Het Kerkelijk gezang. Een wonde plek. Zendingscollecte. Het daghet in het Oosten. Pinkstercollecte. Op naar „Welgelegen" over de redenen, welke naar hun meening daartoe drongen, en ook hadden zy de gronden aangegeven, waarop zij dit verzochten. Hier over is een uitnemend Rapport verschenen. Het voorstel is niet verder behandeld. De Hoog leeraren verklaarden zich bereid hun voorstel terug te nemen, indien al wat betrekking had op deze zaak in de acta werd opgenomen. En zoo is het geschied. Uit deze mededeeling is duidelijk, dat er zich nog iets roert en ofschoon het niet behoort tot de dingen, welke dadelijk om voorziening roe pen, toch komt het te zijner tijd wel weer aan de orde. Wanneer we echter letten op den langen duur, waarin deze zaak reeds de aan dacht getrokken heeft en de weinige resultaten, welke alle arbeid opgeleverd heeft, dan is het niet zoo gewaagd om te zeggen, dat de ver langde wijziging nog wel eenige jaren uitblijven zal. Eerst als het volle licht opgegaan is over den oorsprong, den aard en den omvang van het gezag der Hooge Overheid, dan kan men de hoop voeden, dat er ook verkregen zal zijn het rechte inzicht over de roeping, welke de Hooge Overheid heeft in betrekking tot de Kerk van Christus. Er heerscht nu echter nog een verscheidenheid van zienswijze, welke tot groote bedachtzaamheid nopen moet. Is het nu een bewijs, dat de Geref. Kerken niet genoeg meeleven met haar tijd, waar zij inzake de belijdenis niet verder gekomen zjjn De een zegtwy hadden al lang een nadere formuleering van de waarheden moeten hebben, welke in 't gedrang geraakt zijn. Denk slechts aan de tegenstelling van Schepping en Evolutie, van de Schrift, door Gods Geest ingegeven en de hedendaagsche Schriftkritiek, van het huwelijk als Goddelijke instelling en vrije liefde en wat dies meer zy. Een ander beweert, er is geen bepaalde noodzakelijkheid om thans een aan vulling te geven. Eensdeels omdat er in de kerken zelve geen verschil van gevoelen heerscht en anderdeels omdat onze belijdenisschriften zich duidelijk genoeg over deze zaken uitge sproken hebben. Heel de wereld kan weten, wat de Gereformeerde Kerken in betrekking tot deze waarheden gelooven. En het schijnt wel, dat thans verreweg de meesten er zoo over denken, want de stemmen die opgingen voor een groote uitbreiding vonden blijkbaar niet veel weerklank. We kunnen derhalve verklaren, dat de Geref. Kerken als zoodanig geen nieuw licht verspreid hebben over de geloofswaarheden en dat we met onze belijdenis nog even ver yjjn, als wy reeds in de zeventiende eeuw waren gekomen. We hebben in dit opzicht geen winst te boeken. Wanneer we echter vragen, of onze oude belijdenis in steeds breederen kring bijval vindt, dan kunnen we met erkentelijkheid aan den Voleinder des geloofs een bevestigend antwoord geven. Niet alleen, dat de Geref. Kerken reeds een aanzienlijke plaats hebben ingenomen in ons klein land, maar ook zijn er velen buiten haar, die in de belijdenis de uitdrukking van hun geloof vinden. Denk hier vooral aan de Confessioneele vereeniging en de Geref. Bond in de Hervormde Kerk, welke een grooten in vloed uitoefenen. Wie hadden kunnen denken, dat deze belijdenis zulk een waardeering zou hebben gevonden. Er is een ijver ontwaakt om de Belijdenis hoog te houden en haar kennis te vermeerderen, welke weldadig aandoet en de hoop wekt, dat zy nog in ruimer kring bijval zal vinden. Ofschoon de strijd, welke ontbrand is in de Herv. Kerk over de schrapping van „Geest en hoofdzaak", niet rechtstreeks gevoerd