Het Kerkelijk gezang. Wel wat laat! ZENPiyQ. Onze Zending op Midden-Java. Zilverpapier en Capsules. JKerk- en Schoolnieuws. uit het hooge Noorden tieren zouden in het zoele Zuiden. Op 't Holt trok naar Schoon- dyke, Postema naar Domburg en Vrieling naar Meliskerke. Postema begon zyn arbeid te Domburg in het voorjaar van 1882. Hy stond voorheen onder zijn mede-studenten goed aangeschreven. Uit liefde tot de uitbreiding van 't koninkrijk der hemelen had hy de studie der Theologie gekozen en legde zich met ijver toe op zijn taak. Bovendien had de Zondagschool een ruime plaats in zijn hart gevonden en al de jaren, dat hij in Kampen was, wijdde hy zich daaraan met groote toewijding. Vooral in den laatsten tijd deed hy er veel voor. Hij had een oog voor de roeping om het evangelie te brengen in kringen, waar een groote verwij dering van het ware Christendom ontstaan was en dit is hem altyd by gebleven. Hy heeft steeds een werkzaam aandeel genomen aan den arbeid der „inwendige zending". Daarvan getuigt de aanteekening in het Handboek „Vanwege de kerk alhier wordt er sinds Juli 1905 te Den Andel geëvangeliseerd. Den Andel, Breede en Usquert zijn aan de zorg van deze kerk toevertrouwd. Hier bestaat een vereeniging voor evangelisatie, die uitgaat van de kerk en staat onder de leiding van den kerkeraad. Doel isde bearbeiding van hen, die van de waarheid vervreemd zyn. Middelen zijnhuisbezoek met persoonlijke toespraak, Bijbelverspreiding, verspreiding van Chr. lec tuur, het houden van zondagschool enz Ook op de conferenties, welke jaarlijks in de Prov. Groningen gehouden worden was hy niet alleen tegenwoordig, maar sprak er ook menigmaal een bezielend woord. Postema was een van hen, die geregeld stu deerde en plukte daarvan dan ook de vrucht. Hy deed telkens met goed gevolg elk examen en was dus op den gewonen tijd gereed. Zyn wandel was onberispelijk en hy had lust tot de vreeze van 's Heeren Naam. Met zyn jeugdige vrouw, die hem steeds een trouwe gade is geweest en die paste in een pastorie, kwam hy naar Domburg, waar een kleine gemeente was. Opgewekt en ver heugd dat hy de vervulling eener lang ge koesterde begeerte verkregen had begon hy den arbeid en het duurde niet lang, of zyn gemeente waardeerde hem. Helaas, hy heeft er niet lang mogen vertoeven, ofschoon zyn verblyf aldaar voor hen aangenaam en voor de gemeente tot een zegen was, want reeds in den zomer van 1885 vertrok hy naar zyn ge boorte-gewest en heeft daar zyn dagen gesleten en zyn arbeid verricht. Nauwgezet als hy was heeft hy ook steeds zyn gewichtige taak behartigd, gelijk het betaamt. Hy was een waardig dienaar van Jezus, doordien hy steeds bedacht was op het welzijn van anderen. Voor enke jaren hoorden we hem nog pree- ken. Het was over den textUit Zjjne vol heid hebben wy ontvangen genade voor ge nade, en we dachtenhy heeft zich geheel ontwikkeld in de lyn, welke we vroeger reeds in zyn leven zagen. Hy was evangelisch in den juisten zin, wijl de blijde boodschap voor hem zelf een groote bekoorlijkheid altyd gehad heeft. Hoewel hy het niet zeide, toch kon hy zich ook scharen onder hen, die in Christus alleen de volheid zien en die haar zoeken en uit haar ontvangen genade voor genade. Daar van heeft heel zyn leven en al zyn arbeid ge tuigenis gegeven en zoo kon hy nu heengaan in de volle gewisheid, dat hy het eigendom was van Christus, die ook voor hem een plaats bereid had in het huis van den hemelschen Vader. De kring van hen, met wie we