A
uro,
I
Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland.
Onder Redactie vanDs. L. BOUMJL, Ds. J. HULSEBOS en Ds. A. L1TT00IJ.
II?.
Vrijdag 21 October 1904.
No. 17.
2e Jaargang.
UIT HET WOORD.
r,
dam
Drukkeruitgever
A.
k
H.
VARIA.
Met medewerking van onderscheidene Predikanten.
70 cent.
1 cent.
LX-
N-,
ÏN.
ad-
ran
>0-
Littooj
:werse.
kerke
Kan
L Vee
ietsem
d. B®
Tholei
Mulde
Boot<-
AB0NNEMENTSPR1JS
HE,
ilburg,
PRIJS DER ADÏERTENT1EN
D T.JTTOOIJ Az.
MIDDELBURG.
1844—1904.
Leer
er Leet
A. Ta.
d Lek
Heli
r Leen
r Leer
r Leen
Ejffei
J
SCHRIFTBESCHOUWING.
Het boek der Richtereu.
XIII.
suwscli Kerkblad
Ze
u
ige
■g.
i
A
le.
SEBt
3ds
pl
ed.
an,
tis
ie-
per half jaar franco per post
Enkele nummers
X
ils
sr-
geloof in lyden en
lykheden en teleurstellingen dezes levens. Dan
van 1—5 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent.
FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere
regel meer 10 cent.
SifiWKMMSiMKMHSNMMKXMHNinOMCMMHMM
g Ter gedachtenis aan Ds. JAN WISSE.
Aan den vroegen morgen van den dag des
Heeren, 9 October 1904, ging Ds. Jan Wisse
te Garyp, na een langdurige oefenschool des
lijdens, de eeuwige ruste in.
Zeeuw van geboorte, uit Borssele afkomstig,
leerling van het Middelburgsche gymnasium,
studeerde hy in de theologie te Utrecht onder
van Oosterzee, Doedes, ter Haar, Millies, de
Jongh. In Zeeland werd hy proponent. St.
Laurens, waar de ouderen z;ch zijner nog wel
zullen herinneren, was zijne eerste gemeente.
Hij diende haar van 1873 tot 1878. Toen volgde
hij de roepstem op, die uit de Friesche ge
meente Garijp tot hem kwam. Gelijk zoo me
nige Fries van afkomst eene zuidelijke Kerk
dient, zoo trok deze Zeeuw noordwaarts.
Geen ander arbeidsveld kon hem sinds be
koren. Hij diende te Garijp de Gemeente tot
1902, toen lichaamszwakte hem noopte den
herdersstaf neder te leggen. Toen bleef hy als
emeritus tot zijnen dood te Garijp wonen.
De aan haren ouden leeraar zeer verbon
den Gemeente, diep getroffen door het nog
onverwacht overlijden, werd door den tegen-
woordigen leeraar, Ds. J. C. Rullman in den
morgensamenkomst van den sterfdag, 9 Octo
ber, bepaald bij Hebreen 13 7 en 8.
Met ds. Jan Wisse is wederom een dier
leeraars heengegaan, die het voorrecht hadden
bij den strijd van 1886 te mogen vooraan gaan
in den uittocht hunner gemeenten uit het
diensthuis der menschelijke inzettingen. Ook
zal zijn naam door velen met liefde en achting
herdacht worden.
Wij mochten den overledene reeds kennen
Omtrent de begrafenis gewerden ons nog
geene berichten.
plan, ten uitvoer te brengen.
Bij den Koning gekomen neemt hy de hou
ding aan van iemand die iets zeer gewichtigs
heeft mede te deelen. Ik heb een heimelijke zaak
aan U, o Koning. En terstond gebiedt Eglon
stilte, en dit is genoeg voor de hovelingen om
zich zonder aarzeling te verwijderen. En Ehud
kwam tot hem daar hij was zittende in een koele
opperzaal, die hij voor zich alleen had. (vs. 20)
Op de platte daken der Oostersche paleizen
bracht men een kamer aan, die door buiten
gewoon sterke ventilatie altijd frisch en luch
tig was. Deze diende meestel ook tot privaat
kabinet des Konings, waarom een gedeelte
geheel apart was ingericht voorgelegenheden
als de Koning zich hetzij alleen, hetzij met een
vertrouweling, wilde afzonderen.
