bu
de Gereformeerde Kerken in Zeekind,
Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA en Ds. A. LITTOOU.
selfii
Weekblad voor
n
No. 22.
2e Jaargang.
1
UIT HET WOOKD.
f 141
Vrijdag 25 November 1904.
s
JESS
Drukkeruitgever
A.
ze
schijt
i. Get
zal hij in Gods kracht
SCHRIFTBESCHOUWING
70 cent.
3 eent.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
derlani
’te vai
HYPO
L
Het boek der Bichteren
XVII.
Toen riep Barak Zebulon en Naftali bijeen
te Kedes, en hij toog op, op zijne voeten,
met tien duizend man ook toog Debora
met hem op.
ABONNEMENTSPRIJS
per half jaar franco per post
Enkele nummers
--
D, J
J. Bt
ner Lj
ler Let
3 Don
Dank
H. Eil
sn Chr.
itenboe
itenboi
er. 9. E
Alle I
de haa:
m boel
Ned. 2:
>h.NoJ
or Ei'
t voor»
P. Litt'
P. Litt
Gem
d. Ks
d. Ks
Gew»
ier Let
K. Vf
H. At
•ije Ui
Sietset
Hulst!
Cant
d. Br
Gewa
L The!
1 Muli
JNGEX
D. LITTOOU Az.
MIDDEL 3URG.
PR IJS DER ADVERTENTIEN
van 1—5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
Tot de Kaanieten behoort Heber niet, maar
evenmin is hij een Israëliet. Indien er ooit
van gesproken kan worden, dan hebben wij
hier een man die buiten en boven de partyen
staat. Van zjjn broederen die met Israël streden,
heeft hy zich afgezonderdhy wil zjjn eigen
weg gaan, op eigen manier zich door het leven
werken.Zulk een onzijdig man woont daar nu
in de nabijheid van het strjjdtooneel. Meer
behoeven wij niet van hem te weten.
Vs. 1216. In deze verzen wordt nu de
strjjd geteekend op zeer aanschouwelijke wijze.
Wjj hooren het gedruisch van den veldslag,
het geraas der strijdwagens, het gedreun van
het rennen der paarden. Op ongedachte manier
valt Sisera’s leger en hjj zelf zoekt ontkoming
in Jaëls tent.
Vs. 12. Daar boodschapt men aan Sisera,
dat Barak, Abinöams zoon, op den berg Tabor
getogen is. Hjj, de legeraanvoerder, woont in
Haroseth, de smederjj van de ijzeren wagenen,
het magazjjn, de stapelplaats voor alles wat tot
den krjjg uoodig is. En al is Jabin, zjjn koniug
niet terstond met alles bekend, hjj roept ter
stond zjjn wagenen bjjeen. Bjj den Tabor, een
zeer hoogen berg op de grens tusschen Zebulon
en Naftali, daar wachten hem de 10.000 die
op Gods bevel zijn saamgeroepen. Maar wat
zullen deze mannen zonder wagenen en zonder
paarden, zonder goede krijgswapenen en krijgs
voorraad
Vs. 13. Haastiglyk roept Sisera zyne wage
nen, wellicht in onderscheidene plaatsen inge-
kwartierd of gestationeerd, gelijk ook onze
artillerie en cavalerie, te zamen. Weldra zjjn
de negen honderd ijzeren wagens, met scherpe
zeisen, tot den aftocht gereed, en al Sisera’s
heirmacht. Met een borst zwellend van zelf
vertrouwen, ziet de overste op zjjn machtig
leger neder. Wie, zoo vraagt hjj, zal zulk een
leger verslaan?
Maar is Debora door den Geest des Heeren
opgewekt tot den strijd, Sisera werd genood-
van Baraks leger en
HET ZUCHTEND VERLANGEN.
Want ook in dezen zuchten wij, ver
langende met onze woonstede, die
uit den hemel is, overkleed te wor
den. II Cob. V 2.
Van zuchten houdt de wereld niet. Zy acht
er zich boven verheven, en drjjft er den spot
menigmaal mede. Nu van dat zuchten der
geloovigen heeft zjj dan ook in ’t geheel geen
verstand. Zjj vat daar niets van. Voor haar
is de bron er van gansch verborgen. Hoe zou
zjj er dan over kunnen oordeelen Maar kunt
gjj het wel Er is een traagheid, welke tegen
elke inspanning opziet, en dikwerf zuchten
doeter is eene zwaarmoedigheid, die bjj het
geringste onheil siddert en versaagd maakt.
Aan geen van beiden moet ge hier denken.
