IN. Weekblad voor de Gereformeerde Kerken in Zeeland. Onder Redactie vanDs. L. BOUMA. Ds. J. HULSEBOS en Ds. A. LITTOOIJ. S. terdai I Vrijdag 23 September 1904. No. 13. d 2e Jaargang. UIT HET WOORD, impel Drukkeruitgever y roeen SCHRIFTB ESCHOU WING I en Met medewerking van onderscheidene Predikanten PRIJS DER ADVERTENT1EN ABONNEMENTSPRIJS D. LITTOOIJ Az Het boek der Richteren. VARIA. MJ, Biiwsch Kerkbla A. teeriuj van De D. nt binui ier Gert: Ds. i H. ^gehoorzaamheid 70 cent. 3 cent. van Vs m enz. de vei A-’ van 15 regels 30 cent, iedere regel meer 5 cent. FAMILIEBERICHTEN van 1—5 regels 50 cent, iedere regel meer 10 cent. per half jaar franco per post Enkele nummers MIDDELBURG. f 0,10; hem. f3,00; f X. En de Heere verwekte richteren, die h'-n verlosten uit de hand dergenen, die hen beroofden Doch zy hoorden ook niet naar hunne rich teren, maar hoereerden andere góden na, en bogen zich voor die baast we ken zij af van den weg, dien hunne vaders gewandeld hadden, hoorende de geboden des Heerenalzoo deden zy niet. En wanneer de Heere hun richteren ver wekte, zoo was de Heere met den rich ter, en verloste hen uit de hand hun ner vijanden, al de dagen des richters want het berouwde den Heere, huns zuchtens halve van wege degenen, die hen drongen en die hen drukten. Maai het geschiedde met het versterven des richters, dat zij omkeerden, en verdor ven het meer dan hunne vaderen, na volgende andere góden, dezelve dienende, en zich voor die buigende; zij lieten niets vallen van hunne werken, noch van dezen hunnen harden weg. Daarom ontstak de toorn des Heeren tegen Israël, dat Hij zeideOmdat dit volk mijn verbond heeft overtreden, dat Ik hunnen vaderen geboden heb, en zij naar mijne stem niet gehoord hebben Zoo zal Ik ook niet voortvaren voor hun aangezicht iemand uit de bezitting te verdrijven, van de Heidenen, die Jozua heeft achtergelaten, als hij stierf; Opdat Ik Israël door hen verzoeke, of zij den weg des Heeren zullen houden, om daarin te wandelen, gelijk als hunne vaderen gehouden hebben, of niet. Alzoo liet de Heere deze Heidenen blijven, dat Hy hen niet haastelyk uit de be zitting verdreefdie Hy in de.hand van Jozua niet had overgegeven. Richteren II 1623. De geschiedenis der Richteren geeft ons te aanschouwen de steeds vernieuwde barmhar tigheid Gods en de herhaalde menseheljjke zwakheid van Israël. De kastijdingen hebben ten doel het afgedwaalde volk terug <te bren gen tot Jehovah, die het zich getrouwd had. Vs. 16. En de Heere verwekte Richteren, die Q. id. eenerj H. ds. D, ds. W. If H. U eenerf s. H. I 1. dhj heol. 8 v. dj H. Mf deliske ds. K, P. Biet v d. s. J. T: H. K ;e: is. L.i BÏf de ho« ’Pgeleic i kerkor temt ei ADAM EN CHRISTUS. Want gelyk door de ongehoorzaamheid van dien éénen mensch, velen tot zondaars gesteld zijn geworden, alzoo zullen ook- door de gehoorzaamheid van éénen, velen tot rechtvaardigen gesteld worden. Rom. 5 19. Een en ander. Een God dien wjj begrjjpen, omvatten en beoordeelen kunnen, is geen God. God is on eindig. Al de menschen, zelfs saamgenomen, zijn eindig. Ze zijn in vergelijking van den Oneindige .minder dan een druppel in den het bedrjjf van Adam wordt door Paulus met geen zachter naam bestempeld. In vs. 18 noemt hjj Adam’s werk zelfs eene misdaad. Die onge hoorzaamheid nu is te schuldiger, waar Adam zondigt tegen Gods duidelijk geopenbaarden wil, in strijd met zijne oorspronkelijke natuur, en tegen het wjjs en liefdevol oogmerk Gods in. Christus' werk wordt door den apostel aan gegeven met het woord gehoorzaamheid. Ook de tweede