urt
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMA, Os. J. HULSEBOS en Ds. A. LITTOOIJ.
nes,
E, I
s
Vrijdag 28 October 1904.
No. 18.
2e Jaargang.
[46
r,
lam.
ig
n
Ie
Drukker-Ditgever
UIT HET WOORD.
A.
SCHRIFTBESCHOUWING.
J
DE REDACTIE.
Onze geliefde broeder Ds. J. Hulsebos werd
de verledene week ernstig krank. Deze week
nam zijne krankheid nog zeer toe. Er is re
den voor vrees. Ons gebed zij met dat der
zijnen, om hem hersteld en nog vele jaren
aan zijn veelvuldigen en heerlijken arbeid te
mogen zien
4%.
p
RIN-
EN-,
1EN.
ABONNEMENTSPRIJS
PRIJS DER ADYERTENTIEN
D. LITTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
NIET VERTRAGEN.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
Het boek der Richteren.
XIV.
Boons
Bouma.
70 cent.
3 cent.
and-
van
fPO-
issore;
>r Leer
Ho--
Heit
Leen
Leer-
Donne
Eiffer
leeltje.
elden
en
ee-
ns.
Littoo:
Kano;
Leer
Vee
etsen
1. Ber
Thole:
Mulde:
urg.
IEL
al, 8
voor
‘lend.
per half jaar franco per post
Enkele nummers
van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
Daarom vertragen wij niet, maar hoewel
onze uitwendige mensch verdorven
wordt, zoo wordt nochtans de inwendige
vernieuwd van dag tot dag.
II Cor. IV 16.
Straks zal het vierhonderd jaar geleden zijn,
Zeeuwsch Kerkblad
was geen menscheljjke wrake uit
maar voltrekking en
ten het geloofsoog goed open heeft, met zijn
hart recht staat en in vertrouwen leeft, dat
tegenover de verderving van zjjn’ uitwendigen
mensch de vernieuwing van zijn inwendigen
voortgaat van dag tot dag. Met zekeren wee
moed zien wjj dageljjksch de bladeren der hoo
rnen verdorren en afvallen, want het predikt
ons voortdurend, dat de zomer met zjjn licht
en zijnen gouden glans voorbij is, en dat de
koude en doodsche winter met snelle schreden
nadert, maar het is toch niet bij machte ons
den moed te rooven en de levenslust te doo-
ven, wijl wij weten, dat nu reeds aan diezelfde
boomen de knoppen zitten, waarin het teedere
blad verborgen zit tegen de ruwheid van het
weder, en waaruit het te voorschijn zal komen als
de. zachte lentewinden gaan waaien en de zoele
luchten zich doen gelden. Het mag een tijd
lang schijnen, dat de vorst alles heeft doen
sterven, wij verontrusten ons niet, want wij zjjn
overtuigd, dat het leven zich enkel terugge
trokken heeft, om later met nieuwe krachten
in heerlijken glans zich te toonen. Welnu,
zoo is het bij den geloovige. Uiterlijk verderft
alles, het een na het andere begeeft zich, maar
dit behoeft geen oorzaak van angstvallige zorg
te zijn, daar zijne inwendige mensch vernieuwd
wordt. Gij verstaat dit, nietwaar Bij in
wendigen mensch denkt gij aan het nieuwe
leven, dat de H. Geest in uw hart heeft ge
werkt, en dat Hij voortdurend versterkt in den
weg van Gods ordinantiën. Over dit nieuwe
leven houdt Hij altijd de wacht, geen zonde
kan het uitroeien, geen vijand het wegrooven.
Het staat onder almachtige bescherming, het
bevindt zich onder de onveranderlijk trouwe
hoede. Wie zou het wezenlijk kunnen bescha
digen
Gij gelooft dit, maar gij durft het voor u
zelf niet aanvaarden, en gij aarzelt nog meer,
overmits er nog gezegd wordt, dat de ver
nieuwing doorgaat van dag tot dag. o Ik ver
sta U 1 Zoo is het bij u niet. Bjj u staat de
vernieuwing stil, ja zjj vermindert. Wat is de
oorzaak daarvan Is het u waarlijk leed Doet
het u bidden om de leiding en de hulp van
den H. Geest Dit kunt gij niet ontkennen
Maar dan moet ge ook niet zoo spoedig ge
reed zijn, om te zeggen, dat het bij u zoo niet
is. Voor uw gevoelen voor uw besef zult ge
wel recht hebben, maar zou de Apostel soms
lichtvaardig zijn geweest, toen hij zeide, dat
de inwendige vernieuwd wordt van dag tot
dag. Dat gaat toch ook niet, en daarom wilt
ge aannemen dat hjj het wel wist, en dat zijne
overtuiging op goede gronden rust, en zou het
derhalve niet eene gezonde oplossing zijn, in
dien gij er eens toe komen kondet door ’s
Heeren genade om te gelooven, met uw gansche
hart te gelooven, dat het werk der vernieuwing
toch doorgaat, ook al komt het u voor, dat
het niet zoo is Ik weet, dat ik veel vraag,
ontzaglijk veel, want dan moet ge beginnen
met uwe eigen meening geheel te verzaken,
en onbepaald te vertrouwen ’s Heeren woord.
