Weekblad iun voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie van: Ds. L. BOOMA, Os. J. HULSEBOS en Os. A. LITTOOIJ. Vrijdag 7 October 1904. No. 15. 2e Jaargang. I (JIT HET WOORD. Drukker-Uitgever isclit. 52 I OeS: I I A. teit w lange SCHRIFTBESCHOUWING. I. oor het a. 70 cent. 3 cent. i hoogs geleid. erkorgt nt en a! D. LITTOOIJ Az MIDDEL ÜRG. Hoekj Heids aman' •onner Elffen N. 1,20. 1,20. nnen te n terug-l F den. attoo| Kami rholen Veer etsemi I. Ben Leen Mulder •EER1J iLLES INGE! Book Av, ONDERRICHT TE HUIS. En zoo zij iets willen leeren, laat haar tehuis hare eigene mannen vragen i want het staat leelijk voor de vrouwen, dat zij in de gemeente spreken. PRIJS DER ADYERTENTIEN van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 15 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. I. Anker Met medewerking van onderscheidene Predikanten. Ierland 'te va| HYPS. ABONNEMENTSPRIJS per half jaar franco per post Enkele nummers lel burg' r~ 1.50. 1 rs f 1.8 n f 2,3 lm en e f4.50. uitgsJ Het boek der Ricliteren. XII. En de kinderen Israels deden dat kwaad was in de oogen des Heeren, en vergaten den Heere, hunnen God, en zij dienden de Baals en de bosschen. Toen ontstak de toorn des Heeren tegen Is raëlen Hij verkocht hen in de hand van Cusohan Rischatóïm, koning van Mesopohimië en de kind1 ren Israëls dienden Cusohan Rischatóïm achtjaren. Zoo riepen de kinderen Israëls tot den Heere; en de Heere verwekte den kinderen Israëls eenen verlosser, die hen verloste, Othniel, zoon van Kenaz, broeder van Kaleb, die jonger was dan hij En de Geest des Heeren was over hem, en hij richtte Israel, en toog uit ten strijdeen de Heere gaf Cuschan Rischatóïm, den koning van Syrië, in zijne hand, dat zijne hand sterk werd over Cuschan Rischa tóïm. Toen was het land veertig jaren stil, en Oth- niel, de zoon van Kenaz, stierf. Richteren Hl 711. De geschiedenis van den eersten Richter vraagt een oogenblik onze aandacht. Onder scheidene hoofdstukken, waarin rijke afwisseling en eentonige herhaling om den voorrang wed ijveren, volgen nu. Eerst treedt op Othniël, een held door den Geest des Heeren wel toegerust om Kuschan Rischataïm, koning van Mesopo- tamië te verslaan, en aan Israel weer een veer tigjarige rust te verschaffen. Vs. 7. De aanhef is een van die treurig menigvuldige woorden, wier eentonigheid u er van overtuigt, dat Israels zondenregister, zwart was gekleurd, en nog telkens zwarter en groo- gen. Het staat leelijk voor de vrouwen, dat zjj in de Gemeente spreken. Het onteert de vrouw in plaats van haar te eeren. Te huis hare eigene mannen vragen. Te huis. Zietdaar het eigenaardig terrein voor het leven en de werkzaamheid der vrouw. Naar dit gebied verwijst haar de apostel met hare vragen. En hoe wordt daardoor die huiseljjke kring geëerd en verheven. Daar zal het niet slechts zijn een zwoegen en slaven, een voortdurend bezig zjjn in de aardsche, tijdelijke zorgen, moeiten, bekommeringen en beslommeringen, maar daar zal het ook zijn eene liefelijke oefeningschool voor de dingen des eeuwigen levens. Andere vragen dan Wat zullen wij eten of wat zullen wij drinken, zullen daar aan de orde komen. Ijdele, wereld- sehe, zondige taal en gesprekken zullen daar worden geweerd en de dingen des eeuwigen levens zullen er worden verhandeld. En wie is er de onderwijzer? De man. Menige man zou verlegen staan, als zjjne vrouw met vragen betreffende het geestelijk en eeuwig leven tot hem kwam. Maar, uitzonderingen daargelaten, (ook de Debora’s behooren tot de uitzonderingen,) zullen zjj dat zichzelven hebben te verwijten. De Heere wil, dat de man ook in kennis van de dingen