Adam heeft een gebod ontvangen. Ook Hij is geroepen tot gehoorzamen. Gelijk tot den eersten Adam, komt de verzoeker ook tot den tweede. Hy evenwel wordt door Satan niet overmoeht. Als overwinnaar komt Hij uit den strijd. Die gehoorzaamheid heeft te hooger betee- kenis, als wij bedenken, dat zij onder veel be- zwarender omstandigheden werd betoond, dan de eerste Adam ooit gekend heeft. Adam toch leefde by Gods gunst in het midden eener onschuldige natuur. Christus echter bestraalt het vriendelyk aangezicht Gods niet. Hy, in het midden van zondaren, is van God verlaten en draagt zjjn toorn. Nochtans Hy is gehoorzaam. Zjjne spijze is den wil des Vaders te doen. Adams werk is vol hoogmoed en oi gehoor zaamheid. Christus’ werk daarentegen getuigt van ootmoed en gehoorzaamheid. Waar beider werk zoo zeer verschillend is, daar moeten ook de vruchten en gevolgen juist tegenovergesteld zyn. N. I. apostel handelt in dit hoofdstuk Adam en Christus. Hij doet hen beiden in hun gelijkheid en ongelijkheid duidelijk uitkomen, i ontwikkelt daartoe hun beider persoon, werk en vruchten. Paulus wil, dat de geloovigen te Rome, Adam en Christus recht kennen zullen. Die kennis toch is zoo belangrijk. Immers, Adam en Christus te kennen, is het fundament van de leer der waarheid. Die beiden kunnen niet weggenomen. Met die beiden valt of staat de leer der ellende, alsook die der verlossing. Zonder de kennis van Adam, kan geen voldoend antwoord ge geven op de vraag: „van waar onze ellende Maar zonder de kennis van Christus, zal ook de eisch van verzoening en verlossing, nimmer kunnen bevredigd. De kennis van die beiden, I zoo verootmoedigend maar ook troostrijk, mag dus een onmisbare geheeten. Zal het werk van Adam en Christus recht gekend, dan moet eerst hun beider persoon worden beschouwd. Adam is de eerste mensch Hy, door God geformeerd uit het stof der aarde, is de vader aller menschen. Uit zyn bloed, heeft het Gode behaagd het gansche I menseheljjke geslacht te doen voortkomen. Alle mensch, die ooit zou geboren worden, droeg hy in zyne lendenen Uit hem is gansch dat menscheljjk geslacht. Neen, er zyn niet zoovele stamvaders als er volken gevonden worden. Gods woord leert ons, dat „uit éénen bloede” het gansche ge slacht der menschen, is gemaakt. Handel. 17 26. Op grond van ’s Heeren woord dus, belyden wjj, Adam te zyn de eerste menseh, het hoofd, de vader van het menschelyk geslacht. Maar daarom dan ook, is Adam een geheel ander mensch dan wy, en is hij alleen met Christus vergelijkbaar. Er lag toch niets achter Hij was enkel wortel. Dezen eersten mensch nu, werd door God geschapen naar Zyn beeld. Uit het stof gefor meerd, is hy nochtans meer dan stof. Hjj is beelddrager Gods. Christus, is de tweede persoon, van wien de apostel hier spreekt. Paulus benoemt Hem met EB, het woord„van éénen.” Heeft hy van Adam gesproken, als „van dien éénen mensch,” hjj -- duidt Christus aan met het van éénen” (mensch). fjlT De apostel noemt Christus hier mensch, zelfs IJ I J I meer dan eenmaal in dit hoofdstuk. Hij doet dit met een gewichtig oogmerk. Waar hjj in ORGEL dit hoofdstuk van Adam en Christus spreekt, Pedaal, 1 eu hen jn hun geljjkheid en ongeljjkheid doet 9 nu vooi uitkomen, daar moet de menscheljjke natuur van Christus meer op den voorgrond treden. Meer bepaald als de tweede Adam wordt nen verlosten uit de hand dergenen die hen be roofden. Mannen verwekken, die een volk, op heffen uit zjjne ellende dat is Gods werk. Hjj riep Mozes uit Midian, David van de kudde zjjns vaders. Geljjk eens aan Nederland