Maar kunt ge met minder toe Ik geloof
het niet. Het is ook hier onvoorwaardelijk
buigen voor de majesteit van ’s Heeren ge
tuigenis.
Ehud dan reikte zijne linkerhand uit, en
nam het zwaard van zijne rechterheup,
en stak het in zijnen buik;
Dat ook het hecht achter het lemmer in
ging, en het vet om het lemmer toesloot,
(want hij trok het zwaard niet uit zijnen
buik) en de drek uitging.
Toen ging Ehud uit naar de voorzaal, en
sloot da deuren der opperzaal voor zich
toe, en deed ze in het slot.
Als hij uitgegaan was, zoo kwamen zijne
knechten, en zagen toe, en ziet, de deuren
der opperzaal waren in het slot gedaan
zoo zeiden zij Zeker, hij bedekt zijne
voeten in de verkoelkamer.
Als zij nu tot schamens toe gebeid hadden,
ziet, zoo opende hij de deuren der op
perzaal niet. Toen namen zij den sleutel
en deden open en ziet, hun lieder heer
lag ter aarde dood.
En Ehud ontkwam, terwijl zij vertoefden
want hij ging voorbij de gesnedene
beelden, en ontkwam naar Sehirath.
En het geschiedde, als hij aankwam, zoo
blies hij met de bazuin op het gebergte
van Efraïmen de kinderen Israëls
togen met hem af van het gebergte, en
hij zelf voor hun aangezicht heen.
En hij zeide tot hen Volgt mij na, want
de Heere heeft uwe vijanden, de Moa-
bieten, in ulieder hand gegeven. En zij
togen af hem na, en namen de veren
der Jordaan in naar Moab, en lieten
niemand overgaan.
En zij sloegen de Moabieten te dier tijd,
omtrent tien duizend man, allen vette
en allen strijdbare mannen, dat er niet
één man ontkwam.
Alzoo werd Moab te dien dage onder Israëls
hand ten ondergebracht; en het land
was stil tachtig jaren.
Richterbn 3 213
Koen en dapper als hij is, strekt Ehud zijne
linkerhand uit, neemt het zwaard van zjjne
rechterheup, en steekt het in Eglons buik,
(vs. 21) Juist het staan van den koning ver
schaft de gewenschte gelegenheid om het listig
bedacht plan ten uitvoer te brengen. Hjj nadert
alsof nu de gewichtige tijding zal overgebracht
worden, en tegelijk glijdt de gladde dolk Eglon
in het vette lijf, en wel met zulk eene kracht
„dat ook het hecht achter het lemmer inging en
het vet om het lemmer toesloot (want hij trok het
zwaard niet uit zijnen buik), en de drek uitging.
De woorden: „en de drek uitging” worden ook
vertaalden het [scherp] kwam uit van achteren.
De stoot van den geweldigen, linkschen Ben-
jaminiet heeft in een oogenblik denMoabitisehen
Eglon doorboord. Met het zwaard in zjjn lichaam
valt de ellendige neer, wiens dood nu zeker is.
Nu is Ehud op lijfsbehoud bedacht en veel
zal er afhangen van volksmin, zelfbeheersching
en volmaakte kalmte. Want zoo de krijgs
knechten des konings door schuwheid of schrik
eenig vermoeden tegen hem opvatten, zal ge
wisselijk spoedig ook zijne doodsklok luiden.
Maar Ehuds zelfbeheersching begeeft hem
niet. Hy) gaat uit naar de voorzaal d.i. verlaat
’t geheel aparte privaatkabinet des konings,
en daar de knechten des konings beneden
wachten in een verder afgelegen gedeelte van
het paleis, „sluit hij de deuren der opperzaal
voor zich toe, en doet ze in het slot." Alles wel
overlegd. Om te ontkomen, is tjjd noodig.