Gods de ster kere zij en zijne huisvrouw en kinderen tot leidsman zal zijn in de dingen des eeuwigen levens. Dit is zijne roeping, daarop moet hjj zich biddend voorbereiden. Dit is dan de heilige orde. De man, het hoofd, biddend opheffende heilige handen, zijn huis gezin leerende en onderwijzende. De vrouw onder de leerlingen innemende de eerste plaats, dan de kinderen en de dienstbaren. En neen, niet moet aanstonds met die vragen naar andere mannen worden gegaan, maar zij hebben te huis hunne eigene mannen te vragen. Wjj zien, hoeveel er nog voortdurend recht te zetten is naar Gods Woord. Reformatie van de kerk, zal zij de ware zijn, is ook reformatie van het huisgezin. Huls'ebos. Hetgeen er geweest is, dat zal er zijn, er is niets nieuws onder de zon. Gelijk op vele an dere zaken, zoo is dit woord van den Predi ker ook toepasselijk op de emancipatie der vrouw of, zooals het nu weer ishet eminisme. De vrouwen in de Grieksche wereld ten tijde van den apostel Paulus, matigden zich ook heel wat aan, wat des mans was. En zij, die tot God bekeerd waren, en dus ook deel uit maakten van de samenkomsten der Gemeente, brachten nog veel uit die heiden sche wereld mede, dat streed met Gods heilige ordinantiën en daarom door haar moest worden verloochend en afgelegd. De apostel, die in dezen brief zooveel schrijft tot rechte instelling van ge- meenteleven en samenkomsten, geeft ook bij zondere regelen voor de vrouwen. In hoofd stuk 11 van den brief wijst hij op het onge paste voor de vrouwen, om met ongedekten hoofde in de samenkomsten der Gemeente ter neder te zitten. Ook onder de heidenen was het eerzaam voor de vrouwen eene sluier te dragen. Maar de mode in de Grieksche wereld had dit ouderwetsch gevonden en het jongere geslacht ging liefst, en verscheen in het open baar, zonder sluier. En nu kwam men zelfs zoo in de samenkomsten der Gemeente. Hier tegen komt de apostel met kracht op. Het hoofddeksel betaamt de vrouw als teeken van zedigheid en onderworpenheid. Zij is niet gelijk aan den man, die met ongedekten hoofde tot den Heere bidt. En gij ziet, welken invloed het apostolisch woord heeft gehad. Ook nu nog zijn de vrouwen met hoofddeksel voorzien in de samenkomsten der Gemeente. In wereldsche bijeenkomsten, als concert en dergelijke is dit zoo niet. Ziehier het onderscheid. Maar er was meer. Vrouwen wilden ook leeren in de Gemeente als leeraars, als mannen. Hiertegen vermaant Paulus 1 Tim. 212. Doch ik laat der vrouw niet toe, dal zij leere, noch dat zij over den man heersche, maar wil, dat zij in stilheid zij. Niet leeren, niet voorgaan dus in de samen komsten der Gemeente. In die heilige samen komsten zal de scheppingsorde Gods niet worden verloochend Zjj zullen geen beeld van wanorde of wufte meeningen van den dag zijn, maar een beeld van orde. Want Adam is eerst gemaakt, daarna Eva. 1 Tim. 213. Maar vragen dan Er waren vrouwen, die in de Gemeente opstonden en vragen deden over het gehoorde. Ook dit, hoe goed wellicht somtijds gemeend, mocht niet plaats hebben. O, waar zou het einde zijn, indien het vrou- weljjk gemoed zich in de samenkomsten begon uit jte spreken. Nauwelijks zou eene zijn be gonnen, of twee, drie, meerderen zouden volgen. Wat zou er over blijven van de heiligheid der Vergadering. En daarom wordt ook dat ver boden. Geheel dat emancipatiebeginsel is niet uit God, niet tot Gods eer, niet tot ’t ware welzijn van de vrouwen, de mannen, de kinderen, de huisgezinnen, en storend voor de samen komsten der Gemeente des Heeren. Doch moet dan het vragen geheel en al onderdrukt worden. Het kan toch ook uiteen goed beginsel voortkomen. Nu voor de ware