Wie aan een dezer kwalen Ijjdt, beschouwe
niet als deugden waarop hjj roemen mag,
maar als ondeugden, waarover hij zich schamen
moet. De geloovige zucht, omdat hjj in dit
aardsche huis dezes tabernakels woont.,; De
Heidenen, die in het lichaam een kerker zagen,
waarin de ziel gevangen zat, en in de verbre
king van het lichaam begroetten de vrijmaking
der ziel, vergisten zich, want zoo is het niet,
maar in ’t oog van den Apostel is dit lichaam
toch ook eene groote belemmering voor den
christen, en moet gjj het ook niet zeggen, die
ondervindt, dat het u hindert, wanneer gjj u
zoudt willen verheffen ver boven deze tjjdeljjke,
zichtbare en vergankeljjke wereld. Het houdt
u vast, als gy vooruit wilt, het biedt tegen
kant, als gjj met vlugge schreden zoudt willen
wandelen in de wegen des Heeren, het doet u
kleven aan het stof, waaruit het genomen is.
Zoolang wjj in deze tente wonen, blyven
ook de geloovigen bedorven. In weerwil van
de vernieuwing van hart en wandel bljjft de
zonde hun bjj en daarvoor kregen zy een open
oog, steeds duidelijker zien zjj in haar eene
vjjandin, die het op hun verderf toelegt, en
zouden zjj zich daarover niet bezwaard gevoelen.
Ja, zegt gjj, dat versta ik ookzjj is het, die
mjj het leven moeilijk maakt. Hoe gaarne zou
ik haar met wortel en tak uitroeien, maar zjj
is mjj te machtig, zjj lacht met al mijne po
gingen, en zoo is zjj eene voortdurende oorzaak
tot verootmoediging. Goed is het, dat gjj daar
van overtuigd zjjt, wyl al de heiligen vóór u
daarover geklaagd hebben.
Bleef die zonde nog maar in de verborgenste
schuilhoeken van uw hart zonder ooit te trach
ten naar buiten te komen, doch zy laat zich
niet opsluiten, zjj dringt in uwe gedachten,
zjj uit zich in uwe woorden, zjj bezoedelt zelfs
uwe heiligste verrichtingen, en zoo wordt ze
u altjjd weer een reden tot smart, want naar
de begeerte van uw hart zoudt gjj den Heere
willen dienen met al uwe krachten. Is het dan
wonder, dat gjj zuchten moet?
Door uw lichaam -zjjt gij verbonden met de
wereld, met de menschheid, met heel het zuch
tend schepsel, en daardoor onderworpen aan
allerlei ellende. Hier is een christen, nog in
den bloei der jaren, die zoo gaarne met kracht
zou willen doen, wat zjjne hand vindt, maar
krankheden sloopen zjjn aardsche huis en roo-
ven zjjne lust. Daar is een, die gebogen gaat
onder den last van aardsche zorgen. Schier
eiken morgen rjjst de vraag opWat zult gij
en de uwen eten, en ofschoon by ijvert voor
zijn belangen, een voldoend antwoord vindt hjj
niet. De kommer knaagt aan zjjn leven en
vergalt zjjne vreugde. Ginds is een derde, die
aan miskenning bloot staat. Zjjne omgeving
verstaat hem niet en beoordeelt hem onbillijk.
Zijne woorden worden verkeerd uitgelegd en
zyne bedoelingen verdacht gemaakt. Elders een,
die dagelijks in aanraking komt met lieden,
die geen vreeze Gods kennen. Over de onge
rechtigheden, welke hy ziet en hoort, kwelt
hjj zijne rechtvaardige ziel. Anderen maar
er zou geen einde komen, want wie kan noe
men al de moeiten, waarover Gods volk hier
zucht, en was het nu van binnen nog maar
altjjd stil en rustig, zoodat hjj zeggen kon
mjjne ziel is immers stil tot God, van Hem
wacht ik een heilrijk lot, maar het tegenover
gestelde is dikwerf waar. Soms zjjn de wateren
zjjner ziel hevig bewogen, en in ’t midden van
die beroeringen heeft hjj geen licht en troost.
Zeg dan niet, dat een christen niet behoeft
te zuchten, want er is zooveel zoo ontzaglijk
veel, dat hem neerdrukt. Naarmate hjj dit in
ziet, naarmate hjj de zonde in al haren schan
delijken en snooden toeleg leert kennen, naar
mate het hem waarljjk te doen is om den Heere
welbehageljjk te zjjn, en Zjjn Naam te ver
heerlijken, naar die mate begint ook het ver
langen te groeien om met de woonstede die
uit den hemel is overkleed te worden. Het is
geen doelloos zuchten, want het verlangen,
waarvan hier sprake is, is een vurig verlangen.