wordt voor de Geref. Belijdenis, toch leert het ons, dat velen beginnen te begrijpen, dat een kerk, welke nog prijs stelt op den naam van Christe lijk, niet straffeloos kan toelaten de loochening en de bestrijding van de voornaamste grond waarheden van het evangelie. We zullen ons niet uitlaten over de verwachting, welke we van deze beweging koesteren, en zeggen alleen dat het verblijdend is, dat er een poging ge waagd wordt om eenige perk te stellen aan hen, die van een Christelijke belijdenis bijna niets meer overgehouden hebben. Bouma. XVI. Een goed Gereformeerd christen neemt tot richtsnoer voor zijn kerkelijk leven, wat Gods Woord hem leert En dat geldt ook voor het Kerkelijk gezang. Ons bleek reeds uit de uit spraken van Paulus in Efeze 5 19 en Coloss. 3 16, dat de apostel uitging van de veron derstelling, dat in de eerste Christengemeenten behalve de O. T. psalmen ook N. T. vrije lie deren werden aangeheven. Dr. A. Kuyper wijst in zijn boek „Onze Eeredienst" opbladz. 55, 56 ook op hetgeen geschreven staat in 1 Corinthe 14 26: „Wanneer gij samenkomt, een iegelijk van u heeft hij een psalm, heeft hij eene Iter, heeft hij eene vreemde taal, heeft hij eene openbaring, heeft hij eene uitlegging, laat alle dingen geschieden tot stichting" en zegt daarvan o. i. terechtdaar kan de uit drukking heeft iemand een psalmblijkens het duidelijk verband niet beteekenenindien iemand een psalmvers in de gedachten komt, en hjj geeft dit op. Dit kan niet, omdat hier sprake is van charismata, d. i. van geestelijke gavenomdat er gesproken wordt van het zwij gen van de anderen, onderwijl er één spreekt, en overmits hier gehandeld wordt over eene profetische gave in de Gemeente, d. i. van een gave om onder de bezieling van den Heiligen Geest in het midden der gemeente op te staan, en hetzy hemelsche klanken, hetzij in pro fetie, hetzij in dichtmaat lovend en dankend te getuigen. En evenzoo kunnen „psalmen, gezangen en geestelijke liederen" in Ef. 519 niet slaan op de verschillende opschriften der Psalmen, maar doelen op vrije geestesuiting. Iets, waarbjj wel in het oog worde gehouden, dat in 1 Cor. 14 van extraordinaire gaven des Geestes sprake is, en dat in Ef. 5 19 gehan deld wordt van een nog apostolische gemeente, waaruit men allerminst tot de Gemeente van thans concludeeren mag". Het zou dus niet zóó moeten toegepast wor den op de kerken van onzen tijd, dat daarin een ieder die met poëtisch talent begaafd ware, maar eens opstond om een vrij geestelijk lied voor te dragen, maar er is toch evenmin ge grond bezwaar tegen het aanheffen van een vrij lied door de gemeente, wanneer te voren de kerken in hare meerdere vergadering heb ben uitgemaakt, dat de inhoud van zulk een lied geheel overeenstemt met de uitspraken der Schrift en onze Gereformeerde belijdenis. Voor ons moet althans vast staan, dat Paulus in 1 Cor. 14 26 niet spreekt van Oud-Testa- mentische psalmen. Dat denken sommige Schriftlezers wel, maar 't is eene misvatting, die bij dieper doordenken niet langer vermag stand te houden. De zuiver Gereformeerde theoloog Zanchius heeft eene schoone praktische verklaring ge schreven op den Brief aan de Efezen. In die verklaring geeft hy niet alleen de woordelijke overzetting en uitlegging van den tekst en daarnaast eene dogmatische uiteenzetting van de waarheden er in vervat, maar hy lascht er gedurig tusschen in heele opstellen, Gerefor meerde beschouwingen over bepaalde onder werpen, waarvan in den tekst door den apostel sprake was By Efeze 5 19 wordt zoo door