Daar jnu bevond zich Eglon, als de diena
ren zich verwijderd hadden. Ehud herhaalt zijn
boodschapik heb Gods Woord aan U d.i.
een opdracht Gods aan U. Let er opEhud
spreekt niet van een woord van Jehovah, maar
van God. Of dit den Koning der Moabieten
doet deuken aan den Almachtige of aan zyn
eigen góden is niet uit te maken. Maar in
ieder geval wekt dit toch zijne bijzondere be
langstelling. Wat zal Israëls God, of wat zul
len de góden der Moabieten, hem boodschap
pen Toen stond de Koning op van den stoel,
d.i. van zijn Koninklijken zetel. De Heere, die
Eglon verwekt heeft tegen Israël, hem ge
sterkt heeft tegen zijn volk, maakt hem zwak
voor de list van Ehud. Waarlijk God heerscht
over de vorsten en neigt hun hart tot al wat
hij wil. De godvreezenden weten zonder zijnen
wil kan geen haar van ons hoofd gekrenkt
worden. Alle dingen moeten medewerken ten
goede dengenen die naar zyn voornemen ge
roepen zijn.
H.
IEL,
.al, 8
voor
Heere sterkt Eglon. Deze slaat Israël en neemt
de Palmstad Jericho, in bezit. En zeker ves
tigt de vorst daar nu als overwinnaar zijn re
sidentie.
Sommigen houden Eglon niet voor de eigen
lijke Koning van Moab, maar voor een vasal
van dien vorst. Indien dit zoo is, wordt de
vernedering nog grooter.
Alles wordt ook hier weer niet gezegd. Weer
geeft de heilige schrijver u veel te denken.
Wanneer valt Eglon nu juist Jericho aan?
Deze stad was wel herbouwd maar om den
vloek over haar niet met sterke muren om
geven. Israël is ook schatplichtig aan Eglon.
Wat schande voor ’t volk van God, die dit
land van den Heere ten erfdeel ontvingen
Vernietigend voor den trots van hun zoo sterk
nationaliteitsgevoelEn dat nu, niet acht maar
achttien jaren lang. Herhaling van het kwaad,
brengt verzwaring der straf. Wat leed ’t volk.
Want neen, roepen tot den Heere nu niet
terstond.
God weet hen te brekenhun hart kan ’t
niet meer volhouden. Zulk een smaad is niet
te dragen. Waarheen zullen zij om redding?
Vanwaar zal hulp komen? Toen riepen de kin
deren Israëls tot den- Heere, en de Heere ver
wekte hun een verlosser, Ehud den zoon van
Gera. een Benjaminiet, een man die linksch was.
(vs. 15.) De verlosser Ehud d.i. de geprezene,
is een nakomeling van Gera, uit het geslacht
van Benjamin, een man wiens rechterhand
ongeoefend is gebleven. Er staat letterlijk
een man die krachteloos was met zijn rechter
hand. Het zou geheel verkeerd zyn aan een
lichameljjk gebrek te denken. Immers in het
leger der Benjaminieten waren niet minder
dan 700 dappere slingeraars die krachteloos
waren in de rechterhand (20 16) m. a. w.
zij hadden zich bijzonder geoefend in het han-
teeren der wapenen met de linksche hand.
Eigenaardige tegenstelling! Benjaminieten d.i.
zonen der rechterhand hebben juist hun kracht
in de linkerhand.
De kinderen Israëls zenden door zyne hand
een geschenk aan Eglon, d.i. zenden tribuut,
schatting, verg. 2 Sam. 8 2, 6. Let er op, hoe
veel anders de aankondiging toegaat by Othniel.
De geest des Heeren was op hem. Ehud is
terstond de volksman. Hy staat niet zoozeer
boven hen, maar munt uit door persoonlijken
moed. Eer de tocht naar Jericho aanvaard
wordt, zint de aanvoerder op wraak. En Ehud
maakte, d.i. liet zich maken, een zwaard, een
dolk dat twee scherpten had, welks lengte
was een el, waarschijnlijk een 3/± voet. In ieder
geval geen gewone joodsche el van 37 centi
meter, maar een korte, scherpe dolk, die hy
gemakkelijk onder zyn opperkleed kon verber
gen. Vanzelf gordt hij deze dolk onder zijn
opperkleed aan de rechterzijde.
Met een vrij groot geleide trekt hij op. Want
des te meer eere werd gebracht aan den Ko
ning en des te meer vertrouwen zou Ehud hem
inboezemen. Ik denk mij hem en zijne man
nen in een deemoedige houding als zij de ver
schuldigde schatting den vorst aanbieden. Im
mers ’t is er om te doen den Koning in zijne
ijdelheid te streelen, en in den waan te bren
gen, dat Ehud een zijner meest tevredene on
derdanen is.
