he Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. rfl. fl I Onder Redactie van: Ds. L. BOUMA en Ds. A. LITTOOU. 811 Vrijdag 11 November 1904. 2e Jaargang. No. 20. k rs Drukker-Uitoever UIT HET WOORD. I I. s. 6 X A. hone ill SCHRIFTBESCHOUWING. H. e. V A R I A. 70 cent. 3 cent. in rede om ken. toch rust, door Veen erred- Leen Leen, Leen Jeida, Heida onnei Offers steijn ch. Camp ttoofl Veen sema Berg rolen aider an 0- den 1%. ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers a s 5. !.- :n- IN. F r Na de schoone, voortreffelijke woorden door „Zeeuwsch Kerkblad" va „Zuider-Kerkbode" ge wijd aan de nagedachtenis van den in zjjn iiirs. iev. len !Op. oor Gaarne voldoen wjj aan het verzoek van onzen vriend en broeder Ds. J. Zjjp van Zwartsluis, voor ettelijke jaren predikant te Koudekerke, om onderstaande plaats te verleenen. Red. Met medewerking van onderscheidene Predikanten. D LJTTOOIJ Az. MIDDELBt RG. IN MEHORIAM. DE RECHTE BESCHOUWING. Dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig. PRIJS DER ADÏERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 1 5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. van zich zelf getuigt, meer. Hjj spreekt in ’t aan de dingen, de dingen die men ziet, zoo bij alle geloovi- iiu was Samgar, een zoon van Anath. Hoe heb ben wij dit te verstaan Niet zoo, alsof Sam gar eerst optrad na den dood van Ehud. Im mers hoofdstuk 4 1 zet het verhaal voort van af Ehuds sterven. Derhalve valt wat Samgar deed in de tachtigjarige rust van Ehud. Vergeleken wij nu even ons vers met cap. 5:6: „in de dagen van Samgar, den zoon van Anath, in de dagen van Jaël, hielden de wegen op, en die op paden wandelden, gingen kromme wegen”. Ik loop met de verklaring van dit vers niet vooruit. Zooveel ziet echter ieder, dat in den tjjd van Samgar de wegen geheel en al onveilig waren. Hoe kan er dan van ruste sprake zjjn Mjj dunkt hier ligt de beteekenis van ’t verhaal. Ehud had zich aan het hoofd gesteld onder de kinderen Efraims, die veel van Moab te Ijjden hadden. Zjjn werk is verricht en hjj verdwijnt van ’t tooneel. Intusschen valt in het Westen de Filistijn Juda en Dan aan. Hun gebied lag het meest open voor dezen vijand. Is dit waar dan is ons gebleken, ten eerste, dat er in onderscheiden gebied, onderscheidene richters konden zijn, en ten tweede, dat de rust waarvan in vs. 30 gesproken is, niet in gelijke mate gold voor alle stammen. Met gissingen aangaande Samgars afkomst houden wij ons niet bezig. Een oogenblik be schouwen wjj zijn daad. Bij een inval der Fili stijnen, grijpt heilige geestdrift hem aan. De ossenstok, voorzien met een prikkel, om ’t te genstrevend dier te leeren, om ’t des noods gevoelig pijn te veroorzaken, is zijn zwaard. En God sterkt zijn hand. Zes honderd Fili stijnen vonden den dood. Wjj zouden die daad ruw kunnen vinden. Maar ik acht het beter er deze leering uit te trekkenals er geen zwaard is in Israël, kan Jehovah’s macht zelfs met een ossenstok de overwinning bereiden. De aanval is slechts tijdelijk, zoo ook Samgars optreden. Israël is verlost. Wie weet hoe de schrik des Heeren op de Filistijnen is geval len Ook Samgar gaat henen, zonder uwe nieuwsgierigheid te bevredigen. Cap. IV vs. 1-3. De kinderen Israëls voeren boort te doen, wat kwaad was in de oogen des Heeren, als Ehud gestorven was. De manier waarop Israëls ver nieuwde afval en ’t sterven van den Richter met elkander verbonden worden, geeft grond verband tusschen deze twee feiten te zoe- A1 verricht Ehud geen bepaalde daden, beheerscht hij gedurende den tijd van Israëls