Zanchius geschreven eene verhandeling over het kerkelijk gezang, die juist omdat ze van onverdachte zyde komt, voor ons van groot gewicht is. In de bekende uitgave van wijlen prof", dr. A. TI. de Hartog is ze te vinden in deel II blz. 289 onder den titel: „De Musica in Ecclesia", d. i.over de muziek in de kerk. Volgens Zanchius' verklaring mag hier even goed gedacht worden aan liederen in de open bare saamkomsten der geloovigen als aan die gezongen werden in de huisgezinnen. Trouwens die scheidslijn moet in den apos tolisch en tyd zeker niet scherp getrokken wor den. Bekend is dat de geloovigen in den be ginne geen kerkgebouwen hadden, maar juist in het huis van dezen of genen christen saam- vergaderden. De bijeenkomsten der gemeente droegen vaak nog een zeer huiselijk karakter. En in zulke saamkomsten was het aanheffen van geestelijke liederen, uit den boezem der Christen-gemeente geweld, iets zeer gewoons. Zanchius acht dan ook het zingen van vrye liederen geenszins af te keuren. Wat den in houd betreft, schryft hy, mogen in de kerk niet anders gezongen worden dan psalmen of liederen welke in de Heilige Schriften vervat zyn, als saamgesteld door den Heiligen Geest. Dat staat by hem als echt zoon van Calvyn uit die dagen voorop. Maar dan voegt hy er toch aan toe: „En geestelijke liederen, door men- schen saamgesteld, mogen niet lichtvaardig worden toegelaten tenzy men overtuigd is dat ze geheel overeenstemmen met den Woorde Gods. Want wanneer ze eenmaal toegelaten zyn en door allen gezongen worden, dan kun nen ze later niet zoo licht meer afgeschaft worden en niet dan met beroering des volks want dan zyn ze zoo ingeworteld in alle harten, dat men er aan gehecht is. Ook gebeurt het, dat die liederen wanneer zy tot kerkelijk ge bruik worden aanvaard, soms iets bevatten wat allen toeschijnt zuiver en vroom gezegd te zynmaar nadenkend bemerkt men, dat het toch niet zoo goed en rechtzinnig was uitge drukt. En dan heeft zoodoende het volk een valsche leer ingedronken, welke niet zoo ge makkelijk meer kan worden afgelegd. Het zou daarom verkieselijker zyn, indien eenvoudig slechts datgene gezongen werd, wat in de Hei lige Schriften vervat is. Intusschen veroordeel ik niet de gewoonte der kerken slechts beweer ik, dat ik het niet goedkeuren kan dat ge dichten en hymnen van eenigen dichter, hoe voortreffelijk hy ook moge zyn, zoo maar lich telijk en lichtvaardig onder de kerkelijke ge zangen toegelaten worden. Wjj bezitten in de Heilige Schriften genoegzaam vele en ook zeer schoone liederen." Hiermee is door Zanchius juist het fyne puntje aangeraakt. Het is niet af te keuren dat in de kerkelijke samenkomsten vrye lie deren worden gezongen. Maar de kerken zeiven hebben terdege te wakendat door het vrye lied geen verkeerde leer worde geimporteerd. Evengoed als de kerken in ons land er voor hadden moeten waken, dat door de berijming der Psalmen geen vreemde leer op de lippen des volks werd gelegd. Datzelfde gevaar ligt ook aan de deur, wan neer andere Schriftgedeelten in rym gebracht worden om door de gemeente te kunnen ge zongen worden. Nadruk moet dan ook in Zanchius' redeneering vallen op het lichivaar- diglijk Wanneer wjj mochten komen tot vermeer dering van het aantal Gezangen achter onzen Psalmbundel, dan zouden wy als Gereformeerde kerken vóór alle dingen de overtuiging moeten hebben en uitspreken, dat in die Gezangen elke gedachte en uitdrukking overeenstemt met den Woorde Gods. Dat moet zjjn conditio sine qua non (d. i. onvermijdelijke voorwaarde). In