de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Weekblad voor Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA en Ds. A. LITTOOU. irg, en. Vrijdag 18 November 1904. No. 21. 2e Jaargang. UIT HET WOORD. mrs. 146 8» Drukker-Uitgever Met medewerking van onderscheidene Predikanten. A. loone, SCHRIFTBESCHOUWING. Bouma. 70 cent. 3 cent. D. LITTOOU Az. MIDDELBURG. Teida. -■sen. Jong cht onner óffers SRIN. LEN GEN. •land- 3 vac iYPO' ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers .eerr. ittooij 'holen ^eerr, ueerr. Veen tsema Berg Leerr. 'holen ittooij Leerr PRIJS DER ADVERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. HET UITZICHT BIJ DEN DOOD. Want wij weten, dat zoo ons aardsche huis dezer tabernakels gebroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis, niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. II Cos. 5 1. Ons lishaam wordt hier een huis genoemd. Meermalen geschiedt dit. Zeker niet ten onrechte. Een uitlegger zegt op deze plaatsons lichaam is een huis met vertrekken. Ons hoofd is de bovenkamer, waar de ziel hare meeste werk zaamheden verricht, en vanwaar zij hare bevelen uitvaardigtonze borst is de bewaarplaats van de sprinkader des levens, waaruit alle leden van het lichaam telkens nieuwe krachten ont vangen, en de buik is als ’t ware de keuken, waar alle voeding bereid wordt. Zoo kunt ge voortgaan met de overoenkomst aan te wijzen, welke er bestaat tusschen ons lichaam, waarin onze ziel woont en een huis, welks dak ons een veilige schuilplaats biedt. Ontgaan mag het ons echter niet, dat ons lichaam aardsch is. Zeker omdat het uit de aarde is. Daaruit is het gebouwd, en daaruit wordt het ook onderhouden. Het ontvangt al de middelen, welke ter versterking dienen, uit de aarde. Gelijk het uit de aarde zijn oorsprong heeft, zoo keert het ook eenmaal tot haar terug. Stof zjjt gij en tot stof zult gjj wederkeeren. Nooit mogen wij dit vergeten, het mag ons altijd wel voor oogen staan. Stevig is het dan ook niet. Het gelijkt niet op eene woning, welke met hare grondslagen rust op onwankelbaren rotsbodem, maar op een tabernakel, op eene draagbare tent. Licht kunt gij deze oprichten. Ge slaat enkele pinnen in den grond, spant er linnen of dierenvellen over, maakt ze vast met banden en zjj is voor ’t gebruik gereed. Het is de bedoeling niet om er lang in te blijven, neen, na enkele dagen wordt ze weer weggenomen. Zoo is het met ons lichaam. Wjj wonen er in als in eene hut, waarvan de grondslag in het stof is. Een windvlaag is voldoende om haar omver te werpen. Wy weten ook wel, dat sommigen in het bezit zijn van een sterk lichaam, dat schijn baar o zoo vast staat, maar de ervaring leert nog steeds, dat de sterkste enkel ijdelheid is. Hoe weinig is er noodig, om die zwakke en brooze tent uit elkaar te nemen. Buiten twij fel is het dan ook, dat ons aardsche huis dezes tabernakels gebroken wordt. Op allerlei wjjze worden wy daaraan herinnerd. Duizend stem men rondom ons roepen het ons toe, eene on verstoorbare stem in ons binnenste zegt het ons. Ons leven is als het gras, dat heden is, maar morgen afgesneden wordt, en al onze heerlijkheid, ook die van het veerkrachtige en buigzame lichaam is als eene bloem des velds, die het oog een korte wijle bekoort, maar o zoo spoedig verdort. Het huis wordt gebroken, soms langzaam, soms zeer plotseling, als met één slag, en de bewoner, die er zoo in thuis was, is er van beroofd. Vreeseljjke gedachte. Eenmaal wordt het lichaam gebroken, dit weten wy, zonder te kunnen zeggen, wanneer en hoe. Het kan over jaren zjjn, maar ook vandaag, het kan van lieverleden gaan, maar ook zeer