De audiëntie is weldra geëindigd en met de
manchappen keert ook de aanvoerder terug
Hij doet hen uitgeleide tot de gesnedene beel
den die te Gilgal waren. Wij hebben hier te
denken aan grenszuilen, gewijde steenen, die
Eglon’s gebied afpaalden. Deze bevonden zich
niet ver van Gilgal ten N. O. van Jericho.
En als nu zijne manschappen weer veilig
over de grenzen zijn, keert Ehud op zijne schre
den terug. Hij weet, Eglon is een zeer vet
man, niet vaardig, maar zwaar en log. ’t Is
nu de tijd om zijn volkomen rijp geworden
en gesmaakt
inm I in lijden en druk. Zie het bij den apostel.
II O, Hjj kent ook tijden van neerslachtigheid en
droefheid, maar hoe krachtig is hy door het
relden geloof in lijden en banden, en pijnen, in moeie-
>t J7o. lijkheden en teleurstellingen dezes levens. Dan
I spreekt hy ook anderen moed in en handelt
met gloed en blijdschap over de hope des
eeuwigen levens. En dat alles door Hem, die
ons heeft liefgehad en ons Gode heeft gekocht
door zijn bloed. Door de genade Gods, zegt
de apostel, ben ik, die ik ben.
De apostel wekt de Filippensen op, om ten
f allen tijde zich te verblijden. Hy dringt er
krachtig op aan, zoo hier als elders in dezen
brief en in andere brieven. Het moet wel eene
zaak van het hoogste gewicht zijn, dat het zoo
heetWederom zeg ikVerblijdt 'u. Die |blijd-
schap is zoo noodig voor het geestelijk welzijn,
zjj is eene vrucht van Christus kruis. De Heere
wil ze aan al z(jn volk geven. De Heere wordt
er door verheerlijkt, als zyn volk zich beroemt
in zijnen heiligen Naam. Ten allen tijde. Ook in
den druk ’t Voorbeeld was gegeven. De Heere
geeft psalmen in den nacht. In den midder
nacht des lijdens zongen Paulus en Silas psal
men. in den kerker te Filippi. En nog gebeurt
het, dat in ziekenhuis of hospitaal uit sterven
den mond tonen van blijdschap in den Heere
worden vernomen.
Het waren tijden van beproeving voor de
Filippensen. Zij werden om des geloofs wil
vervolgd. En de apostel is gevangen man te
Rome. Juist nu zal hunne geestelijke blijd
schap krachtig moeten uitkomen. Het is won
der, lezer! maar de Heere heeft juist de krach
tigste ervaringen zijner genade, de heerlijkste
opwekking tot blijdschap aan de Ijjdens- en
beproevingswegen verbonden. Daarom is dit
niet altijd aanstonds zoo! Achgeloovigen
Hoe slecht brengen wy het er meestal afJa,
in gezonde dagen heeft men zich verblijd en
heeft met de oprechten onderling en vereend
in hun vergadering, des Heeren Naam van
harte groot gemaakt. Maar, nu komt de druk,
nu komt de smart, nu komt de bange tegen
spoed En waar is nu de blijdschap Acher
is dan vaak niet anders dan bittere klacht
Wat is de zaak Wy zyn nog zoo wereldsch
gezind, zoo verkleefd aan het stof! Dit wordt
zoo niet gemerkt in de dagen van voorspoed.
Maar nu in den tegenspoed komt dat gebrek,
die afwijking uit. O, Hoe had de Heere en hoe
hadden de hemelsche schatten meer het harte
moeten vervullen. OZalig voorrechtdit
nog door Gods genade te mogen inzien en
belyden. Dan zal de Heere ook wedergeven de
vreugde zyns heils, Hij, die des daags zyne
gunst gebiedt.
Maar, let er ook wel op, dat hier wordt ge
sproken van eene blijdschap in den Heere. Gelyk
de zondige blijdschap haren grond heeft in de
wereld en haar schijnschoon, zoo heeft de blijd
schap van Gods kinderen, eene blijdschap, die
over alle leed triomfeert en juicht in het aan
gezicht van den dood, haren grond in den Heere,
in Christus Jezus. En die blijdschap kan niet
gekend worden, tenzij wij door den Geest we
dergeboren, van den Vader Hem geschonken,
Hem in den geloove ingeplant zyn. Zy wordt
gesmaakt, die blijdschap, in gemeenschap met
den Heere Jezus. Dan vervult Zyne liefde het
BLIJDSCHAP.