Weldra naderen de dienaren hunnen heer, zoo
de deuren niet gesloten zjjn. Is evenwel de
toegang niet geopend, zoo zal nog niet terstond
verdenking op hem vallen. Intusschen vindt
Ehud zjjne manschappen weer.
Vs. 24. Misschien groeten de hovelingen
den man die zooeven op audiëntie is geweest
met een beleefden buiginggroet. Zjj spoeden
zich naar de opperzaal, maar zie de deuren der
opperzaal waren in het slot gedaan. Bijzonder
ongewoon was dit niet. De heer, hun koning,
wilde alleen zjjn. Zeker, hjj bedekt zijne voeten
in de verkoelkamer (euphimitische wjjze van
spreken voor „zjjn nooddruft doen” verg. I
Sam. 24:4.)
Vs. 25. Tot schamens toe toeven zjj. De
deur wordt niet geopend. Onrust maakt zich
van hen meester. Wat zal den koning overkomen
zjjn. ’t Duurt nog een enkel oogenblik. De
deur moet met geweld geopend; zjj haasten
zich „en zie hunlieder heer lag dood ter aarde."
Schrik grjjpt een ieder hunner aan. Want de
man wiens zwaard hem velde, is reeds uit ’t
zicht. Immers (vs. 26) Ehud ontkwam terwijl
zij vertoefden want hij ging voorbij de gesnedene
beelden (grenszuilen) en ontkwam naar Sehirath.
De plaats hier genoemd is niet bekend. Niet
zonder eenigen grond zocht men haar aan den
voet van het gebergte Efraims, waarheen Ehud
vluchtte.
Zjjn vaardige voet repte zich en in zeer
korten tjjd was hjj ’t gebied van dezen koning
ontvloden. Daar bjj Sehirath, volgens den naam
een begroeid, boschrjjk oord, hadden zjjne
manschappen hem gewacht. Ongetwijfeld han
delden zij op zijn uitdrukkelijk bevel. Uit alle
macht weerklinkt het geluid van zjjn bazuin.
De eerste stoot doet de lucht weergalmen en
roept alle mannen te voorschijn. Hoe schalde
zjjn geroep over ’t gebergte Efraims. „De
kinderen Israëls togen met hem af en hij zelf
voor hun aangezicht henen." Zjjn kracht als
aanvoerder ontplooit zich. Een gevoel van
blijdschap doortintelt zjjn borst, gjj bemerkt
niets van het gevoelik heb een mensch van
het leven beroofd, mjj schuldig gemaakt aan
koningsmoord. Geheel anders, met zekeren trots,
zegt hjjvolgt mjj na, want de Heere heeft
uwe vijanden, de Moabieten, in ulieder hand
gegeven. Zeer opmerkelijk
Wat oordeelen wij nu van zulk eene daad
Ontegenzeggeljjk is alle list en geslepenheid
aangewend, die zich denken laat. Plaatst gjj
dit verhaal buiten de bijzondere Gods open
baring, dan kan ik niet anders zien, of wjj
zouden moeten spreken van een minedelen
moord, van een snood vergrijp aan iemand
met gezag bekleed. Kan nu het doel de ver
keerde bandeling ooit goed maken Heiligt
het doel de middelen Ook dat niet. Toch
worden de vroedvrouwen in Egypte geprezen,
die de zoontjes der Hebreen lieten leven, al
zeggen ze ook aan den Farao niet de volle
waarheid. Rachab, de hoer, heeft niet alleen de
verspieders geherbergd, maar ook de overheid
van Jericho op een dwaalspoor gebracht. En
hun geloof wordt geprezen. Simson, hoe won
derlijk en raadselachtig zjjn leven ook zjj,
wordt in de rjj der geloofshelden opgenomen.
Hebr. 11. Ja in Ps. 137 leest gjj deze raadsel
achtige woorden: „O, dochter Babels die verwoest
zult worden welgelukzalig zal hij zijn, die U
uwe misdaad vergelden zal die gij aan ons gedaan
hebtwëlgelukkig zal hij zijn die uwe kinderkens
grijpen en aan de steenrots verpletteren zal."
Ofschoon aan den vorm waarin zulk eene
daad verricht wordt, veel afkeurenswaardigs
kan kleven, en wjj dit naar het woord van
God als zondig brandmerken, staat voor ons
vast, dat deze helden des geloofs handelden,
gedreven door de kracht des geloofs. Hun
handelen
boozen haat geboren,
volvoering van een last Godes. Hjj, Jehovah,
spreekt vloek uit overMoab en zoozeer is het hart
van Gods knechten vervuld met het recht Gods,
dat zij er vurig naar verlangden, uitvoerders
van die rechtvaardige straf Gods te mogen zijn.