oprechte vraagsters, die niet uit ijdelheid, om zich ook eens te laten hooren, maar uit ware behoefte vragen wenschen te doen, wijst de apostel eenen weg aan. Zoo zij iets willen leeren, laat haar tehuis hare eigene mannen vra- ter werd. De kinderen Israels deden wat kwaad was in de oogen des Heeren. De zonden worden niet opgeteld, maar gekarakteriseerd en gequalifi- ceerd als iets Gode onaangenaam, ja erger als iets dat ons voorwerpen van zjjne boosheid maakt. Hoe zou ’t ook anders kunnen Zonde is verbreking van Gods wet. En die wet is uit drukking van Zjjn wil. Wat tegen den wil van God zich verzet, is weerspannigheid en opstand. Dit kan de allerhoogste niet gedoogen. Bij het bestraffen der zonde volge men dit voorbeeld door eerst den wortel van het kwaad te zoeken en daarna het goddeloos en revolutionair ka rakter van het kwaad aan te wijzen. Waarin kwam dit kwaad uit Zjj vergaten den Heere hunnen God en zij dienden de Baals en de bosschen. De Kant, zegt„de bosschen zjjn gewijde afgodische bosschen en hoornenofte de boschgoden omdat zij in dichte, duistere bosschen en onder schoone hooge hoornen op zijn heidensch vereerdwerden.” Dit laatste is volkomen juist. Want naast de Baals, de mannelijke afgoden die den zonnegod voorstelden, waren ook vrouweljjke góden, aan de maan gewijd, die in de bosschen, vaak op niet zeer zedeljjke wijze gediend werden. Vooral die dienst der boschgoden is moeieljjk te be schrijven om de vele gruwelen van onzedelijk heid en dierlijke wellust daarbjj gepleegd. Met twee woorden wordt ons nu heel den afval geteekend„Zij verlieten den Heere en dienden de Baals en de bosschen.” Het behoeft nauwelijks gezegd, dat wij hier slechts hebben het begin en ’t eind. Wat daar tusschen ligt, moogt gjj raden. Maar er ligt veel in opgesloten. Wie den Heere verlaat, bljjft niet eigen heer en meester. Want de mensch kan niet zonder God. En als hjj nu den eenigen waaraebtigen Heere verlaat, vormt hij zichzelven een God in ’t diepst van zjjn gedachten of hangt de góden zjjner naburen aan.Wie den Heere verlaat, moge nog niet terstond een buiging maken voor Baal er ligge een korte of langere afstand, een zwaarder of lichter strijd tusschen zjjn einde zal gewisseljjk zijnhij diende Baal en ’t bosch. Vs. 8. Zou de Heilige Israels over zulk een kwaad geene bezoeking doen Ongetwijfeld Toen ontstak de toorn des Heeren tegen Israel en hij verkocht hen in de hand van Kuschan R scha- taim, Koning van Mesopotamië. Jehovah open baart zjjn ongenoegen over dien afval. Zjjn toorn ontbrandt, en hjj is heftig, wie zal voor dien toornegloed bestaan Alle volken zijn als niets geacht bij den Heere der heirscharen, Hjj doet met de vorsten der aarde naar zjjn welgevallen. De band des Almachtigen wenkt den Koning van Aram der beide stroomen, ’t land waar Laban had gewoondwaar Jacob de hitte’des daags en de koude des nachts gedragen heeft. Wie hjj is en om wat oorzaak zijn oog op Kanaan gevallen is Indien zjjn wezen beant woordt aan zjjn naam, dan is hjj een dubbel goddelooze, een vorst berucht door wreveligen haat tegen den Heilige Israels. En de wachter Israëls is als sluimerende, want Hjj verkoopt hen in zijne hand, d. i. geeft hen over in zijn geweld, beschermt hen niet tegen zijne gewel denarij. Wjj weten van dezen Koning niets anders en niets meer dan in deze verzen ver meld wordt. Maar de korte teekening roept ons een dwingeland voor den geest; een man van ruwe zeden en onbuigzamen geesteen wree daard die genot smaakte in het knevelen en afpersen zjjner onderhoorigen. Acht lange, bange jaren dienen zjj hem, d. i. worden zij door hem geknecht. Onbeteugeld kan hij zjjn