volksleven. De grondtoon wordt Ehud aangegeven. Op godsdienstig en staatkundig terrein, weet zijn machtigen geest de natie in toom te houden, en voor ’t uit wendige buigt men voor Jehovah’s wet. Dit is een zeer sterk argument tegen zulke Schrift uitleggers, die meenen, dat Ehud als Richter zeer laag stond. Een man van wien zoo mach tigen invloed uitgaat, moet een groote in Is raël zjjn geweest. Zoowel met gaven van ver stand als van hart versierd zjjn geweest, en door godsvrucht eerbied hebben afgedwongen. Als deze steunpilaar wegvalt, keert Israël tot de oude zonde terug. En de Heere verkocht hen (zie 2 14) in de hand van Jabin, den ko- ning der Kanaanieten, die te Razor regeerde. Jozua streed ongeveer 100 jaar vroeger ook met een Koning Jabin. Deze werd geheel ver slagen en de stad Hazor verbrand. Joz. 111-10. Waarschijnlijk is Jabin een vorstelijke titel evenals Farao bij de Egyptenaren en Abimeleeh bij de Filistijnen. Er was in die 100 jaar ruimschoots tijd ge weest om Hazor te herbouwen en weer te ma ken tot een sterke vesting. Deze stad eertijds hoofdzetel van de Noordelijke Kanaanieten, was gelegen in het stamgebied van Naftali. Koning der Kanaanieten wordt hij genoemd in tegenstelling met de andere vijanden die Het boek der Richteren. XV. Na hem nu was Samgar, een zoon van Anath, die sloeg de Filistijnen, zeshon derd man, met eenen ossenstokalzoo verloste hij ook Israël. Maar de kinderen Israëls voeren voort te doen, wat kwaad was in de oogen des Heeren, als Ehud gestorven was Zoo verkocht hen de Heere in de hand van Jabin, koning der Kanaanieten, die te Hazor regeerdeen zijn krijgsoverste was Siseradezelve nu woonde te Haró- seth der Heidenen. Toen riepen de kinderen Israëls tot den Heerewant hij had negen honderd ijzeren wagenen, en hij had de kinde ren Israëls met geweld onderdrukt, twin tig jaren. Richteren 3 31 4 13 Vs. 31. Van Samgar wordt ons zeer weinig gemeld. Haast vragen wijwaarom wordt ons deze eenvoudige gebeurtenis verhaald Wie was Samgar Uit welken stam Waar woonde hjj Op dit alles wordt een opmerkelijk stil zwijgen bewaard. Des te nauwkeuriger slaan wij acht op wat van hem opgeteekend staat. Na hem (Ehud) tegenwoordig. Vroeger in de practijk van het leven ook wel. Maar toen stemde ieder toch nog toe, dat er schatten waren, die ofschoon zij niet gezien werden, nochthans groote waarde hadden. Zij leefden wel niet als Paulus, zij werkten wel niet als hjj, maar zjj wilden er nog van hooren en er voor korte oogenblikken hunne aandacht bij bepalen. Doch thans wil len velen dit zelfs niet meer. Zjj hebben alleen oog, alleen oor, alleen hart voor wat onder het bereik der waarneming valt, en er zjjn er in overvloed, die meenen, dat er geen andere dingen zjjn. Vallen die zichtbare dingen hun ten deel, dan zijn zij vol moed, worden ze hun ontnomen en moeten zjj ze ontberen, dan be geeft hun de kracht, en zij worden wrevelig en ontevreden. Zjj werken dan ook uitsluitend voor de dingen, die men ziet, en kunnen zich niet voorstellen, dat er nog lieden zijn, die er anders over oordeelen. Hoe bitter zijn zjj tegen allen, die beweren, dat het niet het zichtbare brood is ’t welk den mensch voedt, maar de ontzichtbare zegen, die van God uitgaat. Hiertegenover staat elk geloovige. Hij heeft leeren zien, dat de zichtbare dingen tjjdelijk, vergankeljjk en verderfelijk zijn, hij gelooft het woord, dat het den men ch geen baat zal geven, al gewon Hij de geheele wereld en hjj moest schade lijden aan zijne ziel, hij is er van over tuigd, dat zij zjjn hart niet bevredigen kunnen, en daarom heeft hjj