Geen hert smachtte ooit zoo naar het levend
bronnat, als een geloovige naar de ure zjjner
volkomene verlossing.
O, als gjj daarvan iets weet, vestig dan uw
oog op de verwachting, welke het geloof koes
tert. De Apostel gaat in dit verstof eene
andere beeldspraak over. Tot dusver sprak hjj
van een gebouw, een huis, eene woonstede,
maar nu van overkleeden. Dit kon gemakke-
lyk, want het kleed, dat wjj dragen en het
huis, waarin wy wonen, vormen samen het
deksel, dat wij behoeven. Alleen wjj moeten
nog even vragen, wat hjj daarmede bedoelt?
Hy kan hier niet denken aan den mantel der
gerechtigheid, want de Kerk mag hier reeds
het woord overnemenIk ben zeer vroolijk
in den Heere, mjjne ziel verheugt zich in mjjnen
God, want Hij heeft mjj bekleed met de klee-
deren des heils, den mantel der gerechtigheid
heeft Hjj mjj omgedaan geljjk een bruidegom
zich met priesterlijk sieraad versiert en als een
bruid zich versiert met haar gereedschap. Be
halve deze kleeding, waarmede zij dus reeds
nu getooid is, ontvangt zjj nog eens na den
dood een overkleed, dat op eere en heerlijkheid
wijst. Het zal een gewaad zijn, dat geheel
past bij haren hemelschen staat, het zullen
kleederen zjjn, die hare volle heerlijkheid uit
doen komen. Was zjj alreede hier een licht
in den Heere, dit licht zal eens naar buiten
stralen en zich in al zjjn glanzen openbaren.
Gelyk het met Jezus ging op den berg, zoo
zoo zal het eens met hen gaan. Hij werd voor
hen van gedaante veranderd en zjjn aangezicht
blonk geljjk de zon en zjjne kleederen werden
geljjk het licht. O, hoe schoon, hoe roerend
schoon zal dan de glans zjjn, welke zjj ver
spreiden, en hoe groot zal de zaligheid wezen,
welke zij dan genieten.
Hier zucht gjj over uwe zonde, daar zult gjj
van haar volkomen bevrijd zyn, hier gaat gjj
gebogen onder last uwer schuld, daar huppelt
gy van vreugde, hier bedroeft ge u over de
onteering van ’s Heeren heiligen Naam, daar
verblijdt ge u in den lofzang, die uit aller
mond ter Zjjner eere omhoog stygt. Zou uw
verlangen dan niet uitgaan naar die ure, waarin
alle vrjjgekoehten met vreugde tot Sion op
trekken zou dit verlangen niet sterker wor
den, waar gjj ziet, dat de dagen boos zijn?
Bouma.
zaakt door het gerucht
denkt aan Jehovah niet.
Zoo is dan Sisera’s leger mobielhet trekt
de vlakte van Jisreël in. Daar kan het zjjne
macht ontvouwen. In vliegende vaart jjlt het
voort om Barak aan te grjjpen aan de Z. W.
zjj de van den Tabor, waar de grootste schuinte
van den berg gezien wordt. Is daar zjjn wagen-
macht gekomen, dan zal hy een poging doen
om den berg te omsingelen en Barak
moet zich overgeven.
Ieder stemt toe, het is een wel overlegd plan.
Maar soms verijdelt de Heere den raad van
een Achitofel zelfs. Hij vangt de wijzen in
hunne arglistigheid. Debora zegt tot Barak
maak U op, want dit is de dag in welken de
Heere Sisera in uwe hand gegeven heeft: is de
Heere niet vojr uw aangezicht henen getogen?
Zoo trok Barak van den berg Tabor af, tien
duizend man achter hem.
Debora en Barak volbrengen samen het werk
Gods. Zjj is er om het juiste tijdstip aan te
geven, hij om het leger aan te voeren. En ’t
is nu de juiste tjjd. Sisera’s plan valt in duigen.
Eer zjjn snelle wagens den berg hebben bereikt,
staat Barak bjj Taanach aan de wateren van
Megiddo en van ’t omsingelen komt niets. De
raad des Heeren, die zal bestaan. Neen Sisera
weet niet, wat deze dag hem brengen zal, al
schijnt ’t hem ook byna te gering zulk eene
macht te vernietigen. Maar Debora juicht al
reede in ’t vooruitzichtdit is de dag in welken
de Heere Sisera in uwe hand gegeven heeft.
Haar geloof is een vaste grond der dingen
die zij hoopt en een bewjjs der zaken welke
zjj niet ziet.