omgang ge had hebben, is weer kleiner geworden en het doet ons denken aan 't woord, hoe noodig het is, dat we ons huis bereiden en dat we trouw hebben te zyn in het benaarstigen. Maar we denken aan zyn weduwe en haar huis en we voeden de hope, dat de zegen en de gunst des Heeren over hen blyven zullen, opdat zy erkentelyk voor de vele weldaden in den overledene ontvangen in den vader aller vertroosting de bron van hun verkwikking mogen hebben. Bouma. IV. De Heraut van j.l. Zondag leverde o.a. een stukske over „Calvyn en de gezangen," aan de hand van dr. H. H. Kuyper. In verband met wat we in een vorig artikel schreven, n.l. dat Calvyn principieel niet geweest is tegen het zingen van een vry lied in de saamkomst der gemeente, omdat hy aanstonds ook de be ryming der Twaalf Geloofsartikelen opnam, nemen we over wat De Heraut desaangaande opmerkt. „Bevreemdend is het alleen, zoo sehryft dr. K. dat Calvyn daaraan ook toevoegde een beryming van de Wet en het Apostolische geloofniet zoozeer omdat de Apostolische geloofsbelydenis een belydenis der kerk en geen Schriftwoord is, want de inhoud van deze ge loofsbelydenis is niet anders dan de korte in houd van het Evangelie en elke uitdrukking is aan de Schrift zelf ontleendmaar wel om dat noch de Wet noch het Apostolisch geloof het karakter dragen van een lofzang. Metter daad is het ook nooit de bedoeling van Calvyn geweest, deze berijmingen als lofzangen door de gemeente te laten zingen, zooals wel met de Psalmen van David en Lofzang van Simeon het geval was De oorzaak voor het opnemen dezer berijmingen in zyn liturgie was alleen, dat Calvyn in zyn luturgisehen eeredienstniet, zooals dat by ons pleegt te geschieden, de Wet en de apostolische geloofsbelijdenis door een voor lezer liet voorlezen, maar wilde, dat de ge meente zelve beide zou opzeggen. Nu is het natuurlijk uiterst moeilijk door een talryke schare een stuk proza gemeenschappelijk te laten reciteerenin de Engelsche kerk doet men dit wel, maar het maakt toch altoos een ietwat zonderlingen indruk, en het kan licht tot stoornis aanleiding geven. Wilde Calvyn de gemeente dus zelf laten optreden in deze liturgische actie om de Wet als regelvoor ons leven en de Apostolische geloofsbelydenis als uiting van ons ongdwijfdd geloof uit te spreken dan kon dit moeilijk anders geschieden dan door beiden op rym te brengen en ze naar een vaste melodie te laten zingen. Dat is de reden waarom deze beide berijmingen in de liturgie van Calvyn zyn opgenomen, maar volstrekt niet omdat Calvyn ze beschouwde als geeste lijke liederen of Lofzangen om God daarmede te verheerlijken". Van deze opmerking van den uitnemenden historiekenner, die haar schreef, namen we dankbaar nota, hoewel toch het feit blijft, dat Calvyn de berijming der Twaalf artikelen bestemde tot fterAlied. In de saam vergadering der geloovigen liet hy de geloofsbelydenis op melodieuze wyze uitspreken, en dat werd toch ook gedaan tot verheerlijking van God en tot onderlinge stichting. We hebben gezien, hoe in ons vaderland de psalmberijming van Dathren allengs alle be staande berijmingen verdrong. Prof. Biester- veld schreef van dit eerste kerkboek onzer vaderen „Datheen verstond het nog beter dan Uten- hove en ook dan Marnix, om zich uit te druk ken in de taal van het leven, gel ijk het in die fel bewogen tyden klopte. Hy schreef voorts de gewone spelling en taal, wat de anderen niet altyd deden. Dan werd de eenheid met de Fransche broeders sterk