Weekblad voor UJ. de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie fanDs. L. BOUMA en Ds. A. L1TT00IJ. UIT HET WOORD. 2 Jaargang. Vrijdag 2 December 1904. No. 23. Drukker-Di$yeYer SCHRIFTBESCHOUWING. D. LITTOOIJ Az. MIDDELBURG. P ABONNEMENTSPRIJS PRIJS DER ADVERTENTIEN Met medewerking van onderscheidene Predikanten. Het boek der Richteren XVIII. Zeeuwse A. daarvan zien, Boüma. de vertrouwelijkheid van 70 cent. 3 cent. iris- >oek »oek Het i Ex aan ekje 22. oor, DE ZEKERHEID ONZER VERWACHTING. Die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. Littoc Kan ietsen Vee: mkz, Leer 1. Bei; Tholef Mulde: len per half jaar franco per post Enkele nummers L Hoé Heid r Leer Leer er Leer r Leer tusschen wat de Christus eenmaal zjjn zal iaal de niet: regel meer 10 eent. weinig moeite in de pan gehakt en vernietigd. De pijlen zjjn niet saamgebonden. Daar viel dan het gansche heirleger van Sisera dat er niet een overbleef. Zoo verga het alle vjjanden Gods. Strjjdt voort, krijgsknechten des Heeren. Als verwarring den vijand aangrjjpt, hebt gjj u des te meer in te spannen. Ook voor onze politieke actie van den tegenwoordigen tijd neme men dit in acht. Zoo zjjn dan aanvoerder en leger van elkan der gescheiden Wij weten reeds hoe sma delijk dat trotsehe heir werd vernietigd. Thans vernemen wjj welk lot den overste wedervoer. „Maar Sisera vluchtte op zijne voeten naar de tent van Jaël, de huisvrouw van Heber den Kenietwant daar was vrede tusschen Jabin den honing van Hazor en tusschen het huis van Heber den Keniet." In mjjne gedachten zie ik hem ijlings voort snellen, Sisera, den schitterenden veldheer. Zoo pas nog, stond hjj fier als een held op zjjn strijdwagen, nu vlucht hjj, zonder wagen, zonder paard, zonder zwaard. De schrik des Heeren maakt van den heldhaftigen, een lafaard, een man die in plaats van zich op te offeren voor de zijnen, duizenden door zijn vlucht aan Het leger vliedt naar Haroseth, Sisera juist in tegenovergestelde richting. Dat hood hem de meeste kans van slagen. Licht merkt nie mand hem op. En als generaal is de landstreek hem genoegzaam bekend, om terstond te weten waarheen hp zich wenden zal. Gindsch woont Heber, de Keniet. Wij zagen bij vers 11 reeds van wat afkomst deze was In zijne woning zal hjj veilig zijn. Want deze Heber heeft zich aan zijne broederen in het zuiden onttrokken om geheel vrij van Israël te zijn. Ook heeft Jabin hem niet ver drukt. Er is dientengevolge vrede en goede verhouding tusschen den Koning van Hazor en dezen tentbewoner. Daar is Sisera veilig. In dat besef snelt hij voort. Met opzet wordt ons medegedeeld dat Heber de Keniet geen vriend van Israël was. De macht des Allerhoogsten zal daardoor te heer lijker uitkomen. De goddeloozen vertrouwen op hunne vrienden, en vergeten dat hun hart is in de hand des Heeren en dat Hjj het neigt tot al wat Hp wil. De tent van Jaël, de huisvrouw van Heber. Waarom naar de tent der vrouw In ’tOosten, vooral bij de Bedouinen, was het huiselijke leven geheel anders dan bjj ons. Man en vrouw hadden elk hun aparte tent. Zelfs bp Abra ham is dat zoo. In die vrouwentent werd lang niet elk binnen gelaten, dat was een bewjjs van groote gunst, eene hooge onder scheiding. Was men er echter eenmaal binnen, dan achtte elk zich er zoo volkomen veilig, dat gerust het vermoeide lichaam zich kon uitstrekken, al waren ook de vijanden rondom de tent als gonzende bijen rondom een bloem. Geen wonder dat Sisera juist naar deze tent zich spoedt. En boven verwachting is de ont vangst. Eer nog zpn voet