onverwacht, het kan zacht, maar ook zeer geweldadig ge schieden. Ligt in de zekerheid dat gij sterven moet, en in de onzekerheid, wanneer het ge beuren zal, niet iets beklemmends, niet iets beangstigends Daarom moet ge er u niet over verwonderen, dat er zoovelen zyn, die niet gaarne stilstaan by de gedachte aan den dood, die haar wegdragen, haar verwyderen. Zy willen liefst niet denken aan het oogen- Het boek der Richteren. XVI. Debora nu, eene vrouw, die eene profetesse was, de huisvrouw van Lappidö'h, deze richtte te dier tijd Israël. Richteren 4 4 Wanneer de nood ten top stjjgt, is de red ding nabjj. De hulpe Gods nadert al wordt ze ook besteld door de hand eener vrouwe. Debora ■nu, eene vrouw, die eene Profetes was, de huis vrouw van Lappidoth, deze richtte te dier tijd Israël. Onverwacht treedt deze vrouw op. Zal dan nu een uit de zwakkere sekse, den mannen ten voorbeeld dienen Ja, zoo behaagt ’t God. „Als het god,dienstig leven tot het laagste peil is gezonken, eert God de vrouw door haar te stellen in de plaats van den man.” Zij is begiftigd met de kostelijke gave der profetie. Den wil van God, die haar, als in strument van Gods openbaring, wordt bekend gemaakt, zal zy aan haar volk zonder schroom mededeelen. De Geest des Heeren, die de bron is der profetie, werd haar op byzondere wyze geschonken. „In Christus was reeds onder het Oude Testament noch man noch vrouw. Dat >ok der vrouw de profetische bezieling en de richterlijke roeping ten deel valt, is het teeken van het algemeen priesterschap der geloovigen onder den ouden dag.” Dit is een klaar bewijs dat het verbond van God de vrouw heeft'vrjj gemaakt onder een hemelstreek, waar zjj tot een speelpop of tot een lastdier werd verlaagd Toch is deze handeling des Heeren niet willekeurig. Er zyn geen mannen die hare plaats kunnen innemen. Want „God doet nooit iets onnoodig. Hij verbreekt nooit de geregelde orde der dingen zonder oorzaak.” In de keuze van Debora hebben wij ’t dui delijk bewijs, dat Israël waarljjk tot een laag peil gezonken is. Maar boven aller menschen verwachting glinstert straks daardoor Jehovah’s heerlijkheid te meer. Debora haar naam beteekent honigbjj was de huisvrouw van Lappidoth. Wjjl wy va» dezen man nergen elders iets lezen, en ’t woord Lappidoth gloed, vlam beteekent, zagen sommige uitleggers hier eene aanduiding van Debora’s karakter. Debora, eene vrouw vol hei lige geestdrift. Al kunnen wij deze uitlegging niet,als de juiste aanvaarden, toch heeft zy goede overeenstemming met Debora’s leven. Toen geen man door den Geest des Heeren werd aangegrepen,richtte zij Israël. Waarschijn lijk een niet zoo heel korten tjjd. Vs. 5 geeft ons te zien hoe zjj hare richter lijke werkzaamheden verrichtte. En zij woonde of zat onder den palmboom van Debora tusschen Rama en tusschen Bethel op het gebergte Efraims, en de kinderen Israëls gingen tot haar op ten gerichte. Duidelijk wordt hier gesproken van de wijze waarop zjj haar ambtelijk werk ten uitvoer bracht. Zy zat daarbjj onder een breed getakten, schaduwrijken boom, naar haar de Debora-palm genoemd, geljjk men in Thü- ringen van den Luther-eik gewaagt. Tusschen Rama en Bethel op de grens aan Juda en Efraim, kwamen degenen die geschillen had den tot haar op. Aangezien zulk een palm boom takken heeft van zes vademen lang kon zij velen tegeljjk met hare koele schaduwen rust en nu ook recht verschaffen. Dat inzon derheid de onderdrukte stammen Zebulon en Naftali hare hulp zochten, ligt voor de hand. Waar de ellende ’t hardst njjpt, ziet men ’t eerst uit naar verlossing. Vs. 6 en 7. ’t Is den schryver er niet om te doen allerlei kleinigheden