ze losgelaten. Dat ging niet altijd even gemakkeljjk, want ook hjj is van nature aardsch gezind, maar hij kwam er toch door genade toe, en hij komt er altijd weer toe, zoodat ook hjj getuigen mag, dat hjj niet aanmerkt de dingen die men ziet. Tevens heeft hjj iets anders geleerd. Lang zaam misschien en nog veel te weinig waar- schjjnljjk, maar toch iets. Hjj heeft de schatten, die men niet ziet, ontdekt in ’t Evangelie, hjj heeft ze gezien in hunne schoonheid en alles overtreffende waarde, hjj heeft ze aanschouwd als eeuwig, onvergankelijk en onverderfelijk, als zeer geschikt om de ledigheid van zijn hart te vervullen, en sinds dien tjjd zoekt hjj ze, waardeert hjj ze, en leeft er naar. Is het ook zoo bjj u Staan ze ook zoo hoog bij u aan geschreven Wenscht en bidt ge ook, dat zjj de overhand mogen hebben in uw hart, in uw gezin, in school en kerk, in uw land en bjj uw volk Is het u tot smart, wanneer ge merkt, dat er nog zoo weinig van te bespeuren is bij u zelf en in uwe omgeving? Bouma. Israël omringden, de Moabieten in het Oosten, de Filistjjnen in het Westen en deze Kanaa nieten in het Noorden. Deze vorst nu had een krijgsoverste Sisera, dezelve nu woonde te Haroseth der heidenen (vs. 2). De vorst en de krijgsoverste hebben niet de zelfde woonplaats. Iets dat wjj niet verwach ten zouden in dien tjjd. En waarom wordt ons dit nu meegedeeld In de eerste plaats om ons de uitgestrektheid van Jabins macht te gevoelen. De naam Haroseth staat in verband met de jjzeren wagenen waarvoor Israël zoo vreesde en beteekent de plaats waar deze jjzeren wagenen gesmeed werden. Het ligt voor de hand, dat deze stad het magazjjn was voor de benoodigdheden van den krjjg. En van zelf in die stad moest de opperbevelhebber van het leger zjjn zetel hebben. Nu lag Haroseth in de vlakte van Megiddo, waar de Karmel en de Gallileesche bergen elkander ’t meest naderen. Daar was dus ’t Zuideljjke punt van Jabins bezit. En gij kunt begrjjpen hoe geducht en schrikkelijk zulk een tegenpartij voor Israël was. Zjj zien tegen over zich een machtig Koning, met een be roemd legeraanvoerder, een leger voorzien met de beste wapentuigen, gerugsteund door tel kens nieuwen aan voer uit Haroseth, de sta pelplaats. Vs. 3. Toen riepen de kinderen Israëls tot den Heerewant hij had negenhonderd ijzeren wa genen, en hij had de kinderen Israëls met ge weld onderdrukt twintig jaar. De nood drjjft het dwalende volk weer tot God. Zjj zien geen anderen helper. Nu schreien zjj, schreeuwen zjj, uit hun angst tot God, wiens hand niet is verkort, dat hjj niet zou kunnen verlossen. Er is oorzaak voor zulk noodgeschrei. Want Jabin heeft een ongehoorde macht van cavalerie. Niet minder dan negenhonderd ijzeren wagens met zeisen in de assen, staan hem ten dienste. De wagenmenners maaien den tegenstander weg, zonder dat hjj eenig tegenweer kan bie den. Vrees grjjpt elk aan, zoodra ze maar van die geweldige ruiters met hun snuivende ros sen en hun vreeseljjke wagens hooren. Duurde zulk een Ijjden nu een week, een maand, desnoods een jaar, misschien kon men het leed doorstaan. Thans evenwel duurt de onderdrukking niet acht (3 8) of achttien (3 14) maar twintig jaren. De tuchtiging wordt steeds zwaarder in ieder opzicht. De eerste vijand kwam van verre, de tweede woonde in de onmiddelljjke nabjj- heid over den Jordaan, de derde heeft zjjn zetel binnen het land. En het feit, dat Sisera een Kanaaniet is, die zooveel door het zwaard van Israël heeft geleden, en naar recht moest worden uitgeroeid, zegt ons genoeg in verband met het woord, „en hjj had de kinderen