gevoeld. Eene Confessie, aan de hunne verwant, en nu een Psalmboek, niets dan eene vertaling van het geen zy gebruikten. Ook de zangwijzen spra ken meer tot het volk, terwijl bovendien de klacht over den hoogen pry's, die over de an dere uitgaven rees, hier niet behoefde geslaakt. Deze Psalmen zyn van zeer grooten invloed geweest op het kerkelijk leven onzer Yaderen eene gave des Heeren hun tot troost in het lyden en in den strijd. Geen .wonder, dat het volk zich zoozeer aan deze berijming hechtte, dat het zich met hand en tand tegen elke andere berijming verzette, en zelfs twee eeuwen later de tegenwoordige berijming"! nog hier en daar met moeite werd ingevoerd." De kerken hebben in hare Synoden meer malen Datheen Psalmen officieel aangewezen als dienstig voor het kerkelijk gezang. Toen op de provinciale Dordtsche Synode van 1574 de vraag inkwam, of het ook nuttig was naast Datheens Psalmberijming nog eenige andere geestelijke liedekens en psalmen door andere geleerden vervaardigd te gebruiken, is door de broederen besloten, dat men met de Psalmen van Datheen „mitsgaders 't gunt datter by is" tevreden zal wezen, totdat in Generale Synode anders besloten mocht worden. In de Acta der nationale Middelburgsche Synode van 1581 worden de psalmen van Datheen voor 't laatst met name genoemd. In volgende kerkenor deningen werd de naam Datheen weggelaten, omdat de meer ontwikkelden eigenlijk Marnix' beryming, die intusschen verschenen was, beter en verkieslijker vonden, maar toch nog den tyd niet ryp achtten om tot verandering over te gaanhet volk was te zeer gehecht aan Datheens beryming en wilde dien gouden kleinood zich niet laten ontstelen. Hoe inge worteld de gehechtheid aan Datheens psalmen in sommige kringen is, blykt daaruit, dat nog heden ten dage in de Oud-Gereformeerde ge meenten die beryming hoewel haar taal in 't geheel niet meer by onzen tyd past wordt gezongen en met fanatieke bezieling als de eenige ware psalmberijming verdedigd. Wanneer ge in de twintigste eeuw zulke menschen hun vasthouden aan de aloude berij ming van Datheen hoort bepleiten, komt wel eens de gedachte op, dat er niets nieuws is onder de zonConservatisme leidt tot afgoderij en er wordt niet ten allen tijde zooals eenmaal in Israël een godvruchtige Hizkia gevonden, die zonder menschen naar de oogen om te zien bereid is om Nehnstan te verbrijzelen. Trouwens één koperen slang kan gemakkelijker vernietigd dan een afgodisch vereerd psalmboek, waarvan telkens weer nieuwe drukken ver schijnen, die onder zekeren kring gereeden ingang vinden. De beryming van Marnix van St. Aldegonde was verschenen in het jaar 1580, en bewerkt niet naar eene Fransche beryming, maar naar den oorspronkelyken Hebreeuwschen tekst. Reeds daarom won ze het van Datheens berij ming. Marnix zelf zegt in een voorrede, dat hy niet beoogde Datheen van zyn eer te be- rooven, maar dat hy meende de gaven, die God hem gegeven had om de gemeente te kunnen stichten, had aan te wenden. De taal van Marnix is niet breedsprakig als die van Datheen, welke vele stopwoorden in zyne beryming in vlocht een gevolg van de zeer haastige be werking. Ten nadeele van Marnix' beryming heeft gewerkt het handhaven van het gebruik der oude persoonlijke en bezittelijke voornaam woorden du en dijn inplaats van het reeds algemeen gangbaar geworden gij en uw. Op de Middelburgsche Synode van 1581 werd ook uitgesproken, dat deze taalvorm de invoering ervan in de kerken in den weg stond, hoewel