uit Debora’s le ven te verhalen. Neen, hij rept zich om de hoof dgebeurtenis te teek enen. En zij zond henen en riep Barak. Nu moet gjj U weer in’tmid- blik, waarop de tent uit elkaar genomen wordt, omdat zij niet kennen het heerlijk uitzicht, dat de geloovigen hebben. Voor den Apostel echter heeft den dood zijn prikkel verloren, want hjj weet, dat zoo zyn aardsche huis dezer tabernakels gebroken wordt, hy een gebouw van God zal hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen. Hier wonen de geloovigen in een aardsch huis, straks krijgen zjj een gebouw van God, hier hebben zij een zwakke brooze tent, straks ontvangen zij een huis, dat eeuwig zjjn zal. Hoe groot is dit onderscheid, hoe heerlijk zal het eens zyn. Het is waar, dat de verklaring van deze uitdrukking bezwaarlijk is. en het behoeft dientengevolge niet te bevreem den, dat zy niet bevredigt, maar zooveel is dadeljjk duidelyk, dat het uitzicht, hier ontsloten, waarlijk heerlijk is. Wjj zullen een gebouw van God hebben. Het zal van Hem zjjn, Hjj zal het ons bereiden, Hy zal het ons geven. Welnu de gedachte, dat God zelf het met eigen hand heeft toebereid, leert ons, dat het geheel beantwoorden zal aan de bestemming. Geen gebrek zal er aan kleven, geen zonde kan het verwoesten, een huis zal het wezen, geen tent, die verzwakt, een huis, dat altoos zjjn geschikt heid behoudt, en aan geen verval onderhevig is. In een tent moet men zich behelpen, zich schikken, maar dit huis zal juist passen voor den bewoner. Aan de oprichting zullen geen tweede oorzaken medehelpen, met handen wordt het niet gemaakt. Bewonen wij hier een leemen hut, waarvan de grondslagen in het stof zijn, eens verblijden wy ons in een huis, waarvan de fundamenten gelegd zijn in de hemelen. Zoo hoog de hemel is boven de aarde, zoo ver zal dit huis in heerlijkheid zich verheffen boven ons lichaam, dat wij nu hebben. Van afneming, van vermindering zal het niet weten. Het oog zal nier verdonkeren, het oor zal niet verzwak ken, de kracht zal altjjd frisch, de sterkte en lenigheid altijd dezelfde zyn. Het zal nu onzen geest geen belemmering in den weg leggen, maar het zal in alles hem ter wille zyn. Zie, zoo laat Paulus het licht vallen op onze laatste u>-e voor deze aarde, zoo verandert het sterven van gedaante. Nooit zult ge u verzoenen met de verbreking van lichaam, tenzjj gjj ook zeggen kunt, dat gij in die groote weldaad na den dood deelen zult. Doch hoe schoon dit uitzicht ook zjjn moge, is het zeker Dacht ge soms, dat het eene verwachting zou zyn, die als zoovele andere verdwijnt, een schoone zeep bel, die wel schoone kleuren heeft, maar tegen de harde rots der werkelijkheid breekt Dan moet ge er opletten, wat hier staat. Wjj weten, Hy spreekt nietik neem aan, of ik acht het waarschijnlijk, neen, Paulus en al de Christenen weten het. Het is niet eene meening, die geen grond heeft, maar zekerheid, die ®p onwankel bare fundamenten rust. Zij weten het, want zoo heeft God het geopenbaard, zoo heeft Hy het beloofd, en zoo zal Hjj het eens geven in Christus aan allen, die hunne hope op Hem stellen. Deze zekerheid wortelt aldus in ’s Heeren trouw en waarheid en het is onmogelijk, dat zij zich zouden kunnen vergissen. Verstaat ge dit? Zijt ge zelf met uw geloof tot deze waarheid ingegaan Is het ook uw troost, waar gjj merkt, dat uw lichaam vergankelijk is en straks een prooi der wormen wordt? Waardeer het dan, want de krankten, die uw lichaam aanvallen, de pijnen, die het van kracht berooven, de zwakheden, die het ondermijnen, herinneren u voortdurend, dat het uwe zonde is, welke uw lichaam, dat kunststuk van Gods vingeren, sloopt, en