een periode van geestelijke inzinking en verwatering als op het einde der 18de eeuw in ons Vaderland zich voordeed, verkeeren de kerken niet in de gewenschte conditie om een aantal gezangen aan de kerken in handen te geven. Maar in kerken, die gelyk thans by ons 't geval is hare belijdenis kennen en be leven en handhaven en de op te nemen ge zangen eerst aan een grondige keur zouden onderwerpen, zou tegen eene uitbreiding van het aantal vrije liederen geen dogmatisch be zwaar althans kunnen aangevoerd worden. In dat opzicht zouden we zelfs van onze Gerefor meerde kerken in ons land op dit oogenblik met goed recht iets goeds kunnen verwachten. En vandaar dat het wel te begrijpen is, dat juist in onzen tijd, velen aandringen op meer kerkelijke vrye liederen dan we nu hebben, vooral met het oog op het gezang der gemeente op hare christelijke hoogtijden. Kerkhof. In de „Klundertsehe Kerkbode" wordt een wonde plek aangewezen in ons Gereformeerd kerkelijk leven. Men kan in vele gemeenten de klacht hooren, dat leeraars of opzieners zoo weinig doen aan ziekenbezoek. En dan blijkt by nader onderzoek, dat vaak daarvan niet de ambtsdragers, maar de gemeenteleden zeiven de schuld dragen. We achten het volgende stukje dan ook wel de behartiging waard „Is iemand krank onder it?" „Gods Woord heeft raad voor alle omstan digheid. Geen geval kan zich voordoen zóó zonderling, of in de- Schrift ligt de aanwijzing hoe te handelen. Men meent weieens, dat men in een toestand geraakt is, waarover het Woord zwygt. Maar daarin vergist men zich. Men heeft de fout hierin te zoeken, dat men niet diep genoeg in het Woord is doorgedron gen, anders zou men vanzelf de aansluiting op zyn gesteldheid vinden. Of ook roept men by onderzoek van Gods Woord niet genoeg de verlichtende werking des Heiligen Geestes in. De Schrift bevat recept voor alle kwaal, schaft advies in alle moeielykheid. Wanneer die Schrift daarom ons richtsnoer is, gaan we veilig. Ook door en voor onze kranken worde dat bedacht. De apostel Jacobus schryft (4 14) „Is iemand krank onder u? dat hjj tot zich roepe de Ouderlingen der gemeente en dat zjj over hem bidden". Deze wenk wordt nog al eens veronachtzaamd. Niet, dat men Ouderling of Predikant niet gaarne bjj zich ziet. O, dat wel. Maar men laat hem niet roepen, zooals toch Jacobus aan beveelt. Men overlegt bij zichzelfzjj zullen wel van mjjn ziekte gehoord of het aan het een en ander gemerkt hebben. Toch komt men daarmee in een groote ge meente als de onze wel eens bedrogen uit. Het is wonderlijk, hoe allerlei berichten en geruchten de ronde doen en de tjjding, dat iemand ziek is, u soms niet bereikt. Daarom sla een ieder den weg in, door den Heere bevolen. Wordt gjj of een uwer huisgenooten krank, zend dan even naar een der wjjkouderlingen of tot den predikant het verzoek om tot u te komen en voor den zieke te bidden. Wie dit nalaat, heeft natuurljjk geen stof tot klagen. Hjj voege zich tot gehoorzaamheid aan Gods getuigenis. En hjj zjj ervan verzekerd, dat zoowel ouder lingen als leeraar van harte bereid zjjn het aangezicht des Heeren voor den ljjdende te zoeken Een dergeljjk euvel wordt veel aangetroffen. En er komt soms nog de begeerte bjj om op ambtsdragers aanmerkingen te kunnen maken, terwjjl gemist wordt de hartelijke begeerte naar het ondersteunend gebed tot God. Als iet hart dorst naar een troostwoord en naar een broederlijke voorbede, dan weet men wel een briefje of boodschap te bezorgen aan het adres van dominee of opziener. Het mediejjn van Jacobus