Is raëls met geweld onderdrukt.” Er was schrik van rondom. Op iederen weg een strik, in ieder woud, in iedere rotskloof een vjjandeljjke bende. Zoo gaat het een volk, dat de tucht verlaat. Dit is hun behoudzjj roepen weer en Je hovah neigt zijn oor. H. niet Hei, zijn eeuwig. II Coe, IV 18. Beginnen is gemakkeljjk, maar volhouden moeieljjk, met jjver zich ergens voorspannen gaat wel, maar eene zaak tot een goed einde te brengen vraagt meer, snelle vorderingen maken op een weg, die geheel effen is, kan iedereen, maar gemoedigd te bljjven voortgaan, ook al is ’t, dat het zeer bezwaarljjk wordt, dat gelukt velen niet. Geljjk dit in ’t algemeen waar is, zoo is dit ook van toepassing op den arbeid in het koninkrjjk der hemelen, en daarom bewonderen wjj den man, die zich nooit laat ontmoedigen. Zoolang iemand jeugdig en krachtig is, kan hij zoo licht zjjne taak volvoeren, maar hoe spoedig legt zjjn „uitwendige mensch” hem moeieljjkheden voor de voeten, en als daarbjj nog komen vele verdrukkingen van allerlei aard, dan zou men denken, dat de moed wel verdwjjnen moest, en toch is dit nooit bjj den Apostel het geval geweest. Niets heeft hem kunnen ophouden, niets heeft zijn jjver kunnen verminderen, Steeds ging hjj door, steeds werkte hjj met volharding. Hoe hij het kon Voor een deel moet het zeker hieraan toegesehreven worden, dat hjj niet aanmerkte de dingen, die hjj zag, maar wel de dingen, die hjj niet zag. Hjj merkte niet aan de dingen, die men ziet, Hjj zag die dingen ook wel, hjj zag ze zelfs zeer nauwkeurig, hij wjjdde er zijne aan dacht wel aan, maar hij beschouwde ze, geljjk zij waren. Zjj toonen zich aan onze zintuigen, zjj verschjjnen soms zelfs in aantrekkeljjken vorm, zjj kunnen het oog bekoren, maar zij hebben geen bljjvendé beteekenis, zjj behooren tot wat tjjdeljjk, vergankeljjk en verderfelijk is. Daarom merkt hjj ze niet aan, daarom hecht hjj er zijn hart niet aan, daarom bouwt hjj er zjjne verwachtingen niet op. Zij zjjn niet de zaken, waarmede hjj zjjn hoofd vervult en zjjn hart kwelt. Dat zjjn zij niet waard. Van daag zjjn zjj en morgen niet meer. Hoe zou hjj er zich geheel aan kunnen geven. Dwaas zou het zjjn, het huis van zjjn geluk te willen bou wen op zulke wankelbare grondslagen. Neen, daaraan denkt hjj niet, omdat het hem voort durend te helder voor oogen stond, dat zjj enkel voor eenige oogenblikken zjjn. Maar een mensch heeft toch altijd iets noo- dig, dat hjj acht en zoekt, dat hjj waardeert en liefheeft. Gewis, en zoo is het bjj Paulus ook. Er zjjn dingen, die men niet ziet, die men niet waarnemen kan. Hij zegt niet, dat deze din gen in zich zelf onzichtbaar zijn. Alleen, dat niemand ze thans ziet. Achter deze zichtbare wereld schuilen krachten, die in haar werken achter deze wereld zjjn er schatten, die steeds beteekenis houden. Daarmede vergeleken is deze zichtbare wereld eene gedaante, die des noemens niet waardig is, Bjj deze schatten leeft hij, daarop is zjjn oog gevestigd, daaraan is zjjn hart gehecht, daar naar strekken zjjne verlangens zich uit. Met al zjjne kracht zoekt hij ze, met allen jjver tracht hjj ze te verkrijgen. Zij blijven altjjd voor hem staan en steeds rjjzen ze voor hem in hooger waarde. Ziedaar, wat Paulus Doch hjj zegt nog meervoud. Wjj merken niet die men zietmaar Hjj beweert dus, dat het gen is. Nu dat is ook zoo. In beginsel is het bjj elk hunner aanwezig. Dat kan zelfs niet anders; en daarin komt dan ook het groóte verschil tusschen hen en de wereld uit. Vooral J id 2 3 I- Zeeuwsch Kei

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 1