dat het enkel genade is, die u dit uitzicht heeft geopend, en u deze verwachting heeft geschonken. den van het verdrukte volk verplaatsen. Dat lijden ziende, zendt zij henen tot Barak den zoon van Abinoam van Kedes Naftali. Er zyn er die in Barak ’t woord betee kent bliksem een dichterlijke omschrijving zien van Lappidoth. Op grond van deze over eenkomst houden zjj Debora voor de huisvrouw van Barak. Het bericht echter maakt op ons dien indruk niet. Immers zy zond henen en riep Barak, den zoon van Abinóam, van Kedes Naftali. Er zou dan ten minste een tjjdeljjke scheiding ondersteld moeten worden tusschen de vrouw en den man. Hoe zij er toe komt hem te roepen wordt niet meegedeeld. Wellicht kent zy Barak als een man die veel van Sisera heeft te Ijjden gehadmogelijk heeft Jehova haar ook op hem gewezen. De mannen Gods mogen onbekend zijn, op 's Heeren tjjd komen zy voor het voetlicht. Om Barak van zjjne roeping te overtuigen, stelt zy hem eene vraagheeft de Heere de God Israels niet geboden, ga henen en trek op den berg Tabor en. neem met U tien duizend man van de kinderen van Naftalie en van de kinderen van Zebulonen ik zal aan de beek Kison tot U trekken Sisera, Jabins krijgsoverste, met zijne wagenen en zijne menigte en ik zal hem in uwe hand geven De vragende vorm gebruikt Debora hier niet uit twijfel, maar om aan de zaak meer klem by te zetten, ’t Is hier een rekenkunstige figuur, die eene versterking te kennen geeft. Waarljjk thans meer dan ooit is ’t tijd om een leger te verzamelen. De omstandigheden eischen het en Israels God, die zyne profeten bekend maakt wat geschieden zal, Hy drijft er Debora toe aan. ’t Wordt een vuur in hare beenderen. Daarom trek op den berg Tabor,een duizend voet hoogen, afgestompten kalksteenberg, met bree- den, kalen, kruin aan de N. O. zoom van Jisreëls vlakte. Zyn zjjden zyn met een woud van eiken en wilde pistaziën bedekt. De verzameling der legers zal in Kedes Naftalie plaats hebben, maar van dezen berg uit zal Barak den vjjand aangrijpen. Taborwat eere is U beschoren, nu de heirlegers van Israel straks rondom U staan geschaard en gy er getuige van zjjt hoe de stammen Israels overwinnen door Jehovah’s krachtV* Tien duizend man ’t getal is kleinMaar ’t is den Heere niet te wonderljjk door weinigen te doen zegevieren. En gaan ze zoo duizend na duizend al voorttrekkend in ééne rjj dan zal Ik de Heere aan de beek Kison. tot U trekken Sisera. Wie kan heerschen over dien machtige Immers Jehovah alleen Maar nu zal hy dan ook zeker komen. En met wagenen en paarden en heir zal daar dien veldheer zijn macht ont nomen worden. Daar zal de sterke de Almachtige hand des Heeren tegen zich zien en bezwijken. Vs. 8. De geroepene is niet onwillig, al boe zemt zyne houding niet in elk opzicht eerbied in. Wy hooren hem zeggenindien gij met mij trekken zult zoo zal ik henentrekkenmaar indien gij niet met mij trekken zult, zoo zal ik niet trekken. Barak twjjfelt niet aan wat Debora zegt. Dat de Heere zóó en niet anders gesproken heeft, is zeker. Alleen, ’t ontbreekt hem aan het onwankelbaar vertrouwen, aan den moed des geloofs om zonder Debora op te trekken. Te prjjzen is ’t dat de Richter zichzelven wan trouwt, te laken dat Gods beloften hem geen waarborg genoeg bieden. Toch is zyn handelwijze verklaarbaar. Hy is een man van een zwak geloof. En al drjjft de drang der goddeljjke roeping hem aan, al deinst hij niet terug voor ’t gevaarvolle van zyn taak, hjj vreest wel dat zyn invloed niet ver genoeg reiken zal om de duizenden van Israel tot zich te trekken. T I 11 Zeenwscl

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 1