Vs, 15. Hoe het verder ging met Baraks
leger wordt niet gemeld. De afloop, het resultaat
wordt slechts meegedeeld en wel in deze
Heber nu, de Keniet, bad zich afgezonderd
van Kaïn, uit de kinderen van Hobab,
Mozes schoonvader; en hij had zijne
tenten opgeslagen tot aan den eik in
Zaannaïm, die bij Kedes is.
Toen boodschapten zij Sisera, dat Barak, de
zoon van Abinóam, op den berg Thabor
getogen was.
Zoo riep Sisera al zijne wagenen bijeen,
negen honderd ijzeren wagenen, en al
het volk, dat met het h‘-ui was, van
Haröseth der Heidenen totdebeekKison.
Debora dan zeide tot BarakMaak u op,
want dit is de dag, in welken de Heere
Sisera in uwe hand gegeven heeftis
de Heere niet voor uw aangezicht henen
uitgetogen? Zoo trok Barak van den
berg Thabor af, en tien duizend man
achter hem.
En de Heere versloeg Sisera, met al zijne
wagenen, en het gansche heirleger, door
de scherpte des zwaards, voor het aan
gezicht van Barakdat Sisera van den
wagen afklom, en vluchtte op zijne
voeten. Richt. 4 1015.
Barak volgt het bevel van de profetesse
Debora (vs. 6) op en roept Zebulon en Naftali
bijeen te Kedes. Uit het lied van Debora
bljjkt, dat niet alle strijders uit deze beide
stammen waren. Onder hen werden er ook
aangetroffen uit Manasse en Issaschar, er werden
er ook verwacht, (maar zij kwamen niet) uit
Ruben, Dan en Aser. Zie Richt. 51417.
Wij hebben het er echter voor te houden dat
Zebulon en Naftali het grootste aantal leverden.
Daarom wordt hun naam vooral genoemd.
Deze mannen worden bjjeen geroepen te
Kedes. Er waren drie steden van dien naam,
en wel een in het zuidelijk deel van den stam
van Juda Joz. 15:23; een in ’t gebied van
Issaschar 1 Kron. 672. [Deze stad heet Joz.
19:20 en 21 28 Kisjon.] En eindelijk in den
stam Naftali. Het behoeft nauwelijks gezegd
dat wjj hier denken aan Kedes. Naftali (vs. 6).
Eenigszins vreemd en onbegrjjpelyk luiden
de woordenen hij toog op zijne voeten [met]
tien duizend man. Duidelijker zou het zjjn
indien eenvoudig vertaald werden hij toog
op met tien duizend man achter zich. Dit toch
is de bedoeling. Geene wagenen noch ruiteren
waren in Baraks bezit. Die mannen zullen
Sisera aanvallen. En zoo
overwinnen.
Ook toog Debora met hem op. Dat was de
voorwaarde zonder welke hij den strjjd niet
wilde aanvaarden. Zoo trekt nu het leger heen
om in ’s Heeren mogendheid Jobin te verdrijven.
Wij zouden nu in vs. 11 het verloop van den
strjjd willen lezen. Maar neenHeel onver
wachts wordt er schijnbaar zeer onnoodig ver
haal ingelascht van Heber den Keniet.Heber
nu de Keniet had zich afgezonderd van Kain,
uit de kinderen van Hobab, Mozes schoonvader,
en hij had zijne tenten opgeslagen tot aan den
eik in Zadnaim, die bij Kedes is.”
Wat heeft nu zulk eene mededeeling hier te
beteekenen Wjj zullen zeer kort een antwoord
geven. Zonder nu dieper op de quaestie in te
gaan, komt het mjj voor dat Hobab, de zoon
van Rehuël, niet is de schoonvader van Mozes,
maar zyn zwager. Zoo kan ’t Hebreeuwsehe
woord zeer goed worden omgezet en de moeie-
1 ykheid met Num. 1029 is uit den weg
geruimd. Dit is ook in volkomen overeen
stemming met de geschiedenis. Jethro is dan
dezelfde als Rehuel. En deze is niet met Israël
mee opgetrokken tot in Kanaan, maar naar zijn
land teruggegaan Ex. 1827. Zjjn zoon Hobab
daarentegen is bjj Israël gebleven.
Nu treffen wjj diens nakomelingen Richt.
116 aan in de woestjjn van Juda. Van hen
heeft zich Heber afgescheiden, en terwjjl zyn
familie zich vestigt geheel in het zuiden, zoekt
Heber voet aan wal te krijgen hoog in het
noorden, in Naftali. Zijn tent is bij den eiken-
haag, niet ver van Kedes.
Zeeuwsch Ker
tl.
ad.