de deur heeft be reikt, komt Jaël hem tegemoet en vriendelijk, als ’teen Oostersche vrouwe betaamt, noodigt ze: „wijk in mijnheer, wijk in tot mij, vrees niet! Beter en vriendeljjker kon hij ’t niet begee- ren. Zjj voorkomt al zijne vragen en wen- schen. Zjj biedt een schuilplaats die hjj juist zoo vurig begeerde. In zjjn binnenste spreekt hijik ben gered. Geen oogenblik aarzelt hij En hij week tot haar in de tent, en zij bedekte hem met een deken. Terstond treft u begeerig, hetzjj inwonende, hetzij uitwonend pm hem welbehagelijk te zjjn. Is het zoo bjj u? Weet gjj daarvan uit eigen ervaring? Welnu, dan blijkt daaruit voor u, dat de H. Geest ook u tot een onderpand ge geven is. Wees dankbaar voor deze onuitspre kelijke gave. EN r 2 Hem zelf te doen, en wjj spreken het uit, dat wij met minder niet tevreden zijn. Duidelijk is het nu, dat al hadden wjj alles, wp nochtans Hem achteraan zouden kla gen zoolang tot Hjj zich aan ons uitlaat. Om niet meer te noemen, voegen wjj er slechts dit eene aan toe: Wanneer de H. Geest ook u tot een onderpand gegeven is, dan ont staat er een verlangen naar de ure, waarin gjj van eiken last ontheven, van elke smart be vrijd en van elke zonde verlost zult zjjn. Gij ziet dan vooruit over den dood en het graf heen. Het tegenwoordige geeft u geen voldoe ning. Van dag tot dag wordt het u duidelijker, wat eee ellende, wat eene onvolkomenheid er is. Gjj hebt misschien vroeger met o zooveel achting gezien naar wat u omringde, maar nu hoort gjj steeds luider het zuchten van het gansche schepselgij hebt u misschien vroe ger voorgesteld, dat gjj veel dichter komen zoudt tot de volkomenheid, maar gjj begint hoe langer zoo meer te beseffen, welk een af stand er tusschen u en haar bljjft, en zoo komt er meer waarheid in uw klachtik ellendig mensch, wie zal mjj verlossen van ’t lichaam dezes doods; gjj hebt misschien vroeger ge meend, dat het volk des Heeren veel minder zelf zuchtig zou zjjn, maar het is u tegengevallen, en daarom zoudt gjj er uitwillen, want die wanverhoudingen kwellen u. Gjj geeft daarom den moed niet op, want het is de Geest, die u in ’t verborgen ondersteunt, die u het hoofd omhoog doet richten, die de verwachting le vendig houdt, maar met Paulus stemt gjj ook 2 Cor. V 5b. Groot is de tegenstelling, welke er bestaat en nu is. Eens zal hjj bekleed zjjn met die heer lijkheid, welke naar lichaam en ziel al de ver mogens tot hunne volle ontplooiing zal bren gen, zoodat hjj God kan liefhebben met zjjne gansche ziel, met zjjn geheele verstand en met al zjjne krachten. Nu daarentegen is hjj nog in het aardsche huis dezes tabernakels, waarin hjj een zuchtend leven leidt, omdat er zooveel is, dat hem bezwaart en kwelt. In zichzelf is hjj dus nog aan allerlei moeite onderworpen en hjj komt daar ridderlijk voor uit. Geen enkele poging wendt hjj aan om dit te verbergenvan grootspraak houdt hjj zich liefst ver. Hjj zingt hier wel, maar het is een lied des verlangens, hjj juicht hier soms, maar niet omdat hjj het alreede verkregen heeft. Waar het nu zoo staat, daar verwondert het des te meer, dat hjj zoo zeker is van zjjne zaak. Het is nietmisschien zullen wjj eenmi moeite te boven komen, het is zelfs waarschijnlijk zullen wp van de ellende be vrijd worden, maar op stelligen toonwjj weten, dat wjj eens een gebouw bjj God zul len hebben, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Reeds zagen wjj, dat die zekerheid wortelde in de trouw en de waarheid onzes Gods, maar daarmede is nog niet verklaard, op welke wjjze hjj zelf tot die