haat botvieren. Wat harde heeren- diensten hebben zjj te verrichten 1 Welk een hooge cjjns moeten zjj opbrengen Welk een dwang om zjjne góden eer te bewijzen. Zulk een last was al te zwaar. Eerst onderwierpen zij zich noodgedwongen. Maar toen al ’t ge wicht van zjjn ijzeren scepter op hen viel, toen riepen de kinderen Israëls tot den Heere (vs. 9). Nood leert bidden. Waarljjk te ver geefs verwacht men het van de jheuvelen en de menigte der bergen! Waarlijk bij den Heere onzen God is Israëls heilZoo werd uit de verdrukking weer het roepen uit de diepte geboren. In voorspoed weken zjj af; de noodiging der liefde vond geen gehoor, maar eindelijk vermurwt toch de scherpe geeselroede als zij doordringt in het vleesch, .het bjjna versteende hart." Laat zulk een dwang voor u niet noodig [wezen. Die God verlaat, heeft smart op smart te [vreezen. Zal Jehovah ’t oor neigen tot dit geroep? Zal Hjj spotten met hunne vreeze Neen bewonder Zijne lankmoedigheid de Heere verwekte den kinderen Israëls eenen Verlosser, die ze verloste, Othniël, zoon van Kenaz, broeder van Kaleb, die jonger was dan hij. Als de nood op ’t hoogt is, is de redding nabij. De Heere vergeeft menigvuldigljjk en Zijne barmhartigheid is groot over ’t volk Zjjner erve. Othniël, wiens naam beteekent leeuw Gods, of mjjn tijd is Godes, is de redder Israëls in des Heeren hand. Hjj, die in moed en dapper heid uitblonk bjj de inneming van Kirjath Sefer (Richt. 1 11 v. v.) een man uit Juda’s stam, de eerste onder de zoned* van Jacob. Zijn broeder Kaleb was een man vol des Hei ligen Geestes. Als allen vreezen, onderwindt hij, Othniël, zich in ’s Heeren kracht tegen den vermeteleu Kuschan Rischataim het zwaard op te heffen. God verwekt mannen op Zjjnen tjjd. Soms geheel onverwacht, soms ook na voorbereiding. Vs. 10. Opmerkelijk genoeg, vinden wjj geen lang betoog over Othniëls toebereiding, zooals menschen dat zouden geven en ook gaarne hooren. Kort en zakeljjk beet heten de Geest des Heeren was over hem. Zeer juist merkt de Kantt. hierbjj op„de Geest van dapperheid, kloekmoedigheid, wijs heid en beleid, werkende in hem hetgeen tot uitvoering zijns beroeps noodig was Toch zjjn deze woorden waard nog wat nauwkeuriger overwogen te worden. Wanneer God menschen toebereidt en daartoe zjjn geest in hen wer ken laat, geschiedt dit op onderscheidene wjjze. Vooral drie uitdrukkingen komen in aanmer king de Geest des Heeren was over hem werd vaardig over hem; toog hem aan. De beide eerste spreekwijzen doen ons zien welk een tegenstand de Geest des Heeren heeft te over winnen in den wil des menschen de laatste stelt de H. Geest voor als een macht die den mensch omhult. Othniël bood dus tegenstand, maar de Geest des Heeren was hem te sterk. En hi) richtte Israel en toog uit ten strijde. Richten, is Israel weer stellen onder de wet des Heeren, hare kracht weer doen gelden. Ge dreven door heiligen moed trekt Othniel op. En de Heere geeft den Koning van Syrië in zijne hand. Ja, Othniel is weldra overwinnaar en laat nu op zjjn beurt den overheerscher de zwaarte van zijn arm gevoelen. Toen was het land stil veertig jaar en Othniel, de zoon van Kenaz, stierf'. De bedoeling is niet dat Othniël eerst stierf aan het eind van die 40 jaren. Dit wordt gezegd: toen de arbeid van dezen knecht Gods was geëindigd, nam God hem weg en de zegen van zjjn werk duurde voort. Dit kan tot bemoediging strekken voor velen die tjjdens hun leven weinig vruchten op den arbeid zien. Ook na uw dood kan de uitkomst verrassend zjjn. Afval, tuchtiging, 1 iring di I Zeeuwse 1 Corinthen 14 35. erkblad.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 1