worde gebruikt en de geestelijke gezondheid van ^ons gemeen telijk leven zal er door rjjzen. Kerkhof. ZENDING. Op Pinksteren vraagt de Heere uw dankoffer voor genoten zegeningen. Geeft niildeljjk van het uwe voor den arbeid in Gods Koninkrijk. Een opwekkend woord is waarljjk niet noo- dig in deze dagen. Wat is ons volk en wat zjjn met name onze landbouwers beweldadigd Worde het ook gezien in de milde gaven op s Heeren altaar gelegd. Onze verwachting is, dat dit jaar de opbrengst der Pinkstercollecten die van vorige jaren overtreffen zal. De Heere neige alle harten tot milddadigheid en geve ons een rijken Pinksterzegen. Die twee gaan saam. Een zelfzuchtig of gierig hart is niet ont sloten voor de gaven des Geestes. Wèl een liefdevol en offervaardig hart. De zegenende ziel zal vet gemaakt worden. In de „Klundertsehe Kerkbode" van 15 Mei j.l. komt het volgende voor ons zeer belang rijke bericht voor Eigen Zending". „Onze Kerk bracht ter tafel van de Clas- sicale vergadering het voorstel, dat de Kerken in Noord-Brabant en Limburg een vast accoord zouden aangaan met de Zeeuwsche Kerken inzake de Zending on der de Heidenen en Mohammedanen. Met algemeene stemmen nam de classis dit aan en besloot het te bepleiten op de Provinciale Synode. Vindt dit voorstel ook daar een goed onthaal, dan krygen Noord-Brabant en Limburg een eigen Zending in combinatie met Zeeland. Daarmede zou de toestand vanzelf ge zonder worden. Onze provincie mag er op den voortduur geen vrede mede hebben uitsluitend te offeren voor de Generale Kas. Zoo komt het Zendingsbevel van onzen Heiland niet tot zjjn recht." Over de actie van Klunderts Kerkeraad ver blijden we ons ten zeerste. Uit zjjn eigen boezem kwam nu het verlangen op naar saam werking met Zeeland. Reeds zoo dikwerf ging er van onze Zendingsdeputaten een poging uit om met de Brabantsche Classes saamwerking te verkrjjgen, doch telkens helaas tevergeefs. Nu een classis in N. Brabant zelf de koe bjj de horens heeft gepakt, belooft dat wel iets voor de toekomst. Aan de wakkere verdedi ging van een ijverig Zendingsman als Dr. Hepp dien we op onzen Walcherschen Zendings dag hopen te hooren zal het niet liggen, als de saamwerking nog uitblijft Onze Zeeuw sche Kerken zien met spannende belangstelling de beslissing te gemoet van Brabants particu liere Synode. We zouden die kerken, ook in haar eigen belang willen toeroepenGrjjpt, als 't rjjpt! Kerkhof. De Pinkstercollecte wordt onder benarde omstandigheden gehouden. Of deze sterken in vloed zullen hebben op het bedrag der giften? Noodig is dit zeker niet. Wel zjjn er velen, die, hoe gaarne zjj ook zouden willen, niet hun gewone bjjdragen kunnen offerenmaar anderzjjds zjjn er ook zeer velen, die niet alleen 't zelfde kunnen geven als vorige jaren, doch ook meer, veel meer. Menigeen heeft van den oorlog „geprofiteerd'', goede zaken, groote winsten gemaakt. Bljjke dit nu ook uit de Pinkster collecte Wjj staan, indien de Heere ons blijft zegenen, voor klimmende uitgaven. Nog altyd moet zelfs nog de eerste hand aan den medischen dienst worden gelegdop het pad van den schooldienst hebben wjj onze eerste schrede gezetde vermeerdering van Zendingsposten eischt ook meerdere helpers enz. Het vorig jaar bracht ons zeer zeker een niet onbelang rijk batig slot maar dit kwam ook vooral hierdoor, dat wjj wegens den oorlog zoo sterk mogeljjk bezuinigd hadden, en eveneens den bouw van een pastorie hadden uitgesteld, (ds. Merkelyn woont nu in een huurhuis). De Pinkster-collecte maakt een zeer belang rijk