hulp werd besteld door de helden van Oranje-Nas sau, zoo brengen nu de Richteren verlossing. Zulke mannen dienen wjj te kennen. De Rich ters hebben hun naam van een woord dat be- teekent, oordeelen, beslissen, en volgens die beslissing handelen, wanneer broeders vanéén huis, burgers van één land, met elkander in twist zjjn. In eigeljjken zin is God de Richter van Israël en Hij alleen. Reeds in vorige tjj- den droeg God die waardigheid op Mozes over. En als de last voor zjjn schouder te zwaar wordt, kiest de man Gods 70 mannen nevens zich. Ex. 18 16 v.v. Daarna gebiedt Mozes richters te zetten in alle steden, bekleed met volledige autoriteit, met macht over leven en dood, waarvan de staf ten bewjjze strekt. Deut. 16 1—12^ Hoofdgedachte van dit gewone richterambt is dus de autoriteit van Gods wet te doen heerschen over het leven van Gods volk. Nu is er een ijjd aangebroken waarin die autoriteit der wet niet tot haar recht kwam. Wie Israëls leven gadeslaat, merkt de heer schappij der wet niet. De tuchtroede is weg, en de ongehoorzame zoon, geeft zich nu zon der belemmering over aan het kwaad. Maar nu bewijst Jehovah weer ontferming en geeft Richteren, mannen die hen weer brengen onder den band en de tucht der wetGodsgezanten die weer recht spreken naar de wet, de zonde straffen in naam der wet. Zjj ontleenen hun kracht aan Goddeljjke zending, en zoeken het behoud van Israël in terugkees, naar Jehovah den eenigen Rechter en Wetgever. Als zij vol heldenmoed zich stellen aan de spitse van Israëls legerscharen, brengen zjj de autoriteit van Gods wet in Israëls staatkun dig leven, weer in eereen vernietigen zjj de afgoden. Het is de jjver des Heeren, om alléén God van Israël te zjjn, die hen drjjft. Het ambt van deze mannen is volstrekt niet ge lijk met dat der Koningen, al is hun macht soms nog onbeperkter. Neen, maar de nor male toestand van Israël is, dat ’s Heeren wet, inzettingen en rechten onderhouden wor den. Telkens wanneer die toestand abnormaal (ongeregeld) wordt, treden zjj op, als mannen Gods, die op de afwjjkingen wjjzen. En zoo- dra het volk zich weer stelt onder Gods wet is hun arbeid gedaan. Vandaar kon hun ambt niet erfeljjk zjjn. Menigmaal brengt hun op treden bevrijding uit de macht van Midianie- ten, Syriërs, Filistjjnen, enz. Vs. 17. Welke vruchten wierp nu het werk dezer mannen af? Erkent de ongehoorzame zoon de erbarming van des vaders tuchtroede Keert de ontrouwe gade met berouw terug tot den echtvriend barer jeugd Het tijdperk der Richteren verkondigt ons iets geheel an ders. Zij hoorden ook niet naar hunne Richters, maar hoereerden andere góden na en bogen zich voor die; welhaast weken zij af van den weg, dien hunne vaders gewandeld hadden, hoo rende de geboden des Heeren: alzoo deden zy niet. De gezanten Gods vinden geen gehoor; wet en verbond komen niet weder in eere de dienst van Jehovah bljjft niet zuiver en onvermengd. Maar als eene overspelige gade, volgt zjj de boelen, en bedrjjft overspel, offe rende en rookende aan Baal en Astaroth. Keerden zjj al een kleinen tijd terug als b.v. onder Gideon e.a. heel spoedig verlieten zij weer dien weg hunner vaderen. Als ons hart niet recht is met Gods, is ons afstand doen van de zonde niet bestendig. En al neigen zij het oor ook om de geboden des Heeren te hooren, die devote houding waarborgt nog kon zondigen. Hun beider werk geeft de apostel aan met en gehoorzaamheid. Hier eedt de grootste tegenstelling tusschen die tiden in het licht. De ongehoorzaamheid van Adam. De mensch, -te in eere was-heeft zichzelven