overtuiging is gekomen. Welnu hoor het dan nu, die ons tot ditzelfde bereid heeft is God, die ons ook het onderpand des Geestes gegeven heeft. Hjj, die de woonstede voor zjjn volk bereid heeft, heeft nog meer gedaanHjj heeft aan elk zjjner kinderen het onderpand des Geestes gegeven. Wat een onderpand is, weet ge. Wanneer iemand een akker of huis of iets anders ge kocht had, gaf hjj een deel van de koopsom dadelijk tot een waarborg, dat hij als de ter mijn van volle betaling verschenen was alles zou voldoen, en dit van te voren gestort bedrag noemde men een onderpand. Zoo heeft God nu ook gedaan, Hjj belooft aan zjjn volk de zaligheid, de geheele verlossing uit alle nood en dood, en om hen nu de volle zekerheid te geven, dat Hij eenmaal deze rjjke toezegging vervullen zal biedt Hjj hun een onderpand aan. Reeds dit mag u stemmen tot aanbidding van ’s Heeren goedertierenheid, maar nog meer zal het u daartoe aansporen, als ge nagaat, welk een onderpand het is. Het is niet de eene of andere gave, het is niet de eene of andere werking, maar het is de Geest zelf, die het onderpand is. De Geest die uitgaat van den Vader en van den Zoon, de Geest, die met den Vader en den Zoon, waarachtig en eeuwig God is, heeft woning bjj hen gezocht en werkt in hun hart om hen te overtuigen, dat zjj deel hebben aan die volko men zaligheid. Welk eene genade schittert ons ook hiertegen. Hoe diep toch buigt die Geest zich neder, waar Hjj indaalt in de geloovigen, die in zich zelf nietig stof en zondige asch zjjn. Moet ge niet vol verwondering uitroepen: Wie ben ik, Heere, en wat is mpn huis, dat Gjj tot mjj gekomen zjjt? Maar zegt ge, hoe kan ik weten, dat Hjj ook in mjjn bezit is, dat Hjj ook aan mjj tot een onderpand gegeven is Hoe ge dat weten kunt? Vraag dan welke beteekenis de Apostel Evangelies bevat, zoodat wjj de kostbaarheid en eene begeerte ontstaat om ze te mogen beschouwen als de onze. En in weerwil van al de bedenkingen, welke er te gen oprjjzen, in weerwil van al de aanvallen, waaraan wjj blootstaan, zorgt Hjj er voor, dat wjj van lieverlede meer verzekerd worden, hoe vast en onwankelbaar zjj zjjn. Hjj o ver wint de macht des ongeloofs in ons, en wjj ontvangen eene onwankelbare zekerheid, dat eenmaal deze belofte heerlijk vervuld zal worden. Ofschoon er allerlei vragen overbljjven, welke wjj niet beantwoorden kunnen, nochthans aanvaarden wjj de toezegging in het vertrouwen, dat Hij, die het beloofd heeft, ons niet beschamen zal. Wjj verstaan nu, hoe Paulus zeggen kon, ik weet Wien ik geloofd heb en ik ben zeker, dat Hjj machtig is het pand, bjj Hem weg gelegd te bewaren tot dien dag. Het moge in ’t oog der wereld dwaas schjjnen, wanneer wjj ons durven verlaten op eene be lofte, die van eene volkomen heerlijkheid naar lichaam en ziel spreekt, voor ons is het de hoogste wjjsheid, welke wjj ons niet laten ont- rooven. Het ligt voor de hand, dat waar wjj deze zekerheid lmbben^wjj_ ook lust krijgen mei die haar met welgevallen, wjj leggen haar weg in de schatkamer van ons hart, en op grond van haar wenden wjj ons tot Hem, die elke behoefte vervult. Wjj onttrekken ons soms aan het ge woel en het gedruisch van ’t leven, wjj zoe ken de eenzaamheid en na onze binnenkamer betreden en de deur gesloten te hebben, stor ten wjj onze gansche ziel voor den Heere uit, want met den dichter kunnen wjj zeggen: O God, gjj zjjt mjjn God, ik zoek u in den da geraad, mjjne ziel dorst naar u, mjjn vleesch verlangt naar u, in een land dor en mat zon der water. Wp hebben in alle dingen eene