlaten. Maar ge deed als Israel. Uw oog dwaalde van die vuurkolom af. Uw oog zag alleen op den wind en de baren en uw geloofs moed en uw geloofsgehoorzaamheid begon te wankelen. Als onze ziel zich zoo neerbuigt binnen in ons, verbijsterd door den rampspoed der tijdenals ons oog niets ontwaart dan benauwing aan alle zijden of als leed en druk onze veerkracht gansch en al dreigt te breken, dan is het noodig, dat God het ons laat toeroepenzeg den kin deren Israels dat ze voorttrekkendan is het noodig dat we op die roepstem weer opstaan uit onze vertwijfeling en vertrou wend weer leggen onze hand in de hand onzes Gods. Dat vertrouwen, zelfs in de donkere wegen, beschaamt nimmer. We zien het aan Israel. Op de roepstem van Mozes gaan ze vol geloofsvertrouwen op de donkerheid in waarin God hen gebracht heeft. Zie de zee wijkt voor hun voet. De wateren verhellen zich tot twee kristal lijnen muren, ter rechter- en ter linker zijde. Angstverwekkend stapelen zich de woedende golven bergen hoog op. Ze zijn in hun woede ingetoomd door den Almach tige. Hun oog is onafgebroken gericht op de vuurkolom, die hen voorgaat. Al wat ze bezitten, hun vrouwen, hun kinderen, al hun schatten zijn besloten in dat water graf. Hoe zal toch menig hart hebben gebeefd. Indien die watervloeden zich eens neerstortten, hoe zou gansch Israel om komen, zonder dat één snik schier werd gehoord. Maar geen nood. Israels God sluimert niet en slaapt niet. Geen kwaad zal hen genaken. Hij, die hen in deze donkerheid gebracht heeft zal er hen ook uithelpen. Daar breekt de morgenstond aan. De eerste stralen verlichten de kirm en Israel is gered. De laatste van dat groote leger heeft den anderen oever bereikt. De wateren komen in beroering en in de neerstortende golven vindt de trotsche wereldmacht van Egypte haar graf. En alzoo is de ervaring van de Kerk Gods aller eeuwen. Indien we in de don kere wegen maar opstaan uit onze moe deloosheid, maar luisteren naar de stem van onzen Heiland, die te midden der stormen en orkanen ons toeroeptvreest niet, I k ben het. Iadien wij maar aflaten van het twisten met onzen Schepper en Formeerder en slechts voortgaan op den weg, dien Hij wil dat we bewandelen, ziende op den Oversten Leidsman en Voleinder des geloofs, dan zal Hij ons geleiden. Zijn woord, Zijn trouw, Zijn onwankelbaar verbond staan daar borg voor. Wie maar den goeden God laat zorgen, En op Hem hoopt in 't bangst gevaar, Is bij hem veilig en geborgen, Dien redt Hij godlijk, wonderbaar: Wie op den hoogen God vertrouwt, Heeft zeker op geen zand gebouwd. Oostkapelle. De Kruijter. Looft den Heere mijne ziel en al wat binnen in mij is Zijnen heiligen naam Psalm 103 1. Met een woord van dankbare herinneriug, ootmoedige schuldbelijdenis en hoopvol ver trouwen besluit ik deze gedachtenisrede. 1. Allereerst een woord van dankbare her innering aan de daden Gods, die wij thans in het midden Zijns tempels herdenken. God heeft mij langs Zijn eigen wonderweg tot de H. Bediening gebracht, waarnaar ik van kindsbeen af verlangde. In het jaar 1869 was de vereeniging geslo ten tusschen de destijds bestaande Gerefor meerde Kerken in Nederland en de voormalige Afgescheidene Gereformeerde gemeenten. Op de Synode te Middelburg, waar dit heugelijk feit plaats vond, werd besloten dat voortaan al de dienaren des Woords aan de Theologische School te Kampen opgeleid zou den worden. Met ons, namelijk ds. M. v. d. Mast, L. M. A. Scheps en meer dienaren werd een uitzon dering gemaakt, wijl van de zijde der Gerefor meerden was bepaald, dat wij bij wijlen den WelEerw. heer ds. W. G. Smitt te 's Gra- venhage opleiding in de praktische vakken der H. Theologie zouden ontvangen. In Augustus 1869 ging ik dan naar 's Gra- venhage en de weg om den wensch mijns har ten te verkrijgen, was door God geopend. Met innig genoegen denk ik nog na zoovele jaren aan de goedheid Gods, die onzen onver- getelijken en nu gezaligden leermeester, in staat stelde om van ons te maken wat er door Gods kracht van ons geworden is. 26 Mei 1870, een half jaar dus na mijne komst te 's Gravenhage, zond mijn leermeester mij naar 's Gravenzande om op den hemel vaartsdag 2 malen te prediken. Ik ging henen in de mogendheid des Heeren en slaagde boven bede en wenschen. Nu was het prediken bijna iederen Zondag, somtijds driemalen op een dag, zoodat ik al meer dan 100 maal had gepredikt, voor ik in 1882 te Leerdam werd bevestigd. Het was een andere tijd als nu en dus wa ren de omstandigheden anders. In October 1871 deden we examen voor de Commissie der vroegere Geref. Kerken en in Februari 1872 voor de classis Gorichem, voor beide met goeden uitslag. Ik zeide dat het esn andere tijd was en dat dus de omstandig heden anders waren. Een enkel staaltje moge dit bevestigen. Als thans een candidaat examen doet voor de classis, moet hij een gedeelte van een preek voorlezen die h\j wellicht al meermalen heeft gehouden. M\j werd gezegd door ds. W. Sieders, toen Praeses der classis, nu nog predikant te Vlaardingen, dat ik na een half uur moest prediken over Openbaring 22 17. Ik voeg

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1918 | | pagina 1