noch tot aanneming noch tot afwijzing van Marnix' beryming besloten werd. Van elke beryming geven we een vers als voorbeeld, en niet om ze tegenover elkaar uit te spelen, maar om het schoone in beide te waardeeren. By Marnix luidt Psalm 84 5 aldus „o God, ons Schilt seer vast en dicht, Sie op dyns Conincx aangesicht. Want eenen dach in dyn voorhoven Is ong'lyek beter (ick seg 'tvry) Dan duysent elders sonder dy. Ick ware liever, Heer, verschoven Tot aen den dorpel van dyn Huys, Dan diep in 't hof van 't boos gespuys." Het 6de vers van dienzelfden psalm werd door Datheen aldus berymd „Want ons God is vriendtlick en goedt, Een Sonn' end Schilt tot ons behoedt, Die ons gheeft eer ende ghenade Die en vroomen in gheenen noodt Verlaten sal tot in den doodt: Geen dinck ontbreekt hen vroech noch spade, Salich is by, die op Hem bout, End Hem van herten gantsch vertrout." Kerkhof. Reeds zyn drie volle maanden verstreken na de sluiting van de Haagsche Generale Synode. Met belangstelling wordt door de Kerken te- gemoetgezien de verschijning van de Hande lingen dier Synode. Helaas wordt ons geduld op zeer langen proef gesteld. Deputaten door de Synode benoemd moeten vergaderingen hou den om de hun opgedragen last te volbrengen, enfnog niet eens zyn de officieele acta in hun bezit om zich te vergewissen van wat ter Synode werd gerapporteerd en besloten. Hoe lang zal het nog duren 1 Februari ware o. i. wel de uiterste termyn van verschijning geweest. Kun nen de scribae zich voor de belanghebbenden rechtvaardigen Draagt ook hier de mobili satie schuld? Kerkhof. Dr. Esser, Miss. dienaar des Woords van Rotterdam te Poerbolinggo, en thans wegens ziekte zyn er echtgenoote met verlof in ons land, heeft in de Rotterd. Kerkbode het volgend artikeltje geschreven over den godsdienst en de geestelijke stroomingen onder het Javaan- sche volk, het eerste van een reeks artikelen over dit onderwerp. Wat van het Rotterdamsche terrein geldt, is ook van toepassing op Mage- lang, het Zeeuwsche arbeidsveld, waarom wy onze lezers er mede in kennis stellen. „De taak, die onze Kerken op de schouders gelegd is op Java, is het werd al reeds zoo vaak aangetoond een uiterst belangrijke, doch ook bijzonder moeilijke, die, zal zy waarlijk met hoop op goed gevolg ten uitvoer worden gelegd, veel geloof, liefde, wijsheid en geduld vereischt. Om het belangrijke der voorgestelde taak aan te toonen werd reeds meermalen gewezen op de positie die Java onder onze Oost-Indische be zittingen inneemt, en in het bijzonder op de plaats, welke het terrein der Gereformeerde Kerken in het Javaansche volksleven heeft. Wy willen thans enkele artikelen wyden aan den geestelijken kant der zaak den godsdienst en de geestelijke stroomingen onder het Ja vaansche volk. Op Java woonden van ouds heidenen, wier godsdienstige begrippen over het algemeen overeenkwamen met die der andere volken, die behooren tot het groote Maleische ras, hetwelk zich over het grootste deel van onzen Archipel uitbreidde. By die heidenen gij kunt het lezen o a. in de stukken van ds. Wielenga over het Soembaneesche heidendom, verschenen in „de Macedoniër" staat by heel hun godsdienst de vereering der geesten van voorouders op den voorgrond. Eigenlijk kan men het geen gods dienst noemen. Met een Hoogste Wezen, dat men god zou kunnen noemen, laten zy zich niet in. Gewoonlijk wordt het bestaan van zulk een Hoogste Wezen pro memorie uitge trokken. De hoofdzaak, de eigenlijke vereeringendienst, geldt