niet begrepen. J* ttj is ongehoorzaam geworden. Het gedrag en totterdam, Christus hier voorgesteld. I Adam en Christus dus, beiden menschen, beiden wortel en drager van een geslacht, en beiden zonder zonde, met dit onderscheid even- llSUWStS We^ Christus niet zondigdeook niet •N isen nd, >OIJ. geene ootmoedigheid. Zjj verzetten zich tegen de tuchtigingen en weigeren te doen wat God gebiedt. Als de arbeid van Gods knechten op zulk eene hardnekkigheid afstuit, komen de gevolgen op den kop dier vermetelen neer. De Heere zal het zien en zoeken. Vs. 18. Zoo deed IsraëlHoe handelde hun God? Hjj is barmhartig en genadig. Wanneer de Heere hun Richteren verwekte, zoo was de Heere met den Richter, en verloste hen d. i. de kinderen Israëls, uit de hand hunner vijanden, alle de dagen d< s Richterswant het berouwde den Heere, huns zuchtens halve vanwege degenen die ze drongen en die ze drukten. De oorzaak van al den jammer is niet gelegen in de on trouw van hun Koning. Immers, Hjj verwekte den Richter, van Hem komt de oproep tot be- keering. Ook in daden toont de Verbonds God zjjne liefde, want Hjj is met zjjne knechten en doet hun poging om Israël van vreemde dwing- landjj en tyrannie te verlossen, telkens slagen. Othniël bevrjjdt hen van Mesopotamie, Ehud van Eglon den Koning der Moabieten, Gideon van de Midianieten. Als er een gezucht en geschrei opklimt in de ooren van den Heere Zebaoth, wordt zjjn ingewand ontstoken en van de ohtfermingen des Getrouwen stroomen er mildelijk op de afgedwaalden neer. Het berouwde den Heere. Is er dan verandering bjj den Heere Geens zins. Toch is onze God geen ongevoelig we zen. Zjjn toorn ontbrandt over het kwaad, ge ljjk zijne liefde zich openbaart aan die Hem vreezen. Dit berouw is verandering in zjjn werk, in zjjne openbaring, volstrekt niet in zjjn wezen. Toch is zjj geen sehjjn. De onna speurlijke rjjkdom Gods openbaart zich juist daarin, dat Hij eeuwigljjk dezelfde bljjft en toch op onderscheidene wjjze de heerljjkheid zjjner deugden den menschen toont. Vs. 19. Hoe groot de ontfermingen ook zjjn, bljjvend is de wederkeering niet. De zonde werd ingetoomd. Maar het geschiedde met het sterven des Richters dat zij omkeerden en het meer verdierven dan hunne vaderen. Het kwaad onderdrukken is geheel iets anders dan het uit roeien. Een stroom door een dam tegengehou den, baant straks met ontembare kracht zich een weg. Een volgend geslacht voelt zich tot zjjne bljjdsehap van dien Richter verlost. De teugel der Goddeljjke wet wordt niet aange bonden. Snel is de omkeering, ongebreideld de voortgang. Meer dan de vaderen verderven zjj zich in afgoderjj en goddeloosheid, ’t Is hun lust góden, die geen macht hebben, na te volgen en zich voor die te buigen. Ja, als een rennend, onbeheerd ros waren zjj, en zij lieten niets valllen van hunne werken, noch van dezen hunnen harden weg, d.i. zjj lieten niet af van hun boos doen en van hun hardnekkigen wandel. Vs. 2023. De hoofdgedachte is: mjjn volk heeft mjjn verbond overtreden en naar mjjne stem niet gehoord. Nu zal ik ook de overge bleven Kanaanieten niet verdrijven, opdat ik door hen mjjn volk Israël beproeve. Dezelfde gedachte is in vs. 3 reeds uitgesproken en toegelicht. De heidenen, die niet door Jozua verdreven waren, verdreef de Heere niet. Het geloof maakt ons sterk, maar het ongeloof breekt onze kracht. Dit is de overwinning, die de wereld overwint, n.l. ons geloof. H.

Krantenbank Zeeland

Zeeuwsche kerkbode, weekblad gewijd aan de belangen der gereformeerde kerken/ Zeeuwsch kerkblad | 1904 | | pagina 1