ledigheid ontdekt, zoodat wjj er niet in rusten kunnen, en daarom strekken wij ons uit naar den levenden God, onze ziel kleeft Hem ach teraan, en wjj kunnen het niet opgeven. Het is ons om Hem zelf te doen, en wjj spreken En Barak jaagde ze na, achter de wagenen en achter het heirleger, tot aan Haroseth der Heidenen. En het gansche heirleger van Sisera viel door de scherpte des zwaard.», dat er niet overbleef tot een toe. Maar Sisera vluchtte op ziine voeten naar de tent van Jaël, de huisvrouw van Heber, den Kenietwant er was vrede tusschen Jabin, den koning van Hazor en tusschen het huis van Heber, den Keniet. Jaël nu ging uit, Sisera te gemoet, enzeide tot hem; Wijk in, mijn heer, wijk in tot mij, vrees niet! En hij week tot haar in de tent, en zij bedekte hem met iraarua zeiuc uij ibi uaftr vreei thp“ een weinig water te drinken, want mij dorst. Toen opende zij eene melkflesch, en gaf hem te drinken, en dekte hem toe. Richt. 4 1619. Wanneer God zjjn volk de overwinning be reidt over de wereld en des boozen macht, mogen wjj ons niet terstond zelfvoldaan uit het strijdgewoel terugtrekken. Veeleer is ’t roeping goed oog in t zeil te houden of de vjjand wel geheel ontzenuwd en krachteloos gemaakt is. Anders kan hjj zich eer wjj het weten weer herstellen, en gelijk een tjjger die ons van achteren bespringt zonder dat wjj er op gewapend zjjn, ons aanvallen. Dan zou zjjn laatste aanval erger zjjn dan de eerste. Barak heeft dit zeer goed begrepen. Als Sisera de aanvoerder is gevlucht „jaagde Barak ze na, achter de wagenen en achter het heirleger tot aan Haroseth der heidenen." Wij vinden hier niets van die misplaatste barmhartigheid, welke de oorzaak werd van zooveel ellende in den Transvaalschen oorlog. Had toen gene raal Joubert na den beroemden slag bjj de Tugela toegetast en den gedecimeerden vjjand achtervolgd, mogeljjk ware Engelands macht geheel verpletterd en in de zee gedreven. Wie weet, ware ’t vervolg en ’t einde niet minder tragisch, niet minder teleurstellend geweest! Bovendien, van niet geringe beteekenis zjjn deze schjjnbaar zoo eenvoudige woorden, voor de geestelijke worsteling van Gods kinderen. Zoolang wjj strijden man tegen man, denken wp er niet aan de wapenen neer te leggen. Integendeel wjj worden steeds meer aange vuurd. Is echter de hoofdaanvoerder over wonnen, dan overvalt ons plotseling een bjjna onweerstaanbare begeerte naar rust. Waarom nu voortgegaan De vjjand is immers toch verslagenZoo wedervaren wij het in onze zielsworstelingen, zoo herhaalt het zich in den publieken strjjd van het levenin den strjjd voor het christelijk onderwijsvoor de rechten van den arbeidervoor de handhaving der christelijke belijdenis in geheel het leven. Wjj moeten niet terstond aan die neiging naar rust toegeven, maar als Barak den vjjand met wagenen en heir najagen. En al vlucht het leger dan naar Haroseth der heidenen gjj herinnert u dat was de stapelplaats, het magazijn en tuighuis van Ja bin het komt er zoo spoedig niet binnen. in, waar hjj zegt: wp hebben meer behagen om uit het lichaam uit te wonen en bjj den Heere in te women. Daarom zjjn wjj ook zeer Een vurig strpdende macht van slechts enkele honderden kan wonderen van dapperheid ver richten. Maar een vluchtende menigte is met wjjst hem terstond het rustbed en werpt, om het verhitte lichaam tegen koude te bescher. daarvan zelf kent en ervaren hebt. Waar de H. Geest het onderpand is, daar opent Hjj het oog voor al de schatten, welke de belofte des

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 1