den geesten der voorouders. Zy worden meer gevreesd dan geëerd of geliefd, meer ge diend dan vertrouwd. Vandaar dat men het minste werk maakt van die geesten, welke onder de goede gerekend worden en het meest van die, wier toorn of tegenstand het meest gevreesd en dus ook het menigvuldigst bezworen moeten worden. Die geesten, men ziet ze overalin heilige boomen, waaronder een graf uit oude tyden is, in wonderlijk gevormde steenen, by rivieren en beeken, in de bergen enz. Afgoden heeft men, doch in die afgoden aan bidt men niet het hout of den steen. Zóó dom is wellicht geen enkele heiden, tenminste niet in Nederlandsch-Indië. Doch men meent dat de geest in dat hout of dien steen huist. De vereering geldt dien geest, niet zyn woning. Enkele menschen de toovenaars en een soort heksen staan met die geestenwereld in bijzonder verband en oefenen dan een dikwijls bijna despotische macht over hun volksgenooten uit. In die door de geesten bevoorrechte per sonen erkennen wy al gauw onze z.g. mediums, die immers ook op spiritistische seances zulk een grooten rol spelen door hun beweerd con tact met de geestenwereld. Trouwens het heidendom in dit stadium lijkt in tal van verschijnselen precies op wat ons moderne occultisme in al zyn geledingen van spiritisme en theosophie, van hypnotisme en magnetisme, van somnambulisme en helder ziendheid en wat er meer op dat gebied ge vonden wordt in waarheid vertoont of bedrie- gelijk voorwendt. Het eenige onderscheid is maar, dat het heidendom meer systematisch heel iet leven van het volk onder de ban van die geheimzinnige wereld van geestelijke verschijn selen brengt en de inlander, dank zy zyn meer gevoeligen aard en zyne ontwikkeling veel meer toegankelijk voor suggestie is dan de Hollander, de nuchtere, verstandelijk zoo veel meer ont wikkelde denkmensch, die bovendien in de al oude Christelijke tradities een groot tegenwicht heeft tegen al te absurde aberraties van een kranken, overspannen geest. Hoe verder door offers de geesten moeten verzoend worden, met name voor afwijkingen van de voorvaderlijke gewoonten, waaraan men zich, vaak onopzettelijk en onwetend, mocht hebben schuldig gemaakt, hoe die geesten bo vendien voor hun rust de geestelijke voeding door de offers noodig hebben, hoe die geesten door allerlei toovermiddelen de waarheid in de toekomst kunnen voorzeggen en door allerlei ascese en tooverspreuken dienstbaar kunnen gemaakt worden aan de belangen der menschen, behoeven wy slechts aan te stippen. Wij zouden er uitvoeriger over spreken, als wy Zendeling onder de z. g. animisten (d. z. heidenen) waren. Allerlei geheimleer (op Java „elmae" genoemd), bedoelt in den grond niets anders dan den menschen de wetenschap te bie den op welke wyze zy het meest geschikt met die wereld der geesten tot bevordering van hun geluk en tot afwending van hun onheil kunnen omspringen. Zóó is in grove trekken het heidendom der inwoners van Nederlandsch Indië. Dat was wat op Java ook gevonden werd en wat ten slotte op dezen dag nog wel het meest en het diepst in het Javaansche leven heerscht. Echter voor Java kwamen er nog drieërlei andere machtige geestelijke invloeden by, die dat ani misme in het minst niet dood drukken, (het integendeel in vele opzichten versterken), maar toch aan den Javaanschen volksgeest een wezen lijk anderen plooi gaven. Het waren in oude tyden het hindoeïsme en boedhisme, uit En- gelsch Indië geïmporteerdeen vier a vijf eeuwen geleden, de intrede