Verblijdt u in den Heere te allen tijd,
wederom zeg ik Verblijdt u.
Filippensen 44.
Ziehier eene blijdschap, die zelden gekend
en gesmaakt wordt, en toch de eenige ware
en blijvende is. De apostel kent die blijdschap
en al Gods volk mag haar kennen en het wordt
opgewekt haar te beoefenen, ja, er naar te staan.
Zy wordt juist het meest beoefend
hart, dan ziet men en omhelst Zyne dierbaar
heid, dan wordt men verkwikt door Zijne ver
troostingen en toezeggingen, dan ziet men met
verlangen uit naar de ure, om ontbonden te
worden en met Hem te zyn
Kent gij die blijdschapDan zal eerst uwe
blijdschap tot droefheid moeten worden
Geestelijke blijdschap, blijdschap in den
HeereDe roeping, het voorrecht van Gods
volk. Hoe weinig wordt dit in den tegenwoor-
digen tyd aanschouwd Moeht een iegelijk zieh
zelven wel onderzoeken, om de oorzaak te we
ten, waarom en in voorspoed en in tegenspoed
het leven zoo vreugdeloos is, terwijl het ten
allen tijde blijdschap moest zynDe Heere is
de getrouwe. Hij wil het u geven, al wat gij
behoeft. En Hjj zal het eenmaal blijdschap,
voor eeuwig blijdschap, blijdschap in den Heere
doen zyn. Hulsebos.
Maar de kinderen Israëls voeren voort te
doen dat kwaad was in de oogen des
Heeren toen sterkte de Heere Eglon,
den koning der Moabieten, tegen Israël,
omdat zij deden dat kwaad was in de
oogen des Heeren.
En hij vergaderde tot zich de kinderen
Ammons en de Amalekieten, en hij toog
heen, en sloeg Israël, en zij namen de
Palmstad in bezit.
En de kinderen Israëls dienden Eglon, ko
ning der Moabieten, achttien jaren.
Toen riepen de kinderen Israëls tot den
Heereen de Heere verwekte hun eenen
verlosser, Ehud, den zoon van Gera,
eenen zoon van Jemini, een man, die
linksch was. En de kinderen Israëls
zonden door zyne hand een geschenk
aan Eglon, den Koning der Moabieten.
En Ehud maakte zich een zwaard, dat twee
scherpten had, welke lengte eene el
was en hij gordde dat onder zijne klee-
drren, aan zyne rechterheup.
En hij bracht aan Eglon, den koning der
Moabieten, dat geschenk Eglon nu was
een zeer vet man.
En het geschiedde, als hij geëindigd had het
geschenk te leveren, zoo geleidde hij
het volk, die het geschenk gedragen
hadden
Maar hij zelf keerde wederom van de ge
snedene beelden, die bij Gilgal waren,
en zeideIk heb eene heimelijke zaak
aan u, o koning dewelke zeide Zwijg
En allen, die om hem stonden, gingen
van hem uit.
En Ehud kwam tot hem in, daar hij was
zittende in een koele opperzaal, die hij
voor zich alleen hadzoo zeide Ehud
Ik heb een woord Gods aan u. Toen
Stond by op van den stoel.
Richt. III 1220.
Na veertigjarige rust, doen de kinderen Is
raëls op nieuw wat kwaad is in de oogen des
Heeren. De uitredding heeft hen de rampen
der onderdrukking doen vergeten. Andermaal
is de afval zichtbaar en het verlaten van den
Heere algemeen. De vraag kan gedaan of de
herstelling onder Othniel wel een grondige is
geweest. Mij dunkt, alles wijst er op, dat het
volk slechts gedwongen, zich weer aan den
Heere onderwierp. Vandaar nu ook zulk een
snelle, zedelijke achteruitgang. Deze toch is
slechts te verklaren uit algemeen bederf in de
steunpilaren van Israëls godsdienstig en bur
gerlijk leven.
Hoe ’t zy hun boosheid is oorzaak van nieuwe
tuchtiging. Toen sterkte de Heere Eglon den
koning der Moabieten tegen Israël, omdat zij
deden dat kwaad was in de oogen des Heeren.
Ditmaal komt de vjjand niet van verre, maar
van nabij. Van over den Jordaan, even ten
Oosten van de Doode Zee, trekken de leger
scharen op. In bond met den Ammoniet, die
in de gemeente Gods niet mochten komen. De