Meestal is ons geestelijk standpunt te laag
om het met God eens te zjjn. Wat Hjj recht
noemt, achten wij onrecht en wat Hjj veroor
deelt als onrecht oordeelen wjj recht te zjjn.
En hoeveel gebrek er ook kleeft aan het
ooistnl
edenis oiraa.a z.ai ucv o-
bladz. (jaf Luther zjjne stellingen aanplakte te Wit
tenberg, die eene beweging in ’t leven riepen,
waarvan al de christenvolken destijds de kracht
fo. 18, gevoelden. Eene reuzentaak was het, welke de
-ent Reformatie op zich nam en nu nog gedenken
wjj met dankbaarheid den moed en de lust,
waarmede die mannen bezield waren. Wel
was de arbeid zwaar, de vijanden vele, de
tegenstand groot, doch zjj sloegen niet alleen
de handen aan den ploeg, maar zagen ook niet
achterwaarts, zjj gaven het niet op, zjj wisten
van geen vertraging. Hoe heerljjk zjjn de
vruchten dan ook geweest op dien onversaagden
moed, en nog altjjd deelen wjj in de winst,
welke zjj hebben verkregen.
Er ligt in hun optreden iets, dat ons her
innert aan de Apostelen, die verklaren konden,
dat zjj in alles verdrukt werden, doch niet
mismoedig, vervolgd, doch niet verlaten, altjjd
de dooding van den Heere Jezus in het lichaam
omdragende, opdat ook het leven van Jezus in
ons lichaam zou geopenbaard worden. Er is
dan ook geen twijfel aan, of zjj hebben aan
het voorbeeld dier eerste dienaren van Jezus
eene bezielende kracht ontleend, en ook ervaren,
dat dezelfde Geest, die de Apostelefl staande
hield, hen sterkte en steunde.
Mogen wjj dan vertragen Mogen wjj den
moed laten zinken Zouden wjj ons overgeven
aan lusteloosheid Neen, zegt ge, dit mag niet.
O zeker, het is ons niet onbekend, dat de taak
waarvoor de christenheid thans staat zeer zwaar
is, dat de vijanden in dichte legerscharen aan
komen om ons het pand, dat wjj uit de handen
onzer voorgeslachten ontvangen hebben, te
ontrukken, dat wij bjj elke schrede op ge-
duchten tegenstand stuiten, maar dit is geen
reden om moedeloos den arbeid te staken en
het vaandel, waaronder wij strjjden op te bergen.
Er kan wel een neiging in ons zjjn, die ons
doet uitzien naar gemak, naar rust, naar vrede,
maar wij mogen daaraan niet toegeven, haar
moeten wjj bestrijden met al wat in ons is.
Niet licht zullen wjj klagen, wanneer wij ons
herinneren, onder welke omstandigheden Pau
lus en Petrus, Luther en Calvijn gearbeid
hebben, en met moed zullen wjj voortwerken
aan wat zjj ons nalieten.
Het is waar, dat ook nu nog bjj dien arbeid
de uitwendige mensch verdorven wordt, maar
het is ook waar, dat de inwendige vernieuwd
wordt van dag tot dag. De uitwendige mensch,
wat is hjj Dat is allereerst de zichtbare zjjde
van uw leven. Aan verderf is hjj onderhevig.
In alles komt het uit. In ’t oog, dat zjjn scherpte,
m de hand, die hare vaardigheid, in den voet,
lie zijne vastheid, in ’t haar, dat zjjne kleur
terliest. Verder gaat dit nog, want gjj moogt
kier gerust denken aan heel den vorm, waarin
iw leven hier tjjdeljjk naar buiten treedt, want
elfs onze geestelijke vermogens nemen af.
Iljjft het geheugen even vast, het oordeel even
elder, de verbeeldingskracht even opgewekt,
e wil even krachtig Ach, dat het zoo ware,
ucht menigeen, die tot zjjn schrik bemerkt,
at hjj in al zjjne vermogens verachtert. Nu
du dit kunnen leiden tot doffe neerslaehtig-
eid, gelijk het ook menigmaal gezien wordt
jj ouden van dagen uit wie alle veerkracht
eweken is, maar bjj den Christen zal het
tdaartoe niet komen. Of is dit te stout gespro-
en? Het kan helaas wel zoo zjjn. Ik zal er
aarom iets bjjvoegen, en dan zal niemand
jneer eenige bedenking opperen. Als een Chris-
idags-
fo. 12.
Geest.
r„ io
5 cei
Wie
Jertog