van den Islam, den valschen godsdienst van Arabische origine, en vooral in de laatste kwarteeuw de Europeesche cultuur en denkwereld Wy zullen later zien, dat ook in de laatste een en ander was dat het oor spronkelijk heidendom eer versterkte dan tegen ging." J. D. Wielenga. Den Weleerw. Heer ds. J. D. Wielenga, Middelburg. Waarde Broeder. Dat u mp „in memoriam" nog by myn leven geeft is wel aangenaam, want nu kan ik het zelf ook nog eens lezen en is ook wel goed, want nu kan ik het ook nog wat recti- ficeeren, gelyk ik trouwens ook in de Kamper Kerkbode reeds deed. Met die „honderden guldens" die de eerste jaarg. van de „Macedoniër" gekost hebben zou het u nog al meevallen. Ik heb eenig lesgeld gegeven, om een plaats te krygen onder hen, die over de zending meepraten, maar niet van belang. De zending heeft my meer gegeven dan ik haar. Maar ik wil vooral rectificeeren die f 1500 a f 1700 per jaar van den kalender. Die f 15 a f 17 loopt over drie jaar, soms wat meer en soms wat minder, maar ongeveer f 500 per jaar. Zeer dankbaar gevoel ik my voor de vrien delijkheid en toewijding waarmee vrienden en vriendinnen Zendingsblad en Kalender helpen verspreiden. Van den kalender werden dit jaar meer dan 60.000 gedrukt en de uitgever kwam nog te kort. Uw wensch dat de „Macedoniër" meer ge nomen worde, kan ik wel deelen. Dat is de uitgave die het meeste inspanning kost, feite lijk ook de meeste waarde heeft voor de toe komst, en die daarom steun noodig heeft en (ik hoop) verdient. Met heilbede, Uw br., J. H. Dijkstra. Smilde, 25-1-15. Een groote hoeveelheid zilverpapier heb ik met zeer hartelyken dank ontvangen door Mej. de Hoogh van de kinderen der Chr. Bewaar school (Bree)van de jongejuffr. C. een buil zilverpapiervan Tann. H. theelood en cap sules allen te Middelburgvan mej. C. M.L. te Krabbendyke zilverpapier en Bartel M. te Krabbendyke 600 postzegels en 120 halve centen. Wat de postzegels betreft, wil ik nogmaals herinneren, dat Nederlandsche gebruikte post zegels geen waarde vertegenwoordigen, wel buitenlandsche of vreemde. My verder aanbevelend, J. D. Wielenga TWEETAL te Haarlem A J. Douma te Watergraafsmeer R. Zylstra te Hoogeveen. BEROEPEN te Harderwijk K. van Anken te Pernis te Gaast c. a.K. Bakker te de Krim te OostermeerE. J. v. Voorst, eand. teRens- woude. AANGENOMEN naar Winschoten: Chr. Bruins te Axel; naar EnschedéG. Kerssies te Wolvega. BEDANKT voorDrachtster-Compagnie: M.P.Pel teEestrum voor Nieuw-Lekkerland K. Veen te Meliskerke voor OldemarktG. J. Pontier te Waardhuizen Een nieuwe mode in onze Kerken Nu wordt weer van de Geref. kerk te Harlingen gemeld, dat zy in dezelfde vacature voor de tweede maal denzelfden predikant wil beroepen n.l. C. J. Hakman te Hollumdit is zeker het derde geval van dien aard in enkele weken. Naar De Standaard verneemt is ds. Geerds van Appingedam ernstig krank. Het aantal Mohammedanen moet voor Europa en Azië gesteld op 190,000,000; dat in Afrika op 50 millioentezamen dus 240 mil- lioen. Het Nederl. Zendelinggenootschap, het Rynsche Zendingsgenootschap, de Utrechtsche Zendingsvereeniging en het Sangir- en Talaud- Comité hebben, volgens De St., aan de predi kanten (alleen de Herv. in Nederland het dringend verzoek gericht, om op Zondag 7 Febr. de gemeenten voor te gaan in het gebed voor de Zending en deze te wyzen op de zeer zware dagen, waardoor de Zending in de laatste weken getroffen werd.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1915 | | pagina 2