deel van onze Zendings-inkomsten uit. Onderscheidene broeders en zusters, die niet gaarne een vaste jaarlyksche contributie geven, storten steeds wat zjj begeeren te geven in deze collecte. Geen collecte wordt er in onze kerken gehouden die meer opbrengt dan die op Pinksteren. Zjj er dan ook ditmaal veel gewilligheid en offervaardigheid De laatste berichten van onzen Zendeling zjjn zeer bevredigend. De Heere zegent zjjn arbeid boven bidden en denken. Laten onze Zeeuwsche kerken hem en de zjjnen, ook de helpers en de overige christenen, in het bijzonder op Pinksteren gedenken in den gebede. Want de Nieuw-Testamentische priesterschare doet beide: zjj offert èn zjj bidt! J. D. wlelenga. De Weledelgeb. Heer A. M. Peman Kake- beeke was zoo vriendelijk en welwillend op verzoek van de Classicale Commissie, die in geheel Zuid-Beveland geen doeltreffender en geschikter terrein zich kon voorstellen, opnieuw zjjn boomgaard, aan den Kloetingschen straat weg af te staan ten dienste van onzen Zen dingsdag, te houden op Maandag 24 Mei a. s. den Tweeden Pinksterdag. Ook met het oog om aldaar een Zendings bijeenkomst in Gods vrjje en ryke natuur te houden, draagt deze hoeve (pachter dhr. P. Scheele) terecht den naam „Welgelegen". Het is een waar geestelijk genot aldaar Gods groote daden inzake de uitbreiding van zjjn Koninkrijk onder Heidenen en Mohammedanen te herdenken. En we hebben er de ruimte Niet slechts honderden, maar duizenden kun nen er zich scharen rond de sprekers, die voor ons hopen op te treden, om onze Zendingsliefde en actie aan te vuren door ons te wjjzen op de heerljjke vruchten die reeds werden ver kregen en ons te herinneren aan onzen duren plicht om den aangevangen arbeid met kracht voort te zetten, en aan Gods beloften dat Hy met ons zal zyn. Laat daarom een gansch zeer groote menigte zich 2den Pinksterdag opmaken om in ge meenschap der heiligen zich te sterken tot den heerlijken Zendingsarbeid. Laat niemand noodeloos wegblijven. Er is toch ook hier een geestelijk mobilisatiebevel allen Christenen worden opgeroepen om mede te werken. Het bevel„Gaat dan henen onderwijst alle volken, dezelve doopende in den naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes", geldt gansch de Christelijke kerk, èn elk harer leden. Het is niet genoeg, dat onze broeder Merkelyn in Magelaug werkt en wor stelt en dat voorts in onze provincie enkele zendingsvrienden arbeiden en de overigen eenige penningskens offeren neen er heerscht in het Koninkrijk van Christus algemeene dienstplicht. Allen moeten we weerbaar en werkzaam zyn. Er moet een eenparig bidden, strijden en of feren worden gevonden. Een ieder onzer moet zichzelven, met al zyn gaven en krachten, met zjjn tyd en geld voor deze zaak geven. Wat dit wil zeggen en welk een kracht hierin is gelegen toonen ons de volkeren der aard in de bange oorlogsworsteling, die er in den tegenwoordigen tyd plaats vindt. Voor hun vorst en vaderland offeren zjj zoo noodig alles, alles op. Maar hoe behooren wy dan voor onzen verhoogden Heiland, den heerlijken Christus en de komst van zyn ryk onszelven te geven. Maar laat dan althans uw sympathie en liefde blijken, door op het Feest van Pink steren, in grooten getale onzen Classicalen Zendingsdag by te wonen. Laat ieder uwer, die dit leest nu reeds besluiten, zoo de Heere wil Pinkster-Maandag zich naar „Welgelegen" te begeven. En tracht nog één of twee mede te nemen, zeggende„Kom ga met ons en doe als wy".

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1915 | | pagina 2